Jachtvereniging: royement ongeldig

Kernpunt

  • Het bestuur royeert een lid. Het royement (ontzetting uit het lidmaatschap) is nietig, zo oordeelt de rechter.
  • De rechter: “veeleer is hier, […] sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling [van de jachtrechten over de leden van de jachtvereniging] al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen.”
  • Dat is echter niet voldoende voor royement. “De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.” Dat is hier niet aan de orde, volgens de rechter.
  • Ik schat in dat een besluit om het lidmaatschap op te zeggen, vermoedelijk wel geldig zou zijn bevonden door de rechter. Ik denk ook dat de vereniging alsnog tot opzegging kan besluiten.

ECLI:NL:RBOBR:2020:3496

4De beoordeling

Ten aanzien van de vorderingen I. en V.

4.1.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de spoedeisendheid van deze vorderingen (in samenhang bezien) in voldoende mate komen vast te staan. Niet in geschil is dat lidmaatschap van de vereniging en het hebben van een buitengezelschapsverklaring een voorwaarde is voor het ter plaatse uitoefenen van de jacht door [eiser] . De vorderingen tot vernietiging van besluiten van [gedaagde] kunnen niet worden toegewezen omdat daarvoor in kort geding geen plaats is.
4.2.

Kern van het geschil is of het besluit van 1 mei 2020 van [gedaagde] om [eiser] te ontzetten uit zijn lidmaatschap in stand kan blijven dan wel dat dit besluit nietig of vernietigbaar is. Uit artikel 2:35 BW lid 1 BW volgt dat het lidmaatschap van een vereniging (onder meer) eindigt door opzegging of door ontzetting. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ontzetting een zwaar middel is om een lidmaatschap van een vereniging te beëindigen. Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.3.

[gedaagde] heeft haar besluit om [eiser] te ontzetten gebaseerd op artikel 5 lid 4 van de statuten. Ter zitting heeft [gedaagde] (p.11 van de pleitaantekeningen) als nadere toelichting naar voren gebracht dat de hoofreden van de ontzetting is dat [eiser] door achteraf, zonder zich voldoende geïnformeerd te hebben of op vergaderingen verschenen te zijn deze besluiten, waar hij zelf vóór was weer te gaan aanvechten en dat hij hiermee handelt in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement. De vereniging is daardoor op een onredelijke wijze benadeeld in haar belangen en belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter niet althans niet voldoende geconcretiseerd in welk opzicht [eiser] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van [gedaagde] zou hebben gehandeld. [gedaagde] heeft geen bepalingen van de statuten of van het huishoudelijk reglement genoemd waarmee [eiser] in strijd zou hebben gehandeld.

Veeleer is hier, en dat blijkt uit de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en het eerder gevoerde kort geding, sprake van een verstoring van de onderlinge verhouding tussen [eiser] enerzijds en in ieder geval het bestuur van [gedaagde] . Het dieptepunt was voor [gedaagde] bereikt op het moment dat [eiser] , terwijl de herverdeling al een feit was, zich verzette tegen de verdeling van de blokken. Dat dit tot hevige irritatie bij het bestuur heeft geleid is te begrijpen. Echter, in hoeverre hieruit af te leiden is dat [eiser] [gedaagde] op onredelijke wijze heeft benadeeld en haar heeft belemmerd bij de uitvoering van haar activiteiten is onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] [naam lid] voor zijn karretje heeft willen spannen en dat [eiser] doelbewust voor tweespalt in de vereniging heeft willen zorgen. De voorzieningenrechter heeft gelet op de gedingstukken niet de indruk gekregen dat [naam lid] niet voor zichzelf kan opkomen. Alles overziend, valt vooralsnog in dit stadium niet in te zien waarom [gedaagde] er niet voor heeft gekozen om met [eiser] in maart en april 2020 in gesprek te blijven. Temeer, nu de ‘obstructie’ van [eiser] niet ervoor heeft gezorgd dat genomen besluiten niet uitgevoerd kunnen worden. De herverdeling van de jachtblokken is immers niet in gevaar gekomen.

4.4.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gesteld kan worden dat in dit onderhavige geval is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW en het daarop gebaseerde artikel 5 lid 4 van de statuten aan ontzetting stelt. Nu [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap had kunnen komen, brengt dit mee dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat dit besluit vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW, zodat de voorzieningenrechter dit besluit zal schorsen. Het onder I gevorderde zal worden toegewezen op de wijze als na te melden.
4.5.

Het vorenstaande betekent dat vordering V eveneens toewijsbaar is als na te melden.
Ten aanzien van de vorderingen II en III

4.6.

Een spoedeisend belang bij deze vorderingen is gesteld noch gebleken. Reeds gelet hierop dienen deze vorderingen te worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.7.

[eiser] heeft verzuimd te onderbouwen in hoeverre [gedaagde] in strijd met voorgeschreven procedures heeft gehandeld. De ALV, [eiser] bij volmacht, heeft op 10 januari 2020 ingestemd met de wijzigingen van de statuten. Daarna heeft er op 7 februari 2020 een ALV plaatsgevonden, om uitvoering te geven aan de nieuwe statuten en het nieuwe huishoudelijke reglement. Die uitvoering bestond uit het evenredig verdelen van het jachtveld tussen de leden. [eiser] was hier niet aanwezig en heeft bij volmacht ingestemd. Beide besluiten zijn unaniem genomen.
4.8.

Voorzover [eiser] heeft bedoeld dat de besluitvorming vernietigbaar is en vooruitlopend daarop deze geschorst dient te worden omdat [gedaagde] hem aangaande de status van [naam secretaris] binnen de vereniging bewust heeft misleid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.9.

Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestuur van [gedaagde] hem heeft misleid met betrekking tot [naam secretaris] . [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] al sinds 2012 weet dat [naam secretaris] geen jachtakte heeft. [eiser] is destijds akkoord gegaan met het lidmaatschap van [naam secretaris] en ook met zijn aanstelling als secretaris van het bestuur. Ook is niet gebleken dat [eiser] vóór de herverdeling een probleem had met de omstandigheid dat [naam secretaris] een deel van het jachtveld ter beschikking had. Na 2012 is [naam secretaris] , met instemming van alle leden, lid gebleven van de jagersvereniging. [naam secretaris] is contributie blijven betalen en heeft sinds 2013 een blok toegewezen gekregen. [eiser] kan gelet hierop niet in redelijkheid volhouden dat hij door [gedaagde] is misleid. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zich vooraf beter te laten voorlichten onder andere door actief te verschijnen op de ALV. Veeleer is na de herverdeling sprake van onvrede aan de zijde van [eiser] . Gebleken is dat zijn jachtgebied dat hij deelt met [naam lid] iets kleiner is geworden ten opzichte van voorheen. Het omgekeerde is dan logischerwijs in het verleden het geval geweest: [eiser] en [naam lid] hadden in verhouding een groter jachtblok ten opzichte van de overige leden. Door de herverdeling heeft [gedaagde] de blokken evenredig over de leden willen verdelen. In hoeverre dit in het gedrang komt met de belangen van [eiser] valt niet in te zien.

Leden bestraffen voor gedragingen in de privé sfeer

Mr. Verlaan en Mr. Van de Beek van CMS heben een artikel over dit onderwerp geschreven in het Tijdschrift voor Sport & Recht 2019-1/2, p.1. Het kan hier worden gevonden.

Overigens deel ik hun conclusie niet helemaal: het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat detentie van een werknemer op zich geen grond is voor ontslag op staande voet, zegt niet zoveel over de situatie dat het publiek bekend is dat een lid van een vereniging (of werknemer) een (en welk) strafbaar feit (mogelijk) heeft begaan.

Marginale toetsing bij royement

ECLI:NL:RBMNE:2019:2530

” Het […] standpunt van [het geroyeerde lid, eiser] is dat de besluiten tot ontzetting en opzegging op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar zijn wegens strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die volgen uit artikel 2:8 BW. 
Als beoordelingskader geldt dat de besluiten tot ontzetting en/of opzegging van het lidmaatschap alleen ontoelaatbaar tegenover [eiser] zijn, als de vereniging in de gegeven omstandigheden, in redelijkheid niet tot ontzetting/opzegging had kunnen komen. Bij de beoordeling van de vraag of een orgaan van de vereniging bij het nemen van de besluiten alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, moet de rechtbank terughoudend zijn (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 (VEB/KLM) en Hof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2298). De achtergrond van deze terughoudende – ook wel marginale – toets, is dat rechtspersonen als uitgangspunt beleidsvrijheid hebben. Er mag daarom niet te snel worden aangenomen dat een orgaan van een rechtspersoon een besluit ten onrechte heeft genomen.” […]
” In dit geval is niet gebleken dat (de ALV van) WBE [naam 1] de besluiten tot ontzetting en opzegging niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.” 


Verder gaat het om een jachtvereniging en uiteindelijk om concurrentie om jachtrechten (wie mag waar jagen).

Niet-bevoegd lid?

ECLI:NL:RBMNE:2019:3591

Dit gaat over een bungalowpark. Het is een goed leesbare “duidelijke taal” uitspraak.

  • De rechtbank: “Het regelen van het beheer van een park als dit is altijd lastig. In principe is iedere eigenaar de baas over zijn eigen stuk grond en zijn eigen huisje, maar er zijn ook gemeenschappelijke belangen.”
  • ” [eisers] vordert vernietiging van de besluiten van de extra Alv van 16 november 2018, met name van het besluit om hem te ontzetten als lid van de vereniging. Volgens hem is de enige reden voor die ontzetting dat hij een eerder besluit van de vereniging wilde laten vernietigen. In de brief waarmee de ontzetting hem is meegedeeld, beroept het bestuur zich op artikel 5.2 en 5.3 van de statuten van de vereniging. Daar is bepaald dat ontzetting mogelijk is wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. Dat [eisers] dat gedaan heeft (door zonnepanelen te plaatsen nadat hem daarvoor toestemming geweigerd was), is evident. Daarom ziet de rechtbank geen grond om het besluit tot ontzetting te vernietigen. Het feit dat [eisers] ontzet is uit het lidmaatschap, wil alleen niet zeggen dat hij niet meer hoeft bij te dragen in de kosten. Hij heeft zich in de leveringsakte van zijn huisje verplicht tot (blijvend) lidmaatschap van de vereniging. Op grond van de statuten heeft hij door zijn ontzetting de status van niet bevoegd lid gekregen. Geschorste en niet-bevoegde leden blijven verplicht een bijdrage te betalen.” 

Ik vind die laatste overweging erg merkwaardig. De wet kent de term “niet-bevoegd lid” niet. De essentie van ontzetting (royement) is nu juist dat iemand door ontzetting geen lid meer is. In geval van bungalowparken moeten bewoners die niet lid zijn vaak wel meebetalen van de rechter, maar dat wordt dan gebaseerd op Boek 6 BW (ongerechtvaardigde verrijking bij wel bewonen zonder meebetalen).

Wat vindt de rechtbank ervan?

2.1.

In een procedure bij de rechtbank kan men alleen door middel van een advocaat procederen. [eisers] en de vereniging hebben allebei een advocaat, maar de andere leden die verweerschriften hebben ingediend niet. Zij zijn in de oorspronkelijke procedure als belanghebbende gehoord, maar in deze procedure zijn zij geen partij. De rechtbank heeft hun verweerschriften overigens wel gezien.
2.2.

De standpunten van die andere leden zijn verdeeld. Sommigen staan helemaal aan de kant van [eisers] of van de vereniging, anderen hebben een positie ergens daartussenin. Het beeld uit die verweerschriften is dat er binnen de vereniging onvrede is over trage procedures. Sommige leden vinden dat [eisers] inhoudelijk een punt heeft, maar hebben bezwaar tegen de manier waarop hij de andere leden voor het blok stelt. Er zijn ook inhoudelijke bezwaren tegen zijn plan.
2.3.

Een formeel verweer ging over de betrokkenheid van [eisers] in persoon. Niet hij is eigenaar van het huisje maar [bedrijf] B.V. Dat verweer heeft de vereniging op de zitting ingetrokken; daar hoeft de rechtbank dus niet over te oordelen.
2.4.

Het regelen van het beheer van een park als dit is altijd lastig. In principe is iedere eigenaar de baas over zijn eigen stuk grond en zijn eigen huisje, maar er zijn ook gemeenschappelijke belangen. In dit geval zijn die geregeld met een erfdienstbaarheid in de leveringsakten. Daar staat onder meer dat het de eigenaren en gebruikers niet is toegestaan om:
(…)

d. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de [gedaagde] veranderingen aan de recreatiewoning aan te brengen, waardoor het landschappelijk en/of architectonisch uiterlijk van het recreatiepark gewijzigd zou worden (…)
Concreet is toestemming nodig onder andere voor affiches, naamborden, verkoopborden of andere uitstekende voorwerpen, voor schuurtjes, terrassen of schuttingen en antennes.
Daarnaast hebben alle kopers zich verplicht om lid te worden van de [gedaagde] , die het park als geheel beheert. En ten slotte is er een boetebeding:
Voor elke niet-nakoming van het hiervoor onder 3. Bepaalde geldt dat de eigenaar of gebruiker van een recreatiewoning ten behoeve van [gedaagde] een boete verbeurt van één duizend euro (€ 1.000,00) per overtreding en één duizend euro (€ 1.000,00) voor de dag dat iedere overtreding voortduurt, welke boete onmiddellijk opeisbaar zal zijn door het enkele feit der niet nakoming, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit in acht behoeft te worden genomen, één en onverminderd de bevoegdheid daarnaast nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.
heeft [eisers] een termijn overschreden?
2.5.

Volgens de vereniging is [eisers] te laat. De zaak is begonnen met het besluit van de ALV van 17 maart 2017 om niet in te stemmen met het plaatsen van zonnepanelen. [eisers] heeft geen vernietiging van dat besluit verzocht, zodat dat nu onherroepelijk is. Dat argument is onvoldoende onderbouwd. In de eerste plaats maakt de vereniging niet duidelijk binnen welke termijn [eisers] dan vernietiging had moeten vragen. Bovendien is niet duidelijk in welk opzicht dat besluit nu onherroepelijk zou zijn. In principe staat het een vereniging vrij om, nadat een bepaald voorstel is afgewezen, in een later stadium alsnog daarmee in te stemmen. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn (een betere onderbouwing, gewijzigde omstandigheden, een andere samenstelling van de vereniging). In die zin is de afwijzing van een voorstel niet snel onherroepelijk. Vernietiging van het besluit tot afwijzing heeft ook niet zoveel betekenis. Het voorstel is dan niet alsnog aangenomen.
2.6.

De handhavingsbesluiten van 1 juni 2017 hebben wel directe gevolgen voor [eisers] . Hij kan daartegen bezwaar maken, en hij vordert daarvan dan ook vernietiging. De vereniging heeft niet uitgelegd waarom hij daarmee te laat is. Dit verweer gaat daarom niet op. Overigens heeft vernietiging van de besluiten van 1 juni 2018 natuurlijk geen gevolg voor het besluit van 17 maart 2017. [eisers] heeft dan nog steeds geen toestemming voor het plaatsen van die zonnepanelen.
wanneer kunnen besluiten vernietigd worden?
2.7.

Een vereniging is een rechtspersoon, met statuten die onder meer regelen wie er binnen de vereniging welke bevoegdheden heeft. De belangrijke bevoegdheden zijn doorgaans verdeeld tussen het bestuur en de Algemene ledenvergadering. Soms kunnen hun besluiten vernietigd worden, op grond van artikel 2:15 lid 1 BW:
1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is (…) vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
[eisers] beroept zich kennelijk op de eerste twee mogelijkheden (a en b).
2.8.

Als iemand op grond van deze bepaling vernietiging vraagt van een besluit dat door een orgaan van de vereniging genomen is, dan is het aan die persoon om goed duidelijk te maken op welke feiten hij dat baseert, en om die feiten zo nodig te bewijzen. De bal ligt dus primair bij [eisers] .
zijn de besluiten rechtsgeldig tot stand gekomen?
2.9.

Volgens [eisers] zijn de besluiten van 1 juni 2018 niet rechtsgeldig tot stand gekomen, of in termen van de wet: in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. Zijn eerste argument daarvoor gaat over de stemverhoudingen:
Volgens de presentielijst waren 23 leden aanwezig en 10 leden afwezig (in totaal zijn er 33 leden). Volgens de notulen is er in totaal een stem uitgebracht door 26 leden, te weten 17 leden voor handhaven, 7 tegen handhaven en 2 onthoudingen. Met andere woorden: 3 leden die niet aanwezig waren hebben ook een stem uitgebracht. Onduidelijk is of deze 3 leden een rechtsgeldige volmacht hebben afgegeven en wat deze volmacht behelsde. Bovendien is onduidelijk wat de stem was van de 7 afwezige leden die geen stem hebben uitgebracht. Tenslotte is onduidelijk of de stem van [eisers] is meegenomen in de stemming.
[eisers] legt echter niet uit welke concrete redenen hij heeft om aan te nemen dat er iets niet goed gegaan is. Kennelijk heeft hij zelf de volmachten niet gecontroleerd, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat ze niet klopten. Op dit punt gaat de rechtbank dus uit van de notulen.
2.10.

Het tweede argument gaat alleen over de boete. Volgens [eisers] is op die Alv wel gesproken over de vraag of de VvE ‘handhavend’ moest optreden, maar is er niet gesproken of gestemd over het opleggen van een boete. Dat staat volgens hem ten onrechte in de notulen. De vereniging zegt daar niet veel over, maar volgens één van de andere verweerschriften (dat van [A] ) heeft het bestuur voorafgaand aan de stemming uitdrukkelijk gemeld dat ‘handhaven’ een boete van € 1.000 betekende. [eisers] heeft dat niet gehoord, omdat hem gevraagd was om voor de stemming de zaal uit te gaan.
2.11.

Hoe dan ook, in het boetebeding in de leveringsakte (zie 2.4) staat ‘verbeurt’ en niet ‘kan worden opgelegd’. Het is dus de vraag of het bestuur wel een besluit van de Alv nodig had om de boete in rekening te brengen. Ook dit argument gaat dus niet op. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het besluit niet rechtsgeldig is genomen.
zijn de besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
2.12.

Besluiten van een rechtspersoon kunnen ook vernietigd worden wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarvoor is niet voldoende dat een betrokkene het er niet mee eens is, of dat een ander besluit ook mogelijk zou zijn geweest. De maatstaf is in dit geval: heeft de Alv op 1 juni 2018 in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om de regels te handhaven (dat wil zeggen om [eisers] te schorsen en om boetes op te leggen)? Volgens [eisers] is dat niet het geval.
2.13.

Zijn eerste reden daarvoor is dat hij helemaal geen toestemming nodig had om zonnepanelen te plaatsen, omdat dat geen wijziging is van het landschappelijk of architectonisch uiterlijk van het park. Volgens hem zijn de zonnepanelen bij zijn huisje niet of nauwelijks zichtbaar. Hij legt overigens niet uit waarom hij zijn plan dan aan de Alv ter goedkeuring heeft voorgelegd. Belangrijker is, dat de discussie kennelijk ging over het collectief plaatsen van zonnepanelen, dus bij alle woningtypen, en niet over zonnepanelen alleen bij hem. De Alv van 17 maart 2017 heeft goedkeuring geweigerd, omdat de panelen vooral bij woningtype Aak zichtbaar waren, en in het vervolg van de vergadering is een commissie aangewezen (met daarin onder meer [eiseres sub 2] ) om alternatieve oplossingen te onderzoeken voor ‘de door meerderen gewenste duurzaamheid op het park’. Dan is niet doorslaggevend hoe het er bij zijn specifieke huisje uitziet.
2.14.

[eisers] vindt dat het bestuur niet eenzijdig kan bepalen of het landschappelijk of architectonisch uiterlijk is gewijzigd; daarvoor moet een onafhankelijk orgaan worden benaderd. Als het bestuur dat niet eenzijdig kan bepalen, kan hij zelf dat natuurlijk ook niet. Maar in dit geval is het ook niet het bestuur, maar de Alv die goedkeuring noodzakelijk vond. [eisers] heeft niet uitgelegd waarom de Alv dat niet kon bepalen.
2.15.

De tweede reden van [eisers] is, dat er niet wordt opgetreden tegen schotelantennes, schoorsteenpijpen, deuren in afwijkende kleuren en beplantingen in strijd met de regels. Dat gaat niet op. Het staat de Alv van de vereniging vrij om te besluiten dat zij het één wel storend genoeg vindt om tegen op te treden en het ander niet. [eisers] vindt zijn zonnepanelen minder storend dan die andere dingen, maar over dat soort afwegingen kan meestal verschillend gedacht worden. [eisers] heeft niet uitgelegd waarom hij vindt dat de vereniging in redelijkheid niet tot deze afweging heeft kunnen komen.
2.16.

Het volgende argument is dat [eisers] de panelen mocht plaatsen, omdat er geen verbod op zonnepanelen is. Daar hoeft niet veel over gezegd te worden. De erfdienstbaarheidsbepalingen in de leveringsakte bevatten een verbod op iedere wijziging in het uiterlijk, behalve als daar toestemming voor gegeven is. Voor de zonnepanelen is geen toestemming gegeven; dan zijn zij dus verboden. En datzelfde geldt voor het argument dat de Alv geen weigeringsbesluit genomen had, en voor het argument dat het handhavingsbesluit van 28 april 2017 niet is uitgevoerd, omdat [eisers] nooit een sommatie heeft gekregen. Dat hoefde ook niet: de Alv heeft geen toestemming gegeven, en dan mocht [eisers] de panelen dus niet plaatsen. En of hij wel of niet een sommatie ontvangen heeft, is niet zo relevant, want hij stelt niet dat hij niet van het besluit op de hoogte was. Als hij wist dat de vereniging zo besloten had, is het een beetje merkwaardig om op een sommatie te gaan zitten wachten.
2.17.

Een laatste argument is dat het plaatsen van zonnepanelen past bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Daar heeft [eisers] gelijk in, maar de erfdienstbaarheidsbepalingen regelen niet dat het verbod op wijzigingen in dat geval niet geldt. Dat is dus niet relevant.
2.18.

De conclusie: de vereniging heeft op de Alv van 1 juni 2018 in redelijkheid kunnen komen tot het besluit om de regels te handhaven. Er is geen grond om die besluiten te vernietigen.
moeten de besluiten van 16 november 2018 vernietigd worden?
2.19.

[eisers] vordert vernietiging van de besluiten van de extra Alv van 16 november 2018, met name van het besluit om hem te ontzetten als lid van de vereniging. Volgens hem is de enige reden voor die ontzetting dat hij een eerder besluit van de vereniging wilde laten vernietigen.
2.20.

In de brief waarmee de ontzetting hem is meegedeeld, beroept het bestuur zich op artikel 5.2 en 5.3 van de statuten van de vereniging. Daar is bepaald dat ontzetting mogelijk is wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging. Dat [eisers] dat gedaan heeft (door zonnepanelen te plaatsen nadat hem daarvoor toestemming geweigerd was), is evident. Daarom ziet de rechtbank geen grond om het besluit tot ontzetting te vernietigen.
2.21.

Het feit dat [eisers] ontzet is uit het lidmaatschap, wil alleen niet zeggen dat hij niet meer hoeft bij te dragen in de kosten. Hij heeft zich in de leveringsakte van zijn huisje verplicht tot (blijvend) lidmaatschap van de vereniging. Op grond van de statuten heeft hij door zijn ontzetting de status van niet bevoegd lid gekregen. Geschorste en niet-bevoegde leden blijven verplicht een bijdrage te betalen.
2.22.

De vorderingen van [eisers] zullen daarom worden afgewezen. Omdat hij ongelijk krijgt, wordt hij ook veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [naam] worden begroot op:

Verplicht eerst intern beroep

ECLI:NL:RBAMS:2019:4008

In deze zaak zijn de feiten in hoge mate hetzelfde als in deze zaak. Het bestuur besluit om het lidmaatschap van een lid te beëindigen, een paar weken later stemt de ALV ook over beëindiging van het lidmaatschap. Ook in deze zaak oordeelt de rechter dat bestuursbesluit een besluit tot ontzetting (royement) is, en dat het het bestuur bevoegd was dat besluit te nemen. De rechter oordeelt ook dat het lid eerst intern beroep had moeten instellen bij de ALV en gaat dus niet in op de argumenten van het lid waarom het besluit ongeldig was: ” [deze] vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de […] procedure van beroep [nbij de ALV] tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).” De rechter oordeelt verder dat het bestuursbesluit tot ontzetting genomen is tijdens de ALV, omdat in de ALV alle bestuursleden voor de ontzetting hebben gestemd.

Daarbij maakt het niet uit, volgens de rechter, dat het bestuur heeft geschreven aan het lid heeft geschreven dat: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. 
De rechter overweegt dat: ” De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [het lid] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [Het lid] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.” Echter, volgens de rechter was het aan het lid ” zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [de vereniging] .” 
De regel dat een lid dat geen intern beroep instelt, later niet de geldigheid van het besluit kan betwisten bij de rechter, is dus van onverminderd van toepassing in deze zaak.

Naar mijn mening is deze uitspraak van de Rb. Amsterdam erg formalistisch. Ook zou moeten worden overwogen of de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 1965 nog steeds geldend recht is, bijv. vanwege het grondrecht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM).

De feiten

2.1.

De aard en het doel van [gedaagde] blijken uit de statuten van haar vereniging:
“INTRODUCTIE:

Wij zijn de “ [gedaagde] ” (verder te noemen [gedaagde] ) en gevestigd in [vestigingsplaats] Randstad, gevestigd op (…). De [functie naam 1] is (…). [gedaagde] is geen MC en heeft ook geen streven om een MC te worden.

Doelstelling van onze Association (vereniging) is het toeren op onze motoren (Harley’s, Buell’s, & Indian’s). Dit houdt in dat er ritten georganiseerd worden, denk hierbij aan:
– Harley, Buell, & Indian evenementen,
– [gedaagde] -weekenden o.a.: de Eifel, het Harts gebergte, Alpen, Sauerland, etc.
– Open evenementen o.a.: Faak am See European Bike week, Hamburg Harley Days, Harley Days Willingen, etc.
– Charity ritten o.a.: Kika, Anne Frank, Prostaat stichting, Nierstichting, Vrijgezellen ritten, etc.

Onze leden bestaan voornamelijk uit Veteranen, Oud-militairen en nog dienende militairen welk het volgende hebben geleerd en gewaardeerd in dienst:

“Hierarchy, Respect, Loyalty, Honor, Honesty, Glory, Dignity, Family”

Dit zijn dan ook onze idealen binnen onze Association (vereniging). Het woord “SÆMD” symboliseert dan ook waar wij voor staan als Association (vereniging).

“SÆMD” is afkomstig van de Vikings en verwijst naar de Noorse Goden, de “ [naam leden tourclub] ” welk gevestigd zijn conform hun legende op [vestigingsplaats] .
Deze Goden leven naar deze bovengenoemde idealen.

Wij eren deze Goden en hun idealen met het dragen van de naam “ [naam leden tourclub] ”.”.

2.2.

Het bestuur van de vereniging wordt volgens het handelsregister gevormd door de heren [naam 1] (als [functie naam 1] ), [naam 2] (als [functie naam 2] ) en [naam 3] (als [functie naam 3] ), die tevens lid van de vereniging zijn. Naast deze drie waren er nog vijf leden die volgens de statuten en het door [gedaagde] gehanteerde reglement (“ [naam reglement] ”) bestuurlijke functies hadden binnen de vereniging. [eiser] was een van die vijf: hij had de functie van ‘ [functie eiser] ’ en in die hoedanigheid bestuurlijke taken, zoals nader omschreven in het reglement. Een ander lid met bestuurlijke functies was de heer [naam 4] , die de titel ‘ [functie naam 4] ’ droeg.
2.2.1.

De zojuist bedoelde acht leden worden in een in de statuten opgenomen organogram aangeduid als “KADER” en in het reglement aangeduid als “Executive Committee welk het bestuur vormt (verder te noemen “ [gedaagde] KADER”)”.
2.3.

Op 6 april 2018 heeft [naam 1] een spoedvergadering belegd voor hen die binnen de vereniging bestuurlijke functies hadden, behoudens [eiser] en [naam 4] . In de vergadering is gesproken en gestemd over “lidmaatschap [gedaagde] continueren of beëindigen” met betrekking tot [eiser] en [naam 4] . Blijkens de notulen hebben alle aanwezigen ( [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de drie overige leden met bestuurlijke functies) gestemd vóór “lidmaatschap per direct beëindigen”. Aan het slot van de notulen is vermeld: “Het besluit zal in de ALV van 26 april 2018 nader toegelicht worden aan de leden gevolgd door een stemming. (uitnodiging volgt spoedig)”.
2.3.1.

De notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn destijds niet aan [eiser] bekendgemaakt; eerst doordat [gedaagde] de notulen in dit geding als productie heeft overgelegd, heeft [eiser] daarvan kennisgenomen.
2.4.

Bij e-mail van 9 april 2018 is de zojuist bedoelde uitnodiging voor de algemene ledenvergadering (ALV) aan de leden verzonden. Omdat er een fout in die uitnodiging stond, is bij e-mail van 16 april 2018 de volgende hersteluitnodiging gedaan:
Onderwerp: ALV op donderdag 26 april 2018

Geachte leden,
In de mail verstuurd op 09 april 2018 zit een fout in de onderwerpen van de vergadering.
In de mail wordt gesproken over uitzetting, dit moet zijn ontzetting, conform de [gedaagde] statuten artikel 4.
Hieronder de correcte versie van deze mail.
(…)

Geachte leden,
Op donderdag 26 april 2018 is er een [gedaagde] Algemene Leden Vergadering.
Aanvang 19:30 op een nader te bepalen locatie, welke later bekend zal worden gemaakt.

Onderwerpen welke in deze vergadering zullen worden besproken zijn:

• Ontzetting [functie eiser] [eiser] . Gevolgd door een stemming.
• Ontzetting [functie naam 4] [naam 4] , gevolgd door een stemming.
(…)

Mocht u niet in de gelegenheid zijn om te komen laat het ons dan weten via email.

Wij hopen op uw komst, zodat u zelf uw stem kunt laten horen.
(…)”.

2.4.1.

Bij aanvullende e-mail van 22 april 2018 is de locatie voor de ALV bekendgemaakt, namelijk de woning van [functie naam 1] [naam 1] .
2.5.

In het in de hersteluitnodiging genoemde artikel 4 van de statuten van [gedaagde] staat het volgende over het onderwerp ‘ontzetting’:
“4.1 Het lidmaatschap eindigt:
(…)
d. door ontzetting.
(…)
4.3

Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.4

Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
(…)”.

2.6.

In de ochtend c.q. middag van 26 april 2018 heeft [eiser] zich tot zijn advocaat gewend. Bij e-mail van die middag heeft de advocaat van [eiser] (i) het bestuur van [gedaagde] bericht dat de ontzetting van [eiser] als lid van [gedaagde] volstrekt onterecht en zonder enige grond als besluit is geagendeerd voor de ALV van die avond en (ii) het bestuur van [gedaagde] verzocht en zonodig gesommeerd de ALV van die avond af te gelasten.
2.7.

In de avond van 26 april 2018 heeft de ALV plaatsgevonden.
2.7.1.

Blijkens de notulen waren de deelnemers van de ALV: “Kader en overige leden”.
2.7.2.

Blijkens de notulen waren noch aanwezig noch vertegenwoordigd: [eiser] ( [functie eiser] ), [naam 4] [functie naam 4] ) en de ‘ [functie naam 5] ’ (blijkens statuten en reglement betreft dit [naam 5] , behorend tot het Kader).
2.7.3.

In de notulen van de ALV staan onder het kopje “Uitleg voorstel uitzetting [functie eiser] [eiser] ” de gronden voor de ‘uitzetting’ vermeld. Daarna wordt vermeld:
“ [eiser] heeft ervoor gekozen om niet aanwezig te zijn en daardoor afgezien van zijn recht op hoor en wederhoor.
Na deze uitleg volgt een stemming.
Uitslag van de stemming is unaniem (10 voor, 0 tegen) voor uitzetting van [eiser] in “Bad Standing”. Uitslag is bindend en hier is geen hoger beroep op mogelijk omdat deze in de ALV besloten is.
[eiser] zal van deze uitslag op de hoogte gebracht worden d.m.v. een aangetekende brief”.

2.8.

Op 27 april 2018 heeft [eiser] verzocht om de notulen van de ALV, welke vervolgens aan hem zijn toegezonden.
2.9.

Bij brief van 28 april 2018 heeft het bestuur van [gedaagde] het volgende aan [eiser] bericht:
“(…)
Het bestuur van [ [gedaagde] ] heeft besloten u met ingang van 26 april 2018 te ontzetten uit de vereniging (out in bad standing).

Reden van de ontzetting is:
(…)

Redelijke wijs kan van de vereniging niet verwacht worden het lidmaatschap te laten voortduren.

Het rest de club dan ook niet anders dan u te ontzetten als lid van [ [gedaagde] ] ([ [gedaagde] ] statuten artikel 4.1 d).

Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018.

U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)
(…)”.

2.10.

Op enig moment na 28 april 2018 heeft [gedaagde] het volgende bericht geplaatst op haar Facebook-pagina:
“Mededeling inzake de structuur van de vereniging [gedaagde]

Als gevolg van herhaaldelijk geconstateerde onregelmatigheden van 2 bestuursleden van de [gedaagde] is tijdens de Algemene Ledenvergadering van 26 april 2018 bepaald dat de volgende kaderfuncties per direct zijn komen te vervallen en de betreffende leden per direct uit de [gedaagde] zijn ontzet:
– [functie eiser]
– [functie naam 4]

Het is de betreffende voormalige leden die deze functies uitoefenden derhalve niet meer toegestaan om [naam leden tourclub] club patches of andere [naam leden tourclub] uitingen te bezitten of te tonen of zich op welke wijze dan ook als een [gedaagde] lid te profileren.

Announcement regarding the structure of the [gedaagde] association

As a result of repeated irregularities of 2 board members of the [gedaagde] , it was decided during the General Members’ Meeting of April 26, 2018 that the following board functions are made obsolete effective immediately and that the respective individuals membership is terminated effective immediately:
– [functie eiser]
– [functie naam 4] ”.

De huurovereenkomst

2.11.

[eiser] heeft op enig moment tijdens zijn lidmaatschap van [gedaagde] op eigen naam een huurovereenkomst met een derde-verhuurder gesloten, strekkende tot huur van een bedrijfspand. [eiser] heeft deze huurovereenkomst gesloten met het doel dat daar verenigingsactiviteiten van [gedaagde] konden plaatsvinden. Dat laatste is vanwege de conflictueuze situatie nooit gebeurd. [eiser] heeft op enig moment na het aanvangen van het onderhavige rechtsgeding de huurovereenkomst doen eindigen, zulks per 1 februari 2019.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert het volgende, in hoofdlijnen weergegeven:
I verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is,
althans
vernietiging van dat besluit;

II verklaring voor recht dat [gedaagde] door middel van het genomen besluit onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;

III veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , te weten:
(a) € 5.000 aan immateriële schadevergoeding;
(b) € 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018 voor zolang de huurovereenkomst duurt;

IV bevel aan [gedaagde] tot rectificatie van alle berichtgeving met betrekking tot het
ontzettingsbesluit door middel van:
(a) een officiële verklaring van het bestuur van [gedaagde] houdende rectificatie en
kennisgeving van de ongedaanmaking van het ontzettingsbesluit middels de door [gedaagde] gebezigde communicatiekanalen en social media accounts, te weten de website en Facebook, en
(b) een kennisgeving aan alle verenigingen die door [gedaagde] in kennis zijn gesteld van het gewraakte ontzettingsbesluit.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Kwalificatie van de gang zaken: welk besluit is door welk orgaan genomen?

4.1.

Inzet van het geding is de geldigheid van de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] . Punt van geschil is ten eerste de vraag welk verenigingsorgaan de beëindiging feitelijk heeft gedaan, het bestuur of de ALV. Een ander geschilpunt is de vraag of de beëindiging moet worden geduid als een ‘ontzetting’ of als iets anders: in de dagvaarding en de geformuleerde eis gaat [eiser] nog uit van een ontzetting (gelijk aan het standpunt van [gedaagde] ), maar ter comparitie heeft hij het standpunt ingenomen dat het gelet op de bewoordingen van het op 6 april 2018 genomen besluit onwaarschijnlijk is dat het om een ontzetting ging.
4.1.1.

Opgemerkt wordt dat partijen geen debat hebben gevoerd over de vraag of [eiser] destijds niet alleen lid maar ook bestuurder van de vereniging in de zin van artikel 2:37 lid 1 BW is geworden en, zo ja, of de (al dan niet geldige) beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] automatisch de (al dan niet geldige) beëindiging van het bestuurderschap heeft ingehouden. Deze zaak gaat alleen over het lidmaatschap.
4.2.

Aanknopingspunt voor de beoordeling is de brief van 28 april 2018. In dat stuk heeft (het bestuur namens) de vereniging immers neergelegd haar aan [eiser] gerichte verklaring over het eindigen van zijn lidmaatschap, en de brief van 28 april 2018 heeft [eiser] destijds ook bereikt (vgl. artikel 3:37 lid 3 jo. artikel 3:59 BW). Voor de uitleg van die verklaring komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de inhoud van die verklaring mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband kan bijvoorbeeld ook betekenis toekomen aan de notulen van de ALV van 26 april 2018, omdat die ALV wordt aangehaald in de brief van 28 april 2018 en de notulen van die vergadering ook daadwerkelijk aan [eiser] zijn bekendgemaakt. De notulen van de vergadering van 6 april 2018 hebben daarentegen geen betekenis in dit verband; die notulen worden immers niet genoemd in de brief van 28 april 2018, worden ook niet genoemd in de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018, en zijn ook niet aan [eiser] toegezonden (eerst in dit geding is hij ermee bekend geworden).
4.2.1.

In de brief van 28 april 2018 wordt als eerste medegedeeld dat “het bestuur” van [gedaagde] heeft besloten [eiser] “te ontzetten”. Verderop in de brief wordt nog gesproken over ontzetting waarbij wordt verwezen naar artikel 4.1 sub d van de statuten, waarin is bepaald dat het lidmaatschap eindigt door ontzetting. Dit alles wijst er duidelijk op dat het verenigingsorgaan ‘het bestuur’ heeft besloten tot ‘ontzetting’ van het lid [eiser] .
4.2.2.

In de brief van 28 april 2018 wordt nog gesproken van “de club” die de ontzetting doet. Dat is in termen van verenigingsrecht geen duidelijk begrip, maar doet niet af aan het zojuist onder 4.2.1 overwogene. Immers, als moet worden bepaald welk verenigingsorgaan onder “de club” moet worden verstaan, kan men op basis van het onder 4.2.1 overwogene redelijkerwijs alleen maar tot de conclusie komen dat het bestuur het handelende verenigingsorgaan is geweest.
4.2.3.

In het laatste deel van de brief van 28 april 2018 wordt ineens gesproken van de ALV. Dit is verwarrend:
  • de mededeling “Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018” zou, op zichzelf beschouwd, kunnen worden opgevat als de mededeling dat de ALV als verenigingsorgaan het besluit heeft genomen;
  • die mededeling kan redelijkerwijs echter ook worden opgevat, gelet op de inhoud van de brief tot dan toe, als inhoudende dat het bestuur het ontzettingsbesluit heeft genomen ‘ter gelegenheid van’ (“in”) de ALV van 26 april 2018;
  • de inhoud notulen van de ALV van 26 april 2018 wijzen echter weer in de richting van een ALV-besluit, omdat in die notulen niet wordt gesproken van een bestuursbesluit dat wordt genomen ter gelegenheid van een ALV; die notulen wijzen met andere woorden niet op iets anders dan een ALV-besluit;
  • de laatste zin in de brief van 28 april 2018, waarin wordt verwezen naar artikel 4.4 van de statuten, wijst of kan wijzen op een ALV-besluit.
4.3.

De tussenconclusie is dat [eiser] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat er is besloten tot ‘ontzetting’ van hem als lid en dat er aanwijzingen zijn dat dit besluit is genomen door het bestuur, maar dat er ook aanwijzingen zijn dit besluit is genomen door de ALV. Van belang is nu (i) dat de wet bepaalt dat ontzetting door het bestuur geschiedt, tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen (artikel 2:35 lid 4 BW) en (ii) dat de statuten slechts een herhaling van de wettekst bevatten en derhalve de ontzetting niet opdragen aan een ander orgaan dan het bestuur. Het bestuur van [gedaagde] , en niet de ALV, is dus bevoegd tot ontzetting. Het bestuur hééft ook daadwerkelijk besloten tot ontzetting: dit blijkt uit de door het bestuur namens de vereniging gestuurde brief van 28 april 2018 (zie 4.2.1 en 4.2.2) en de notulen van de ALV van 26 april 2018 spreken dit niet tegen. Uit die notulen blijkt immers dat “het Kader” (naast de overige leden) heeft gestemd vóór ‘uitzetting’ van [eiser] , waarbij het woord ‘uitzetting’ redelijkerwijs mag worden opgevat als een verschrijving van ‘ontzetting’ zoals ook volgt uit de ALV-hersteluitnodiging. Daarnaast zou op basis van de ALV-notulen kunnen worden gezegd dat óók de ALV heeft besloten tot de ontzetting van [eiser] : zo’n besluit is dan nietig omdat het door een onbevoegd orgaan is genomen, maar dat doet niet af aan het zelfstandige rechtsgevolg van het door het bestuur genomen ontzettingsbesluit. Voor de duidelijkheid: voor een bestuursvergadering bestaan bij [gedaagde] geen oproepingsvereisten.
4.4.

Dus wat er ook zij van het al dan niet hebben plaatsgevonden van een ALV-besluit, in elk geval kan uit de brief van 28 april 2018 gelezen in verbinding met de notulen van 26 april 2018 alsmede de wet en de statuten worden opgemaakt dat het bestuur van [gedaagde] op 26 april 2018 conform zijn bevoegdheden heeft besloten tot ontzetting van [eiser] als lid van de vereniging, en [eiser] heeft dit redelijkerwijs zo moeten kunnen begrijpen.
4.4.1.

Opgemerkt wordt dat [gedaagde] heeft gesteld dat het bestuur reeds op 6 april 2018 onvoorwaardelijk heeft besloten tot ontzetting van [eiser] , en dat dit besluit slechts in het kader van het doen van kennisgeving alsmede het plaatsvinden van hoor en wederhoor nog ter ALV is besproken. Deze lezing is onbegrijpelijk omdat het uitoefenen van hoor en wederhoor geen enkele zin heeft als het besluit tot ontzetting al onvoorwaardelijk is genomen en slechts ter kennisgeving aan de ALV wordt gebracht. Uit de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018 blijkt ook geenszins van een reeds onvoorwaardelijk genomen bestuursbesluit. Bovendien is, zoals al eerder overwogen, de inhoud van de vergadering van 6 april 2018 nooit aan [eiser] medegedeeld.
4.5.

Aparte aandacht verdient de aan het slot van de brief van 28 april 2018 opgenomen zin: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. Echter, artikel 4.4 van de statuten is niet meer dan een herhaling van artikel 2:35 lid 4 BW. Het houdt in dat ontzetting door het bestuur geschiedt en dat van zo’n ontzettingsbesluit beroep open staat op de ALV.
4.5.1.

De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [eiser] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [eiser] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.
4.5.2.

De vraag is vervolgens of de omstandigheid dat [eiser] de beroepsmogelijkheid niet heeft benut op een of andere manier aan [gedaagde] moet worden toegerekend. Het antwoord luidt ontkennend, omdat het aan [eiser] zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [gedaagde] . De onjuiste mededeling vanuit [gedaagde] over de beroepsmogelijkheid heeft [eiser] redelijkerwijs wel op het verkeerde been kunnen zetten, maar betekende niet dat het voor [eiser] redelijkerwijs niet meer mogelijk was om zijn rechtspositie te bepalen en daadwerkelijk gebruik te maken van zijn wettelijk vastgelegde beroepsmogelijkheid op een termijn van één maand na de kennisgeving van 28 april 2018.
Vordering I, primair: verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is

4.6.

[eiser] stelt de volgende gronden voor nietigheid.
De vereniging heeft een non-existent besluit genomen aangezien aan het besluit dermate fundamentele gebreken kleven dat (zo zou men kunnen zeggen) eigenlijk in het geheel geen besluitvorming in de zin van de wet heeft plaatsgevonden. [eiser] en onder anderen verschillende getuigen weten uit ervaring dat de leden bij het uitbrengen van hun stem door bestuurders en/of andere leden onder druk werden gezet om geheel in lijn met de wens van de [functie naam 1] te stemmen. Deze methode staat op gespannen voet met de essentiële kernbeginselen van een vereniging. De algemene vergadering van een vereniging bestaat uit alle leden samen, elk lid heeft daarin één stem die hij in vrijheid moet kunnen uitoefenen. Deze afkeurenswaardige gang van zaken levert een grove schending (zowel inhoudelijk als processueel) op van de besluitvormingsregels. Non-existente besluiten zijn evenals nietige besluiten van meet af aan krachteloos.
Voorts zijn besluiten nietig als deze strijdig zijn met dwingend recht. Ook misbruik van een bevoegdheid ex artikel 3:40 lid 2 en lid 3 BW kan leiden tot een nietig besluit op grond van artikelen 3:13 jo. 3:15 BW. Gelet op de omstandigheden van het geval (samengevat: solistisch en autoritair optreden door de [functie naam 1] ) moet worden geconcludeerd dat de [functie naam 1] zijn bevoegdheid heeft misbruikt om [eiser] te ontzetten uit de vereniging. De nietigheid van het ontzettingsbesluit is mede hierdoor een gegeven.
Aldus [eiser] .

4.7.

De besproken vordering is gebaseerd op de stelling dat het besluit tot ontzetting is genomen door de ALV. Deze stelling is niet gevolgd, zodat de vordering reeds daarom niet kan worden toegewezen.
Vordering I, subsidiair: vernietiging van het ontzettingsbesluit

4.8.

[eiser] stelt dat het ontzettingsbesluit vernietigbaar is op de volgende gronden.
4.8.1.

Er is niet gebleken van een rechtsgeldig door het bestuur genomen besluit tot bijeenroeping van de ALV, zodat de oproeping van de algemene vergadering onbevoegdelijk is geweest. De op de ALV genomen besluiten, zoals het ontzettingsbesluit, zijn daarom vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.
4.8.2.

Bij het nemen van het ontzettingsbesluit zijn bovendien de belangen van [eiser] onvoldoende afgewogen. Met name zijn het oneervolle karakter van ontzetting en de staat van dienst van [eiser] niet overwogen. Het ontzettingsbesluit betekent gezichtsverlies voor [eiser] en krenking van de goede eer en naam. Het etiket ‘bad standing’ betekent dat hij nooit meer lid kan worden van welke motorclub dan ook; met dit vergaande gevolg is geen rekening gehouden, en dat gevolg staat ook in geen enkel verband tot de beweerdelijke overtredingen die [eiser] zou hebben begaan. In plaats van ontzetting had ook een minder vergaande sanctie kunnen worden opgelegd, waarvoor het door [gedaagde] gehanteerde reglement ook mogelijkheden biedt. Het ontzettingsbesluit voldoet dus niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien is aan [eiser] geen mogelijkheid gegeven zich te verweren. Gelet op het voorgaande is het ontzettingsbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid en deswege vernietigbaar ex artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
Aldus [eiser] .

4.9.

De onder 4.8.1 benoemde vernietigingsgrond slaagt reeds niet omdat het ontzettingsbesluit niet door de ALV is genomen, althans: het is in elk geval ook door het bestuur genomen. De onder 4.8.2 benoemde vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de onder 4.5 bedoelde procedure van beroep tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).
Vordering II-IV: onrechtmatige daad

4.10.

[eiser] stelt als volgt ter onderbouwing van de onrechtmatige-daadsvordering.
4.10.1.

[gedaagde] heeft een nietig althans vernietigbaar besluit genomen en in stand gehouden. Vervolgens heeft [gedaagde] in verschillende social media berichten geplaatst aangaande het ontzettingsbesluit van [eiser] . Mede hierdoor heeft [gedaagde] doelbewust en zeer berekenend de eer en goede naam van [eiser] aangetast en daarmee in strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnormen gehandeld. [eiser] is door [gedaagde] ten onrechte getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Als gevolg daarvan wordt [eiser] regelmatig geconfronteerd met vervelende berichten vanuit de wereld van de motorclubs. Bovendien is hij vanwege de lasterlijke berichtgeving niet langer welkom bij andere motorclubs.
4.10.2.

[eiser] lijdt schade als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] , zoals
hierboven geschetst. Die schade wordt veroorzaakt door het ontzettingsbesluit zelf, maar ook door de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden, onder meer via sociale media waarin [eiser] wordt afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. Als gevolg hiervan is de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Dit levert reputatieschade op. Voor [gedaagde] was immers voorzienbaar dat door een deel van het besluit en de communicatie, [eiser] beschadigd zou worden en daarmee zijn naam en reputatie te grabbel zou worden gegooid. Echter is daarop doelbewust aangestuurd door [gedaagde] .
Daarnaast levert dit ook psychische schade op voor [eiser] . Hij kan niet
functioneren zoals hij voorheen deed. Hij wordt als gevolg van de berichtgeving aan
derden beperkt in zijn sociale leven. Zo kan hij bijvoorbeeld niet meer bepaalde
horecagelegenheden bezoeken waar leden van andere verenigingen aanwezig zijn. Dat heeft zijn weerslag op hem. Derhalve heeft [eiser] als benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 lid 1 sub a BW.
Voorts lijdt [eiser] vermogensschade, aangezien hij zich verbonden heeft tot
het aangaan van de huurovereenkomst. Hij zit derhalve aan deze
huurovereenkomst vast en betaalt de huur voor een bedrag van EUR 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018. De schade wordt veroorzaakt als direct gevolg van het besluit van de vereniging.
Aldus [eiser] .

4.11.

[gedaagde] voert het volgende verweer tegen het gestelde onrechtmatige handelen.
Uit niets blijkt dat [eiser] door [gedaagde] als een gevaarlijke en agressieve man is getypeerd, en uit niets blijkt dat hij vervelende berichten uit de motorwereld heeft gekregen. Ook is niet gebleken dat [eiser] niet welkom is bij andere verenigingen. [eiser] spreekt over motorclubs, maar [gedaagde] is een motorvereniging en dat maakt in de motorwereld nogal wat uit.
Aldus [gedaagde] .

4.12.

Het door [eiser] als onrechtmatig aangemerkte betreft de inhoud van de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat [gedaagde] [eiser] richting derden heeft getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Ook is niet gebleken dat [eiser] , zoals hij in zijn schadeonderbouwing stelt, is afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. [eiser] heeft zijn stellingen slechts concreet gemaakt door te wijzen op het onder de feiten aangehaalde Facebook-bericht, maar dat bericht bevat niet de door [eiser] gestelde passages. Ter comparitie, gevraagd naar wat er over het ontzettingsbesluit is gepubliceerd, heeft [eiser] weer op het Facebook-bericht gewezen, en daarnaast op e-mails aan andere verenigingen. Die e-mails zijn echter in het geheel niet concreet gemaakt, zodat die niet ten gunste van [eiser] kunnen meewegen.
4.12.1.

De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen moeten gezien het voorgaande worden afgewezen wegens niet-voldoen aan de stelplicht.
Conclusie

4.13.

Het gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op: