ALV moet lid horen voor royement (of zijn brief krijgen?)

 Bij een vereniging is de ALV het orgaan dat bevoegd is om een lid te royeren. Een lid wordt geroyeerd, door de ALV, op voorstel van het bestuur. Het lid is niet uitgenodigd voor die ALV. De procedure in zoals vastgelegd in het huishoudelijk reglement is onduidelijk.

Het hof vernietigt het besluit, omdat het lid niet zijn kant van het verhaal heeft kunnen doen aan de ALV. Het is niet voldoende dat het bestuur  het lid heeft gehoord. Het hof lijkt aan te geven dat het ook voldoende zou zijn als het bestuur de inhoud van een brief die het lid had geschreven, met de ALV had gedeeld.

Het is onduidelijk of het lid geschorst was door het bestuur. Zo niet, dan is de ALV waarvoor hij niet is uitgenodigd, zonder meer ongeldig, en alle besluiten die daarin zijn genomen ook (artikel 2:38 lid 1). Het zou wat worden als het bestuur lastige leden de toegang tot de ALV kan ontzeggen.

Voor het geval het lid wel geschorst is, geldt de volgende clausule van artikel 2:38 lid 1 BW: “Behoudens het in het volgende artikel bepaalde, hebben alle leden die niet geschorst zijn, toegang tot de algemene vergadering en hebben daar ieder één stem; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren. De statuten kunnen aan bepaalde leden meer dan één stem toekennen.”

Nu weet (volgens mij) niemand van die bepaling precies betekent (wat betekent dat de ALV het “besluit tot schorsing” behandelt als dat besluit reeds genomen is door het bestuur; en wat als het bestuur de schorsing helemaal niet voorlegt aan de ALV?)

Maar ik denk dat uit het systeem van artikel 2:38 volgt dat het geschorste lid gehoord had moeten worden door de ALV, tijdens de ALV, dus met spreekrecht voor dat lid, voordat tot het royement besloten werd. En, let op, artikel 2:8 BW maakt dat meer vereist is dan een puur formele gelegenheid om te spreken, een minuutje van het lid is niet voldoende.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:1749

Lid moet gehoord worden voor royement

 “Het hof is overweegt over de besluitvormingsprocedure het volgende. Naar het oordeel van het hof is ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging zodanig ingrijpend, dat de redelijkheid en billijkheid in beginsel vorderen dat daartoe niet wordt besloten, zonder dat het beslissende orgaan de zienswijze van het lid over wiens lidmaatschap wordt beslist in de besluitvorming betrekt. Bij De Golfbreker is de ALV het orgaan dat beslist over het ontzetting uit het lidmaatschap.”

Met [appellant = het lid] is het hof van oordeel dat het op de weg van De Golfbreker lag om, zowel aan [appellant] als tegenover de ALV, ondubbelzinnig duidelijk te maken op welke precieze gedragingen elke schorsing berust, en om uiteen te zetten waarom die gedragingen zo ernstig zijn dat een ontzetting uit het lidmaatschap gerechtvaardigd is. Of in dit geval de correspondentie met [appellant] en de vergaderstukken voor de (buitengewone) algemene ledenvergaderingen aan die maatstaf hebben voldaan, kan echter in het midden blijven.”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:1749

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juni 2021

inzake

[appellant]

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

[]

tegen

de vereniging

KAMPEERVERENIGNIG DE GOLFBREKER,

gevestigd te Koog aan de Zaan,

geïntimeerde,

[]

1Inleiding

1.1.

Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:

– appellant als [appellant]

– geïntimeerde als De Golfbreker.

1.2.

De Algemene Ledenvergadering van De Golfbreker (dit orgaan wordt hierna ALV genoemd) heeft bij besluit van 3 februari 2018 [appellant] geroyeerd als lid van De Golfbreker. [appellant] is het daar niet mee eens en vordert in deze procedure vernietiging van het besluit.

1.3.

De rechtbank Noord-Holland heeft de vorderingen van [appellant] op De Golfbreker afgewezen in een vonnis van 14 augustus 2019, gewezen tussen [appellant] als eiser en De Golfbreker als gedaagde. De procedure bij de rechtbank had het zaaknummer dat hierboven staat vermeld.

1.4.

Met dit hoger beroep beoogt [appellant] dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.

2Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Het hof zal – samengevat – uitgaan van de volgende feiten.

2.1.

De Golfbreker is een vereniging die zich ten doel stelt het kamperen van haar leden te bevorderen. Daartoe heeft De Golfbreker een deel van het strand in Egmond aan Zee van de gemeente Bergen gehuurd. Op het gehuurde stuk strand heeft De Golfbreker staanplaatsen waarop de door de leden van De Golfbreker gebruikte huisjes staan. Ieder lid van de vereniging heeft in beginsel een eigen standplaats. [appellant] is al jarenlang lid van De Golfbreker.

2.2.

Artikel 8 van de statuten van De Golfbreker die in 2018 van kracht waren, bepaalt onder meer dat het lidmaatschap van de vereniging vervalt bij royement door de ALV, na schorsing door het bestuur.

2.3.

De Golfbreker heeft een huishoudelijk reglement. Daarin was in 2017 en 2018, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

Artikel 4 Klachten en overtredingen

A.(…).

B. (…).

C. Bij overtreding van de regels, zoals in artikel 1 sub E en F geformuleerd, of bij bewezen wangedrag geldt dat er door het bestuur een officiële waarschuwing aan het betreffende lid kan worden gegeven, zowel schriftelijk als mondeling, met dien verstande dat een mondeling gegeven waarschuwing binnen 1 maand na afloop van het strandseizoen schriftelijk bevestigd dient te worden. Officiële waarschuwingen blijven gedurende 2 jaar van kracht.

D. Het bestuur dient leden, die zich conform het bovenstaande 2 maal aan de reglementen onttrekken en hiervoor binnen 3 kalenderjaren 2 officiële waarschuwingen hebben gekregen, voor een jaar te schorsen of te royeren. Voordat een dergelijke schorsing of royement daadwerkelijk uitgevoerd wordt biedt het bestuur het betreffende lid de mogelijkheid aan om zich tijdens een bestuursvergadering te verdedigen. Hiermee wordt een vorm van hoor en wederhoor gegarandeerd. Het betreffende lid zal hiertoe voor een bestuursvergadering worden uitgenodigd door het bestuur.

In geval van een daadwerkelijk uitgevoerde schorsing of royement legt het bestuur tijdens de eerstvolgende Algemene Ledenvergadering inhoudelijk verantwoording af aan de leden.

Bij een zeer ernstig vergrijp is het bestuur bevoegd om reeds bij de 1e officiële waarschuwing een lid onmiddellijk te schorsen en voor te dragen voor royement. Een schorsing van een lid is persoonsgebonden, dit houdt in dat het betreffende lid in het schorsingsjaar zelf niet mag staan en niet mag huren. Tevens geldt na het schorsingsjaar een proefjaar. Over het correct doorlopen van dit proefjaar wordt door het bestuur beslist.

(…)”.

2.4.

Op 9 april 2017 heeft het bestuur van De Golfbreker [appellant] een brief met een officiële waarschuwing gestuurd. In de brief is verwezen naar onder meer de artikelen 4C en 4D van het huishoudelijk reglement.

2.5.

Op 5 oktober 2017 heeft [appellant] een tweetal (in afzonderlijke brieven vermelde) waarschuwingen van het bestuur van De Golfbreker ontvangen. De eerste waarschuwing betreft het plaatsen door [appellant] van een picknicktafel op het strand vóór het door De Golfbreker gehuurde deel van het strand. De tweede waarschuwing betreft het op 3 september (2017) plaatsen van een brandende vuurkorf voor de schoeiing. In deze brieven is meegedeeld dat het gaat om de tweede, respectievelijk derde officiële waarschuwing in dat seizoen en dat het bestuur, gelet op artikel 4D van het huishoudelijk reglement [appellant] dient te schorsen of te royeren. [appellant] is daarbij uitgenodigd voor een in november, december of januari te houden bestuursvergadering.

2.6.

Bij brief van 17 november 2017 heeft het bestuur van De Golfbreker [appellant] per direct als lid van de vereniging geroyeerd. In aanvulling daarop heeft het bestuur van De Golfbreker bij brief van 23 november 2017 aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:

Verder staat in het Huishoudelijk Reglement: voordat een dergelijke schorsing of royement daadwerkelijk uitgevoerd wordt biedt het bestuur het betreffende lid de mogelijkheid aan om zich tijdens een bestuursvergadering te verdedigen. Hiermee wordt een vorm van hoor en wederhoor gegarandeerd. Het betreffende lid zal hiertoe voor een bestuursvergadering worden uitgenodigd door het bestuur. Het bestuur heeft u daarom ook aangegeven u hiervoor uit te nodigen. Echter heeft u deze aangeboden mogelijkheid beantwoord met nog ergere aanvallen tegen het bestuur. Desondanks nodigt het bestuur u alsnog uit voor een gesprek op 20 December bij Koekenbier te Alkmaar.

Tot slot zegt het Huishoudelijk Reglement inzake deze procedure: in geval van een daadwerkelijk uitgevoerde schorsing of royement legt het bestuur tijdens de eerstvolgende Algemene Ledenvergadering inhoudelijk verantwoording af aan de leden. Dit houdt in dat uw royement op die datum definitief door de leden goedgekeurd wordt.

Op zaterdag 9 december belegt het bestuur een Buitengewone Ledenvergadering inzake uw royement om de leden alvast inzage te geven in de gehele situatie en op de hoogte te brengen van wat er speelt. Tevens wordt aan de leden bekend gemaakt welke procedure hierbij van toepassing is en ook wordt gevolgd. U bent voor deze Buitengewone ledenvergadering niet uitgenodigd.”.

2.7.

Op 9 december 2017 heeft een buitengewone ledenvergadering van De Golfbreker plaatsgevonden. De (concept)notulen van de vergadering vermelden, voor zover hier van belang:

De voorzitter vraagt iedereen straks te stemmen.

Heel belangrijk:

U kunt stemmen vóór de door het bestuur ingezette procedure inzake het royement van [appellant] en daarmee vóór het royement zelf of u kunt daar tegen stemmen.”.

Alle aanwezige leden hebben gestemd voor royement van [appellant] en de daarbij door het bestuur gevoerde procedure.

2.8.

Op 20 december 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur van De Golfbreker en [appellant] . [appellant] werd daarbij bijgestaan door zijn toenmalige advocaat.

2.9.

Op 31 januari 2018 heeft [appellant] in een aangetekende brief aan “Bestuur Golfbreker en Leden” – kort gezegd – inhoudelijk gereageerd op de schriftelijke waarschuwingen die hij in 2017 van het bestuur heeft ontvangen. Hij heeft in die brief naar voren gebracht dat de leden zijn kant van het verhaal moeten horen, geklaagd dat aan de ALV in de vergadering op 9 december 2017 de inhoud van de waarschuwingen aan zijn adres niet duidelijk is gemaakt noch waarom deze waarschuwingen voldoende ernstig zijn om een royement te rechtvaardigen, en de ALV verzocht om zijn lidmaatschap niet te beëindigen.

2.10.

Op 3 februari 2018 heeft een algemene ledenvergadering van De Golfbreker plaatsgevonden. Daarvoor was [appellant] niet uitgenodigd. Tijdens deze vergadering is, onder meer, gestemd over “bekrachtiging van het royement van [appellant] ”. De notulen van de vergadering vermelden daarover:

“(…)

3. Bekrachtiging royement [appellant]

De voorzitter geeft hierover de volgende uitleg:

Op zaterdag 9 December hebben wij een Buitengewone Ledenvergadering belegd waar dit onderwerp aan de orde is geweest.

U heeft daar unaniem gestemd vóór het royement van [appellant] , na een uitgebreide uitleg van het bestuur. De inhoud van die vergadering heeft u kunnen lezen in de notulen.

Na de Buitengewone Ledenvergadering heeft op 20 December conform onze geldende regels nog een gesprek plaats gevonden tussen [appellant] en zijn advocaat enerzijds en het voltallige bestuur anderszijds.

Dit gesprek heeft geen nieuwe inzichten gegeven. De conclusie dat [appellant] geroyeerd moet worden blijft dus rotsvast overeind.

Op 9 December is daar door 85 leden al unaniem voor gestemd, maar formeel moeten we daar vandaag nog wel één keer over stemmen om het royement officieel te bekrachtigen.

De voorzitter vraagt of er nog iemand is die iets te vragen heeft over dit onderwerp. Er is niemand die nog iets te vragen heeft. De voorzitter vraagt om te stemmen.

De voorzitter legt voor de duidelijkheid nog even uit:

U kunt stemmen vóór het bekrachtigen van het reeds uitgesproken royement van [appellant] of daar tegen stemmen.

De leden krijgen van [lid X] een briefje uitgereikt en dit wordt op de lijst aangevinkt zodat er een juiste controle plaats vind bij de telling van de stembriefjes.

De stembriefjes worden door [lid Y] en [lid Z] geteld en de telling is als volgt:

Er waren 90 stemgerechtigden waarvan 87 leden vóór gestemd hebben en 3 leden die zich hebben onthouden van stemming.

[appellant] is geroyeerd als lid van de vereniging.

(…)”.

3De procedure in eerste aanleg

3.1.

[appellant] vorderde in eerste aanleg de vernietiging van het besluit van 3 februari 2018 van De Golfbreker tot royement/ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap, verklaring voor recht dat [appellant] lid is van De Golfbreker, en veroordeling van De Golfbreker tot het verzenden van een rectificatie aan haar leden, met nevenvorderingen.

3.2.

De rechtbank heeft overwogen (in 4.3 van het vonnis) dat de statuten in artikel 8 bepalen dat de ALV (exclusief) beslist over royement van leden, zodat het (bestuurs)besluit van 17 november 2017 tot royement geen stand houdt omdat het is genomen in strijd met de statuten. De rechtbank heeft (in 4.3) het besluit van 3 februari 2018 tot royement van [appellant] opgevat als een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap als bedoeld in artikel 2:35 lid 1, aanhef en onder d, BW.

3.3.

Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 3 februari 2018 noch procedureel (in 4.6), noch inhoudelijk (in 4.7-4.9) in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals die in artikel 2:8 BW wordt geëist. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.

4De vorderingen in hoger beroep

4.1.

[appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven, met producties;

– memorie van antwoord, met producties.

4.2.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 april 2021 mondeling laten toelichten door hun advocaten, mr. Meijer aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.

4.3.

Ten slotte hebben partijen uitspraak van het hof gevraagd.

4.4.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vorderingen zal toewijzen met veroordeling van De Golfbreker in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.

4.5.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

5Motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.

Partijen zijn het erover eens dat de schorsing van [appellant] op 5 oktober 2017 is ingegaan. Dat hebben hun advocaten tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd.

5.2.

Het hof stelt daarnaast voorop dat de hiervoor in 3.2 weergegeven overwegingen van de rechtbank in hoger beroep niet zijn bestreden. Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan. Vast staat dus dat het bestuursbesluit van 17 november 2017 niet het einde van het lidmaatschap van [appellant] heeft ingeluid.

5.3.

De Golfbreker stelt zich op het standpunt dat op 9 december 2017 geen besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] is genomen.

5.4.

Het hof neemt op grond van het voorgaande tot uitgangspunt dat [appellant] voorafgaand aan de vergadering van 3 februari 2018 lid was van De Golfbreker.

5.5.

De grieven van [appellant] komen neer op het volgende. [appellant] klaagt dat het besluit van 3 februari 2018 zowel inhoudelijk als procedureel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De Golfbreker heeft zich daarmee volgens [appellant] tegenover hem niet gedragen volgens de gedragsregel van artikel 2:8 BW.

5.6.

[appellant] heeft zijn klachten over de procedurele gang van zaken toegelicht met het betoog dat de besluitvormingsprocedure die heeft geleid tot het besluit van 3 februari 2018 niet deugdelijk is omdat er geen wederhoor is toegepast. De Golfbreker heeft dat betwist. Zij heeft gewezen op de brief van 5 oktober 2017, waarin [appellant] is aangekondigd dat hij zal worden uitgenodigd voor een gesprek met het bestuur, en op het gesprek van 20 december 2017, waarin [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, gelegenheid had zich te verweren tegen de officiële waarschuwingen van 9 april 2017 en 5 oktober 2017. Van enige vooringenomenheid tijdens de vergadering van 3 februari 2018 was dan ook geen sprake, aldus De Golfbreker.

5.7.

Het hof is overweegt over de besluitvormingsprocedure het volgende. Naar het oordeel van het hof is ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging zodanig ingrijpend, dat de redelijkheid en billijkheid in beginsel vorderen dat daartoe niet wordt besloten, zonder dat het beslissende orgaan de zienswijze van het lid over wiens lidmaatschap wordt beslist in de besluitvorming betrekt. Bij De Golfbreker is de ALV het orgaan dat beslist over het ontzetting uit het lidmaatschap.

5.8.

De zienswijze van [appellant] had op twee manieren kunnen worden betrokken in de besluitvorming van de ALV in haar vergadering van 3 februari 2018.

Ten eerste had [appellant] daarover zelf in deze vergadering kunnen worden gehoord. Dat is echter niet gebeurd, want hij is niet uitgenodigd voor de vergadering.

Ten tweede had de brief van [appellant] van 31 januari 2018 aan de leden ter beschikking kunnen worden gesteld of had de inhoud van die brief met de ALV kunnen worden gedeeld. Bij de uitnodiging voor de vergadering van 3 februari 2018 is de brief niet als bijlage gevoegd. De Golfbreker heeft aangevoerd dat dat is nagelaten, omdat de brief volgens het reglement te laat, want niet vijf dagen voor de vergadering, was ontvangen. Wat daarvan zij, uit de notulen van de vergadering blijkt ook niet dat de inhoud van de brief aan de in de vergadering aanwezige leden bekend is gemaakt. De Golfbreker heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de brief wel door het bestuur is “benoemd” in de vergadering. Een enkele mededeling dat [appellant] een brief had geschreven – welke mededeling overigens niet uit de notulen blijkt – is echter onvoldoende om aan te nemen dat de visie van [appellant] in de besluitvorming van de ALV is betrokken.

Daar komt dan nog bij dat het bestuur in de vergadering van 3 februari 2018 ook niet de inhoud van haar gesprek op 20 december 2017 met [appellant] over diens standpunt heeft meegedeeld. De notulen van de vergadering van 3 februari 2018 houden hierover niet meer in dan “Na de Buitengewone Ledenvergadering heeft op 20 December conform onze geldende regels nog een gesprek plaats gevonden tussen [appellant] en zijn advocaat enerzijds en het voltallige bestuur anderzijds. Dit gesprek heeft geen nieuwe inzichten gegeven. De conclusie dat [appellant] geroyeerd moet worden blijft dus rotsvast overeind”. Daaruit kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de zienswijze van [appellant] aan de ALV bekend is gemaakt, noch dat de ALV die zienswijze in haar besluitvorming heeft betrokken.

5.9.

Het hof merkt nog op dat de beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] ook aan de orde is gesteld in de buitengewone algemene ledenvergadering van 9 december 2017. [appellant] was voor die vergadering niet uitgenodigd. Niet kan worden aangenomen dat bij die gelegenheid zijn visie op zodanige wijze aan de ALV is gepresenteerd dat die visie kon worden betrokken in de besluitvorming op 3 februari 2018.De notulen van de vergadering van 9 december 2017 bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Daar komt bij dat De Golfbreker zich op het standpunt stelt dat de vergadering van 9 december 2017 was bedoeld om aan de leden voor te leggen of “men het traject van royement in wilde”. Bovendien had het gesprek waarin [appellant] zich tegen het voorgenomen royement kon verdedigen nog niet plaatsgevonden; het was gepland voor 20 december 2017.

5.10.

Niet is gesteld of gebleken dat de ALV de zienswijze van [appellant] op een andere manier in de besluitvorming heeft betrokken. Dit leidt tot de conclusie dat het besluit van de ALV van 3 februari 2018 om [appellant] uit het lidmaatschap van De Golfbreker te ontzetten niet tot stand is gekomen overeenkomstig hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, als bedoeld in artikel 2:8 BW. De grieven 1, 2 en 7 hebben succes. Dat betekent dat het vonnis niet in stand kan blijven.

5.11.

Op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1, aanhef en onder b, BW is het besluit van 3 februari 2018 vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. De vordering om het besluit te vernietigen zal worden toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht zal wordt toegewezen zoals hierna wordt vermeld. [appellant] heeft zijn vordering tot rectificatie, waartegen De Golfbreker verweer heeft gevoerd, niet geconcretiseerd en hij heeft zijn belang bij deze vordering niet toegelicht. De vordering tot rectificatie zal worden afgewezen.

5.12.

[appellant] heeft, kort gezegd, de volgende inhoudelijke bezwaren tegen het besluit van 3 februari 2018. De gedragingen die De Golfbreker hem verwijt zijn onvoldoende ernstig om hem uit het lidmaatschap te ontzetten. Leden van de vereniging gebruiken vaker een vuurkorf; daarvoor worden dan geen officiële waarschuwingen gegeven. Een vuurkorf wordt dus niet ernstig gevonden. Ook het plaatsen van de picknicktafel was onvoldoende ernstig, want de gemeente heeft er geen bezwaar tegen gemaakt. Hij heeft zich niet onbehoorlijk gedragen tegenover De Golfbreker of haar leden, in elk geval niet zodanig onbehoorlijk dat ontzetting uit het lidmaatschap redelijk is, aldus [appellant] .

5.13.

Met [appellant] is het hof van oordeel dat het op de weg van De Golfbreker lag om, zowel aan [appellant] als tegenover de ALV, ondubbelzinnig duidelijk te maken op welke precieze gedragingen elke schorsing berust, en om uiteen te zetten waarom die gedragingen zo ernstig zijn dat een ontzetting uit het lidmaatschap gerechtvaardigd is. Of in dit geval de correspondentie met [appellant] en de vergaderstukken voor de (buitengewone) algemene ledenvergaderingen aan die maatstaf hebben voldaan, kan echter in het midden blijven. De grieven 3, 4, 5 en 6 behoeven namelijk geen afzonderlijke bespreking. Zoals hiervoor is overwogen, leiden de grieven 1, 2 en 7 tot toewijzing, grotendeels, van de vorderingen van [appellant] . Beoordeling van de grieven 3, 4, 5 en 6 kan daarin geen verandering brengen.

5.14.

Het hof verwerpt de bewijsaanbiedingen. Deze hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden.

5.15.

De slotsom is dat het hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen. De vorderingen van [appellant] worden toegewezen zoals hierna wordt vermeld. Het hof ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen. De Golfbreker zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding bij de rechtbank. Ook grief 8 heeft dus succes. De Golfbreker zal, als de partij die in het hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, daarnaast de kosten van het hoger beroep moeten dragen.

6Beslissing

Het hof:

6.1.

vernietigt het vonnis waarvan beroep,

en opnieuw rechtdoende:

6.1.1.

vernietigt het besluit van 3 februari 2018 tot royement/ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap van De Golfbreker;

6.1.2.

verklaart voor recht dat het besluit van 3 februari 2018 geen rechtsgevolg heeft, zodat [appellant] lid is van De Golfbreker, en beveelt De Golfbreker om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest [appellant] als lid te erkennen, met alle rechten, plichten en bevoegdheden die aan het lidmaatschap toekomen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat De Golfbreker niet aan dit bevel voldoet, met een maximum van € 2.500,00 (zegge tweeduizendvijfhonderd euro), een en ander onder het voorbehoud dat het lidmaatschap van [appellant] na 3 februari 2018 niet op andere gronden is beëindigd;

Lid mag spreken in ALV over zijn royement

 Kernpunt

  • In artikel 2:38 BW staat dat “; een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering [van de ALV] waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren.”
  • Het gerechtshof oordeelt dat dit betekent dat “Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als een lid het woord mag voeren over zijn schorsing, hij dit ook mag over zijn voorgenomen ontzetting, omdat dit een ingrijpender maatregel is. ”

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2021:4710

De vereniging heeft aangevoerd dat [appellant] inderdaad niet is uitgenodigd, omdat tijdens die vergadering ook de onderhavige procedure en het standpunt van de vereniging daarin is behandeld. Zij heeft verder aangevoerd dat [appellant] niet in zijn belang geschaad is omdat als [appellant] aanwezig was, ook tot ontzetting besloten zou zijn. Zij heeft tot slot gesteld bereid te zijn een nieuwe vergadering uit te schrijven.

5.16

Het hof geeft [appellant] op dit punt gelijk. Uit artikel 2:38 lid 1 BW volgt dat alle leden die niet geschorst zijn, toegang hebben tot de vergadering en dat een geschorst lid toegang heeft tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld en daarin het woord mag voeren. Dit volgt ook uit artikel 11 lid 1 van de statuten van de vereniging. [appellant] was geschorst op grond van het besluit van de ALV van 1 juni 2018 en de brief van 1 september 2018 van het bestuur. In de vergadering was niet zijn schorsing maar zijn ontzetting aan de orde. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als een lid het woord mag voeren over zijn schorsing, hij dit ook mag over zijn voorgenomen ontzetting, omdat dit een ingrijpender maatregel is. Het argument dat ook onderhavige procedure werd behandeld gaat niet op; [appellant] had alleen bij de behandeling van het ontzettingsvoorstel toegelaten behoeven te worden. Of de uitkomst anders zou zijn geweest, kan in het midden blijven. Het hof merkt op dat partijen niet de door de statuten voorgeschreven weg hebben gevolgd van een ontzettingsbesluit door het bestuur (artikel 5 lid 2 van de statuten) waartegen het lid in beroep kan gaan bij de ALV, maar dat tussen partijen niet in geschil is dat het ALV-besluit de ontzetting inhoudt. De vereniging had [appellant] in de gelegenheid moeten stellen het woord te voeren in de ALV van 16 november 2018 over de voorgenomen ontzetting. Omdat dit niet is gebeurd, zal het hof het ontzettingsbesluit vernietigen wegens strijd met de wettelijke bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. [appellant] is dus niet ontzet uit het lidmaatschap.

Bestuur kan royeren, niet de ALV

 Kernpunten

Dit is een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank in een zaak waarbij het bestuur besloot om het lidmaatschap van een lid te beëindigen. De vereniging is de “Asgardians Motor Tour Association”. Op een ALV was ook een besluit daartoe genoemen. Dat besluit is ongeldig, omdat in de statuten staat dat opzegging en ontzetting (royement) geschiedt door het bestuur. Het bestluit tot opzegging is wel geldig. Tegen dat besluit staat geen beroep open bij de ALV. De vervaltermijn van 1 jaar voor een rechtszaak gaat “niet eerder lopen dan nadat de betrokkene van het besluit kennis heeft genomen dan wel daarvan is verwittigd”. De vervaltermijn was echter nog steeds verstreken gerekend vanaf het moment dat het lid wist van het besluit van het bestuur tot opzegging.  

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:2941

Besluit 26 april 2018

3.3.1.

Krachtens artikel 4 van de statuten van AMTA geschiedt zowel de opzegging van het lidmaatschap als de ontzetting van een lid uit het lidmaatschap door het bestuur van de vereniging; dat de statuten dit aan een ander orgaan opdragen is door partijen niet gesteld en valt uit de statuten ook niet op te maken.

Dit brengt mee dat een in de Algemene Ledenvergadering van 26 april 2018 door de ALV genomen besluit tot ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap niet rechtsgeldig is, de ALV was tot het nemen van een dergelijk besluit immers onbevoegd.

3.3.2.

Het oordeel dat het niet de ALV doch het bestuur van de vereniging is geweest dat op 26 april 2018 het besluit tot ontzetting heeft genomen vindt, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, noch in de notulen van de ALV noch in de aan [appellant] gerichte brief van 28 april 2018 voldoende steun. In die brief valt weliswaar te lezen dat het bestuur van de vereniging heeft besloten [appellant] met ingang van 26 april 2018 ‘te ontzetten uit de vereniging’ doch deze passage wordt even later gevolgd door de mededeling dat ‘dit besluit’ met meerderheid van stemmen is genomen in de ALV van 26 april 2018 (zie hierboven onder 3.1 sub ix). Van een rechtsgeldige ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap van AMTA ingevolge het op 26 april 2018 genomen besluit – van de ALV- is derhalve geen sprake. De door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat dit besluit nietig is, acht het hof toewijsbaar.

Besluit 6 april 2018

3.4.1.

De nietigheid van het hiervoor genoemde besluit leidt er echter niet toe dat het lidmaatschap van [appellant] niet geëindigd is. Voorafgaand aan de ALV heeft immers, blijkens de bij conclusie van antwoord overgelegde notulen daarvan, op 6 april 2018 een vergadering van het bestuur van AMTA plaatsgevonden waarin door middel van een daartoe gehouden stemming door een meerderheid van dit bestuur is besloten het lidmaatschap [appellant] ‘per direct’ te beëindigen. [appellant] heeft weliswaar ‘bij gebrek aan wetenschap’ betwist dat het bestuur op die datum een besluit heeft genomen maar deze betwisting wordt in het licht van de overgelegde notulen en hetgeen daaromtrent ter comparitie van partijen in eerste aanleg door onder meer [voorzitter] is verklaard, als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.

3.4.2.

Anders dan in de notulen van de ALV van 26 april 2018, wordt in de notulen van de vergadering van 6 april 2018 niet gesproken van een besluit tot ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap maar van een besluit tot beëindiging van het lidmaatschap per direct om diverse in die notulen genoemde redenen. Gelet op de gekozen bewoordingen, en in het bijzonder het ontbreken van de woorden ontzetting of ‘bad standing’, moet worden aangenomen dat het toen genomen besluit inhield dat het lidmaatschap van [appellant] met onmiddellijke ingang werd opgezegd, zulks omdat – vanwege de genoemde aan [appellant] verweten gedragingen – redelijkerwijs van de vereniging niet kon worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren (vgl. artikel 4.2 en artikel 5.1 slot van de statuten). Dat het bestuur vervolgens (in strijd met het bepaalde in de statuten) een besluit tot ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap aan de ALV heeft willen voorleggen neemt niet weg dat het besluit om het lidmaatschap van [appellant] met onmiddellijke ingang te beëindigen op 6 april 2018 door het daartoe krachtens de statuten bevoegde orgaan is genomen en mitsdien in principe rechtsgeldig is.

3.4.3.

[appellant] heeft erop gewezen (en door AMTA wordt niet bestreden) dat hij van bedoeld besluit eerst door middel van de gedingstukken in deze procedure kennis heeft genomen (de notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn aan de conclusie van antwoord van 15 augustus 2018 gehecht). Die te late mededeling doet er echter niet aan af dat het besluit in beginsel (behoudens de eventuele vernietiging daarvan op de voet van artikel 2:15 BW) als rechtsgeldig moet worden beschouwd.

3.4.4.

Ten overvloede merkt het hof in dit verband nog op dat niet valt in te zien dat [appellant] door het late tijdstip waarop het besluit te zijner kennis is gekomen in zijn belangen is geschaad. Tegen een besluit tot opzegging van het lidmaatschap stond immers (anders dan tegen een besluit tot ontzetting) geen beroep op de algemene vergadering open. Voorts gaat de termijn waarbinnen ingevolge artikel 2:15 BW vernietiging van een besluit als het onderhavige kan worden gevorderd niet eerder lopen dan nadat de betrokkene van het besluit kennis heeft genomen dan wel daarvan is verwittigd. Die termijn liep dus nog ten tijde van de comparitie.

Verklaring voor recht ten dele toewijsbaar

3.5.1.

Zoals uit het voorgaande volgt is de verklaring voor recht betreffende de nietigheid van het besluit van 26 april 2018 tot ontzetting van [appellant] uit het lidmaatschap toewijsbaar, nu dit besluit niet door het door de statuten daartoe aangewezen orgaan is genomen (nog daargelaten dat het daartoe wel bevoegde orgaan reeds tot beëindiging met onmiddellijke ingang van het lidmaatschap had besloten en het latere besluit tot ontzetting daarom geen effect meer kon sorteren). Bij die verklaring voor recht heeft [appellant] ook belang, gelet op het door hem wezenlijk geachte verschil tussen ontzetting – inhoudende bad standing – en de andere vorm van beëindiging, opzegging.

3.5.2.

Wat betreft het besluit van 6 april 2018 is van een grond om de nietigheid daarvan aan te nemen niet gebleken; niet valt in te zien dat het besluit om het lidmaatschap van [appellant] op de in de notulen vermelde gronden per direct te beëindigen op zichzelf in strijd met de wet of statuten was.

Gewijzigde eis

3.6.

Bij memorie van grieven van 5 november 2019 heeft [appellant] zijn eis gewijzigd in die zin dat hij, kort gezegd, (naast een verklaring betreffende de nietigheid van de besluiten van 6 april en 26 april 2018, naar het hof begrijpt, subsidiair) vordert dat door het hof de vernietiging van het besluit van 6 april 2018 wordt uitgesproken. Deze vordering is echter gelet op de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW (een jaar) te laat ingesteld en moet reeds daarom worden afgewezen. Uit de stellingen van [appellant] volgt immers dat hij in ieder geval in augustus 2018 van dit besluit kennis heeft genomen althans daarvan is verwittigd. De mogelijkheid om de vernietiging daarvan te vorderen was derhalve ten tijde van het indienen van de memorie van grieven vervallen.

Redelijkheid en billijkheid

3.7.

Het voorgaande brengt mee dat de beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] in april 2018 als rechtsgeldig moet worden beschouwd. De stelling dat het handhaven van het daartoe genomen besluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, vindt in het feitenmateriaal onvoldoende steun en is overigens onvoldoende toegelicht met de verwijzing naar de beslissing in een andere zaak, waar andere vorderingen voorlagen. Voor een toetsing of er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 lid 1 BW wordt geëist is, nu [appellant] niet de mogelijkheid heeft benut om deze vraag op de voet van artikel 2:15 BW aan de rechter voor te leggen, geen plaats.

Overige vorderingen

3.8.1.

De overige vorderingen die [appellant] heeft geformuleerd in de conclusie van de memorie van grieven onder 1 sub i tot en met iii zijn niet toewijsbaar. Mede in het licht van het voorgaande en het door AMTA gevoerde verweer, biedt ook in hoger beroep het feitenmateriaal onvoldoende grond voor de gevolgtrekking dat AMTA onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, zodat een daarop gebaseerde vordering tot vergoeding van (immateriële) schade reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voor zover die schade voortvloeit uit het diffamerende karakter van de ontzetting met bad standing ontbreekt daaraan, gelet op het voorgaande, de feitelijke grondslag.

3.8.2.

Ten overvloede merkt het hof in dit verband nog op dat niet valt in te zien dat AMTA in de gegeven omstandigheden gehouden is om aan [appellant] een vergoeding te betalen ter zake van het door hem gehuurde (en door AMTA nimmer in gebruik genomen) bedrijfspand. Dat [appellant] – op eigen naam en zonder de mogelijkheid van gebruik door AMTA in de desbetreffende overeenkomst op te nemen – tot die huur is overgegaan moet voor zijn rekening blijven.

Slotsom

3.9.

Er zijn door partijen geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden; hun bewijsaanbiedingen worden derhalve gepasseerd. De verklaring voor recht betreffende de nietigheid van het besluit van 26 april 2018 zal alsnog worden uitgesproken, in zoverre slagen de grieven van [appellant] gedeeltelijk. Voor het overige falen zij en zal het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd.

Het hof ziet in deze uitkomst aanleiding om de kosten van het geding in beide instanties te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

De vordering van [appellant] tot veroordeling van AMTA tot terugbetaling van hetgeen hij uit hoofde van het bestreden vonnis aan AMTA heeft voldaan is gelet hierop toewijsbaar.

4Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij:

– het door [appellant] onder I van de inleidende dagvaarding gevorderde is afgewezen en

– [appellant] in de kosten van het geding is veroordeeld

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart voor recht dat het op 26 april 2018 door de algemene ledenvergadering van AMTA genomen besluit waarbij [appellant] is ontzet als lid van AMTA nietig is;

compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

veroordeelt AMTA om aan [appellant] terug te betalen hetgeen hij uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg aan haar heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van die voldoening;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het anders of meer gevorderde.

Vrijheid van meningsuiting geroyeerd lid

Kernpunten

  • Een vereniging royeert een bestuurslid, dat wil zeggen een meerderheid van de bestuursleden stemt voor het besluit om een ander bestuurslid (namelijk de webmaster) te ontzetten uit het lidmaatschap. 
  • De vereniging spant daarna een kort geding aan met als vordering dat de rechter aan het geroyeerde lid te verbieden ‘zich op enigerlei wijze […] in het openbaar (negatief) uit te laten over Juvox’
  • De rechter wijst deze vordering af.
  • ”  Gezien het recht op vrijheid van meningsuiting kunnen die stellingen, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen grondslag vormen voor toewijzing van het […] gevorderde verbod. Om een negatieve uitlating als onrechtmatig te kwalificeren is vereist dat de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze zijn overschreden. Dat is gesteld noch gebleken.” 

ECLI:NL:RBDHA:2020:5540

Juvox vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven
[…]
3.  [gedaagde = het geroyeerde lid] te verbieden zich op enigerlei wijze binnen de “vereniging” en in het openbaar (negatief) uit te laten over Juvox dan wel uitlatingen te doen namens Juvox, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

4De beoordeling van het geschil

[…]

Juvox heeft ter onderbouwing van de primaire vordering sub 3 enkel gesteld dat [gedaagde] zich negatief uitlaat over Juvox, aan stemmingmakerij doet en onrust veroorzaakt binnen de vereniging. Gezien het recht op vrijheid van meningsuiting kunnen die stellingen, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen grondslag vormen voor toewijzing van het sub 3 primair gevorderde verbod. Om een negatieve uitlating als onrechtmatig te kwalificeren is vereist dat de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze zijn overschreden. Dat is gesteld noch gebleken. Daarom zal de primaire vordering sub 3 worden afgewezen.