Ongerechtvaardigde verrijking door vereniging

Rechtbank Amsterdam 11 september 2013 (V&VP THE FUTURE)
ECLI:NL:RBAMS:2013:5646

Tamelijk specifieke casus. Bestuurslid vergadert met samenwerkingspartner (Alliander) over een project. Het bestuurslid lijkt in eerste instantie de vereniging te vertegenwoordigen, maar schuift nu zijn eigen b.v. er tussen omdat Alliander werkzaamheden wil laten uitvoeren door het bestuurslid. Alliander betaalt uit aan de vereniging. Bestuurslid stelt vordering jegens de vereniging in op grond van ongerechtvaardigde verrijking, art. 6:162, met succes. Op het eerste gezicht is een vordering van betaling tegen Alliander logischer, tenzij Alliander bevrijdend had kunnen betalen aan de vereniging (6:34 BW lid 2). De rechtbank is m.i. niet kritisch genoeg t.a.v. de omgekeerde selbsteintritt van het bestuurslid (art. 3:68 BW), indien het bestuurslid of zijn b.v. werkelijk de wederpartij is van Alliander, is het maar zeer de vraag of aan het vereiste dat de verrijking onrechtmatig is, is voldaan. Daarnaast zou er dan waarschijnlijk een onrechtmatige taakvervulling zijn van het bestuurslid (art. 2:8, 6:162) en zou de vereniging de vordering tot schadevergoeding kunnen verrekening met de verbintenis tot schadevergoeding aan het bestuurslid, c.q. omvat de door het bestuurslid geleden schade niet het voordeel dat hij heeft behaald door de overeenkomst niet namens de vereniging, maar namens zijn b.v. te sluiten.  


Vonnis van 11 september 2013
in de zaak van
V&VP THE FUTURE B.V., eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
tegen de vereniging [naam vereniging], gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,

Partijen zullen hierna V&VP en [naam vereniging] genoemd worden.

2De feiten

2.1.

[naam 1] is bestuurder van V&VP.
2.2.

[naam 1] was vanaf 2008 tot maart 2012 bestuurslid van [naam vereniging]. [naam 2] is de voorzitter van [naam vereniging].
2.3.

[naam vereniging] heeft in 2009 samen met andere partijen deelgenomen aan het project [naam project]. De samenwerking vond plaats in de vorm van – zoals door partijen aldus aangeduid – een consortium (verder: het Consortium). Het doel van het project was het interesseren van jongeren voor techniek. Het project werd gesubsidieerd. Alliander N.V. (verder: Alliander) was de penvoerder van het project.
2.4.

[naam 1] heeft vanaf 2009 tot en met 2011 technische werkzaamheden verricht aan een kart en aan een ligfiets ten behoeve van [naam project]. [naam 1] heeft een factuur, voorzien van een urenstaat in verband met deze werkzaamheden, ingediend bij Alliander.
2.5.

Tijdens een bijeenkomst van het Consortium op 9 december 2011 is besloten over te gaan tot uitbetaling van deze factuur.
2.6.

Op 9 januari 2012 heeft Alliander een bedrag van € 30.712,50 overgemaakt op de rekening van [naam vereniging].
2.7.

De kascommissie van [naam vereniging] heeft vastgesteld dat er geen factuur tegenover ontvangst van bovengenoemd bedrag stond en heeft het bestuur van [naam vereniging] geadviseerd om dit bedrag te retourneren aan Alliander als een onverschuldigde betaling.
2.8.

[naam 3] van Alliander heeft in zijn brief van 6 februari 2012 aan [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
(…)
Met referte aan bijgaand factuur wil ik graag opmerken dat tijdens de consortiumbijeenkomst van 9 december 2011 is besloten over te gaan tot het uitbetalen van de ingediende uren als gevolg van de verrichte werkzaamheden door de consortiumleden ten behoeve van het project [naam project]. U bent één van de deelnemers aan het project en heeft dientengevolge urenstaten ingezonden. Op 9 januari 2012 hebben wij een betaling gedaan aan [naam vereniging] ter grote van € 30.712,50 zijnde 1228 uur. (…)

2.9.

[naam 2] (voorzitter van [naam vereniging]) heeft op 24 februari 2012 in zijn brief aan [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
(…)
Zoals je weet heeft [naam vereniging] via Alliander een betaling ontvangen voor een urendeclaratie uit hoofde van de [naam project]. Naar wij hebben begrepen is die declaratie door jou ingediend. Wij willen graag begrijpen wat de context van deze urendeclaratie is geweest om ervoor te zorgen dat de ontvangen middelen correct worden aangewend. (…)

2.10.

Per e-mailbericht van 26 februari 2012 heeft [naam 1] hierop gereageerd. In zijn reactie staat onder meer:
(…)
De initiator en uitvoerder van [naam project], [naam 4], heeft mij op een gegeven moment gevraagd om op persoonlijke titel de volgende activiteiten op mij te nemen:
(…)
Het verzoek om dit op persoonlijke titel op mij te nemen is gedaan omdat men zich terdege besefte dat deze activiteiten veel extra tijd zouden gaan vergen en als zodanig niet passen binnen het takenpakket van een onbezoldigd [bestuurslid]. (…)
(…) is vanaf dat moment gesproken over een passende en aan mij persoonlijk te betalen (kosten)vergoeding en is deze ook aan mij toegezegd onder de voorwaarde dat daarvoor de middelen (subsidies) ook beschikbaar zouden komen. In het vertrouwen dat dit in orde zou komen (…) heb ik vervolgens met het bestuur afgesproken dat ik de activiteiten tegen een, later af te spreken, passende vergoeding zou verrichten.(…)
Naar aanleiding hiervan heeft Alliander als penvoerder voor het Consortium/project [naam project] de eerder genoemde betaling ad. € 30.712,50 voor 1228 door mij gewerkte uren gestort op de bankrekening van [naam vereniging]. Dat deze betaling niet aan mij rechtstreeks is gedaan heeft mij verrast en bevreemd. Ik had immers zelf een afspraak met het Consortium gemaakt. Later heb ik vernomen dat de penvoerder dit zo moest doen omdat rechtstreekse betaling conform de regels van de subsidieverstrekker alleen zou mogen aan partners die genoemd zijn in de eerdere overeenkomst.
(…)
(…) dan zie ik het mij toekomende bedrag ad. € 30.712,50 graag tegemoet op rekening 
[naam rekening] t.n.v. V&VP The Future B.V. te Cothen. (…)

2.11.

In een e-mail van [naam 3] van 2 maart 2012 aan onder meer [naam 1] staat onder meer:
(…)
5. Uitbetaling heeft op 9 januari 2012 plaatsgevonden, € 30.712,50 is overgemaakt naar het rekeningnummer van [naam vereniging], (…)
6. De heer [naam 1] was het hier achteraf niet mee eens, hij was van mening dat dit bedrag op de rekening van zijn eigen persoonlijke BV gestort diende te worden.
7. De vergadering heeft e.e.a. toegelicht en uitgelegd dat de BV van de heer [naam 1] geen deelnemer is en hij met [naam vereniging] als medebestuurder afspraken dient te maken over zijn eigen vergoeding voor de gemaakte uren. De heer [naam 1] vertegenwoordigt immers [naam vereniging] in het consortium. (…)
2.12.

In maart 2012 heeft de Algemene Ledenvergadering van [naam vereniging] besloten om niet over te gaan tot betaling van de som van € 30.712,50 aan [naam 1] of aan V&VP.
2.13.

V&VP heeft op respectievelijk 2 januari 2013 en 4 januari 2010, na daartoe verlof te hebben gekregen, conservatoir (derden)beslag laten leggen ten laste van [naam vereniging] onder de Coöperatieve Rabobank Bollenstreek E.A. en onder Leaseplan Corporation N.V. De processen-verbaal van deze beslagleggingen zijn op 9 januari 2013 betekend aan [naam vereniging].

3Het geschil in conventie

3.1.

V&VP vordert  samengevat – veroordeling van [naam vereniging] tot betaling van € 30.712,50 alsmede de wettelijke (handels)rente over voornoemd bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid daarvan tot aan de dag der voldoening. Voorts vordert V&VP dat [naam vereniging] wordt veroordeeld in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten en de beslagkosten.
3.2.

V&VP legt aan haar vordering ten grondslag dat [naam vereniging] ongerechtvaardigd is verrijkt ten laste van haar, aangezien zij in opdracht van het Consortium tegen betaling werkzaamheden heeft verricht en daarvoor geen betaling heeft ontvangen. [naam vereniging] heeft deze betaling wel ontvangen en houdt deze betaling zonder redelijke grond onder zich.
3.3.

[naam vereniging] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.

[naam vereniging] vordert  samengevat – veroordeling van V&VP tot betaling van € 24.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, uitsluitend voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen voor een bedrag dat € 6.712,50 te boven gaat. Voorts vordert [naam vereniging] dat V&VP wordt veroordeeld tot betaling van
€ 125,- alsmede tot betaling van de kosten van de procedure van [naam vereniging] in reconventie.
4.2.

[naam vereniging] legt aan deze voorwaardelijke vordering ten grondslag dat als de vordering in conventie van V&VP wordt toegewezen, [naam vereniging] schade lijdt ten bedrage van € 24.000,-, nu zij dit bedrag uitgekeerd zou krijgen voor haar inspanningen en werkzaamheden ten behoeve van het Consortium.
4.3.

V&VP voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

in conventie

5.1.

Artikel 6:212 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor toewijzing van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking moet aan vier vereisten zijn voldaan. Er moet sprake zijn van 1) een verrijking waardoor 2) de andere partij schade heeft geleden (is verarmd), er moet 3) een causaal verband bestaan tussen de verrijking en de verarming en 4) de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn.
5.2.

Aan het eerste vereiste is voldaan aangezien [naam vereniging] op 9 januari 2012 € 30.712,50 op haar rekening gestort heeft gekregen.
5.3.

Voorts is de vraag aan de orde of V&VP schade heeft geleden en of er een causaal verband bestaat tussen de verrijking en deze schade. Voor beantwoording van die vragen is van belang om vast te stellen welke prestaties tegenover betaling van de som van € 30.712,50 hebben gestaan. Uit de brief en uit de e-mail van [naam 3] van Alliander (zie 2.8. en 2.11.) volgt dat dit bedrag betrekking heeft op de door [naam 1] namens de V&VP gewerkte uren. Het betoog van [naam vereniging] dat het aan haar betaalde bedrag betrekking heeft op door [naam vereniging] geleverde prestaties gaat niet op. Deze prestaties zouden immers, zo stelt [naam vereniging], bestaan uit het 8 à 10 keer beschikbaar stellen van het circuit van Zandvoort voor races, waar dan een aan [naam vereniging] uit te betalen bedrag van € 24.000,- tegenover zou staan. Voorgaande races hebben echter slechts twee keer plaatsgevonden zodat de betaling van € 30.712,50 daarop geen betrekking kan hebben. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat de kascommissie van [naam vereniging] destijds heeft geadviseerd aan het bestuur van [naam vereniging] om het bedrag van € 30.712,50 te retourneren, aangezien er geen factuur tegenover stond. Uit de feiten en de stellingen van partijen komt naar voren dat de penvoerder van het Consortium (Alliander) in verband met de door [naam 1] gewerkte uren aan [naam vereniging] € 30.712,50 heeft betaald. Volgens V&VP lag aan die betaling een mondeling tot stand gekomen overeenkomst met het Consortium ten grondslag. [naam 1] had immers besproken met betrokkenen bij het Consortium dat hij voorzag dat zijn tijdsbesteding een dermate grote omvang zou aannemen dat dit een inkomstenderving ten laste van V&VP tot gevolg zou hebben. V&VP heeft haar stelling over de mondelinge overeenkomst onderbouwd, onder meer door overlegging van het e-mailbericht van 26 februari 2012 van [naam 1] aan [naam 2] alsmede verklaringen van betrokkenen bij het project [naam project], waaronder de voorzitter van [naam project] [naam 5] (productie 6 bij dagvaarding) en de adviseur [naam project] van Alliander, [naam 6] (productie 8 bij dagvaarding). Op zitting heeft [naam 1] bovendien toegelicht dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd uit naam van zijn vennootschap, die door hem wordt beschouwd als een soort eenmanszaak. [naam vereniging] heeft in onvoldoende mate weersproken dat tussen V&VP met [naam project] tot een mondelinge overeenkomst van opdracht is gekomen. [naam vereniging] volstaat immers met betwisting van de stelling dat tussen het Consortium en V&VP en/of [naam 1] een overeenkomst tot stand is gekomen. Dat is in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde stelling van V&VP, die strookt met het gegeven dat € 30.712,50 is betaald in verband met de werkzaamheden die door [naam 1] zijn verricht, niet voldoende. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt nemen dat V&VP in opdracht van het Consortium werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [naam project] en dat betaling van € 30.712,50 aan [naam vereniging] betrekking heeft op de werkzaamheden in het kader van die opdracht. Aangezien het voormelde bedrag niet aan V&VP is betaald, heeft zij schade geleden en staat deze schade in direct verband met de verrijking van [naam vereniging]. Ook aan het tweede en derde vereiste is derhalve voldaan.
5.4.

Tenslotte is de vraag aan de orde of de verrijking als ongerechtvaardigd is te beschouwen, het vierde vereiste. [naam vereniging] bestrijdt dat en voert aan dat [naam 1], die niet met [naam vereniging] heeft gecommuniceerd dat het anders zou zijn, zijn werkzaamheden heeft verricht voor [naam project] als onbezoldigd bestuurslid. In verband met subsidieregels mocht het Consortium alleen uitbetalen aan leden van het Consortium. Er is dus aan [naam vereniging] betaald in verband met de onbezoldigde werkzaamheden door één van de bestuursleden. Voorts vindt de verrijking volgens [naam vereniging] haar grondslag in de afspraak tussen [naam vereniging] en het Consortium dat [naam vereniging] een vergoeding van € 24.000,- zou ontvangen in verband met het houden van races op het circuit van Zandvoort, aldus nog steeds [naam vereniging].
5.5.

Naar het oordeel van de rechtbank leiden bovengenoemde stellingen niet tot de conclusie dat de verrijking van [naam vereniging] gerechtvaardigd is. Vaststaat, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de aanname dat in het bedrag van € 30.712,50 een betaling van
€ 24.000,- is inbegrepen geen grond vindt in de feiten. Het gegeven dat [naam 1] niet heeft gecommuniceerd met [naam vereniging] dat zijn vennootschap tegen betaling werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van het Consortium, neemt niet weg dat dat feitelijk wel het geval is geweest. Ook de subsidieregels – die kennelijk met zich hebben gebracht dat het betreffende bedrag is uitgekeerd aan [naam vereniging] en niet aan V&VP – nemen niet weg dat tegenover de werkzaamheden door V&VP betaling van het bedrag van € 30.712,50 staat. Nu dit bedrag ten goede is gekomen aan [naam vereniging], terwijl daar tegenover geen prestaties van [naam vereniging] staan, is de verrijking ongerechtvaardigd ten opzichte van V&VP.
5.6.

Bovenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep op ongerechtvaardigde verrijking slaagt, zodat de vordering van V&VP wordt toegewezen. V&VP heeft onder 1. van het petitum tevens wettelijke rente gevorderd over € 30.712,50 vanaf de dag van verschuldigd zijn. Wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6: 119 BW is verschuldigd over de periode dat [naam vereniging] in verzuim verkeert. V&VP heeft de ingangsdatum niet geconcretiseerd. In de e-mail van [naam 1] aan [naam 2] van 27 februari 2012 wordt weliswaar verzocht om betaling van € 30.712,50 maar er wordt geen redelijke termijn voor nakoming zoals bedoeld in artikel 6: 82 lid 1 BW genoemd. Om die reden zal de rechtbank de dag van de dagvaarding bepalen als ingangsdatum voor verschuldigdheid van de wettelijke rente. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen nu er geen sprake is van voldoening van een geldsom in het geval van een handelsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6: 119a BW.
5.7.

[naam vereniging] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van V&VP, waaronder de kosten van het beslag nu dit beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig is gebleken. Deze proceskosten bestaan uit:
-griffierecht € 1.836,00
-kosten van de dagvaarding € 79,21
-salaris advocaat € 1.158,00
-kosten beslag € 995,33
————–
-totaal € 4.068,54

5.8.

V&VP heeft eveneens gevorderd dat [naam vereniging] zal worden veroordeeld in de kosten van eventuele executie. Dit vat de rechtbank op als een vordering tot veroordeling van [naam vereniging] in de nakosten. Dit deel van de vordering zal eveneens worden toegewezen.
5.9.

V&VP heeft voorts gevorderd tot veroordeling van [naam vereniging] in verdere buitengerechtelijke kosten. Dit onderdeel van de vordering wordt niet onderbouwd, zodat dit deel zal worden afgewezen.
in reconventie
5.10.

Aangezien de vordering in conventie wordt toegewezen komt de rechtbank thans toe aan beoordeling van de vordering in reconventie. [naam vereniging] stelt dat zij als gevolg van het handelen door [naam 1] schade lijdt voor een bedrag van € 24.000,- aangezien zij dit bedrag misloopt nu het al aan haar is uitgekeerd en het Consortium niet nogmaals tot uitkering van dat bedrag zal overgaan. Daarnaast stelt [naam vereniging] schade te hebben geleden ten bedrage van € 125,- in verband met het voor het gelegde beslag afgegeven bankgarantie.
5.11.

Zoals hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in het bedrag dat op de rekening van [naam vereniging] is gestort niet het bedrag van € 24.000,- is inbegrepen, in verband met de races op het circuit van Zandvoort. Alleen al om die reden is de vordering niet toewijsbaar.
5.12.

Ook de vordering van € 125,- in verband met de bankgarantie kan niet worden toegewezen. Niet gebleken is immers, zoals in conventie reeds overwogen, dat deze kosten verband houden met een door V&VP ten onrechte gelegd beslag.
5.13.

De vordering wordt daarom afgewezen.
5.14.

[naam vereniging] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van V&VP in reconventie van € 289,50 (0,5 punt x € 579).

6De beslissing

De rechtbank
in conventie

6.1.

veroordeelt [naam vereniging] tot betaling aan V&VP van € 30.712,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.

veroordeelt [naam vereniging] in de proceskosten aan de zijde van V&VP tot op heden begroot op € 4.068,54;
6.3.

veroordeelt [naam vereniging] in de nakosten van V&VP, ten bedrage van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening;
6.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.

wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie

6.6.

wijst het gevorderde af;
6.7.

veroordeelt [naam vereniging] in de proceskosten aan de zijde van V&VP tot op heden begroot op € 289,50.

Frauderende penningmeester

Rechtbank Alkmaar 11 juli 2012 (Ponyclub Bucephalus)
ECLI:NL:RBALK:2012:5563 (publicatie 24
januari 2014, anonimisering toegevoegd) 

Frauderende penningmeester. Tussenvonnis inzake bewijslast en bewijsopdracht. 
Voor afloop, zie dit bericht 

Vonnis van 11 juli 2012
in de zaak van
de vereniging LANDELIJKE
RIJVERENIGING / PONYCLUB BUCEPHALUS
,
eiseres, tegen
[Gedaagde]
Partijen zullen hierna ”de
rijvereniging” en ”[Gedaagde]” genoemd worden.





2 De feiten
2.1
[De rijvereniging] is een paardensportvereniging. Het bestuur van de
vereniging wordt gevormd door zeven leden, waaronder een voorzitter, een
secretaris en een penningmeester.
2.2
[Gedaagde] is vanaf het najaar in 2009 tot het najaar in 2011
penningmeester geweest. Hij was uit dien hoofde belast met het beheer over de
financiën van de rijvereniging, wat onder meer inhield het namens de vereniging
ontvangen van betalingen dan wel het verrichten van betalingen.
2.3
De rijvereniging beschikt over de door [Gedaagde] opgestelde kasboeken
2009 en 2011.
2.4
[Gedaagde] heeft bij zijn vertrek in het najaar van 2011 een bedrag van
€ 9.720,00 in kas aan de rijvereniging overgedragen.
2.5
De rijvereniging heeft na het vertrek van [Gedaagde] aan de hand van
bonnetjes voor een bedrag van € 10.020,= uitgaven gereconstrueerd.
Het geschil
3.1
De rijvereniging vordert – samengevat – veroordeling van [Gedaagde] tot
betaling van € 40.221,40, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[Gedaagde] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.
De beoordeling
4.1
De rijvereniging heeft ter onderbouwing
van haar vordering op [Gedaagde] het volgende gesteld. [Gedaagde] heeft in zijn
hoedanigheid als penningmeester van de rijvereniging valsheid in geschrifte
gepleegd door de handtekeningen van (ex)bestuurders te vervalsen teneinde een
overeenkomst van kredietverlening ad € 35.000,= met de bank aan te gaan,
en heeft daarnaast geld van de rijvereniging verduisterd door exorbitant veel
pinopnames ten laste van de vereniging te verrichten zonder deze deugdelijk in
een boekhouding te verantwoorden, door zichzelf opbrengsten uit de kantine en
evenementen toe te eigenen, door geld van de rijvereniging aan zichzelf over te
maken en door ten bate van zichzelf pintransacties van de bankrekening van de
rijvereniging te verrichten. [Gedaagde] heeft de stellingen van de
rijvereniging gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren
van partijen achtereenvolgens bespreken.
4.2
De rijvereniging grondt haar vordering allereerst op onrechtmatige daad
en verder op toerekenbare tekortkoming. Onder verwijzing naar wat de Hoge Raad
heeft bepaald in zijn arrest van 2 maart 2007 (LJN AZ3535) overweegt de
rechtbank het volgende. Voor een vordering op grond van onrechtmatige daad
jegens een bestuurder van een rechtspersoon is slechts ruimte indien er,
onafhankelijk van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een
verbintenis die voor de bestuurder voortvloeit uit zijn benoeming, sprake is
van een onrechtmatige daad, waarbij voor zover dit het geval mocht zijn, de
aansprakelijkheid moet worden vastgesteld op basis van de in artikel 2:9 BW
genoemde maatstaven. Zoals hiervoor is overwogen bestaat het aan [Gedaagde] te
maken verwijt erin dat hij geld van de rijvereniging heeft verduisterd. Deze
gedraging is los van de benoeming van [Gedaagde] als bestuurder als
onrechtmatig te beschouwen. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of de
stellingen van de rijvereniging leiden tot de slotsom dat sprake is van
verduistering aan de zijde van [Gedaagde].
4.3
De rijvereniging grondt haar vordering op de periode dat [Gedaagde]
penningmeester is geweest bij de rijvereniging. Partijen verschillen van mening
over de vraag van wanneer tot wanneer die periode precies liep. De
rijvereniging gaat uit van de periode oktober 2009 tot 15 september 2011, [Gedaagde]
gaat uit van december 2009 tot 9 september 2011.
4.4
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de periode [Gedaagde] is
begonnen op de datum dat hij formeel benoemd is geworden als penningmeester.
Dat hij toen nog niet over administratie en bankpas beschikte, doet (wat daar
ook van zij) niets af aan het feit dat hij vanaf dat moment reeds formeel
geautoriseerd was om namens de rijvereniging als penningmeester op te treden.
De rechtbank gaat er van uit dat de periode eindigt op de datum dat [Gedaagde]
geschorst was en zijn bankpas en administratieve stukken bij de rijvereniging
heeft ingeleverd, aangezien hij vanaf dat moment geen rechtshandelingen namens
de rijvereniging meer kon en mocht verrichten. De rechtbank stelt de eerste
datum vast, als gesteld door [Gedaagde] en niet betwist door de rijvereniging,
op 27 november 2009. De rechtbank stelt de tweede datum vast, als gesteld door [Gedaagde]
en niet betwist door de rijvereniging, op 9 september 2011. De vraag of [Gedaagde]
in zijn hoedanigheid als penningmeester geld van de rijvereniging heeft
verduisterd beperkt zich derhalve tot de periode van 27 november 2009 tot en
met 9 september 2011.
4.5
Het beroep dat [Gedaagde] doet op
decharge over 2009 en 2010 faalt. Decharge maakt een bestuurder uiteraard niet
onvatbaar voor de gevolgen van een door hem jegens de rechtspersoon gepleegde
onrechtmatige daad en geldt overigens ook niet zonder meer voor feiten en
handelingen die niet uit de stukken blijken op basis waarvan de decharge is
verleend.
4.6
[Gedaagde] heeft als primair verweer aangevoerd dat het rapport Wiedijk,
dat de rijvereniging als productie 8 bij dagvaarding heeft overgelegd, niet moet
worden betrokken bij de beoordeling dan wel dat er geen bewijswaarde aan kan
worden toegekend, omdat het ten eerste niet is voorzien van de achterliggende
gegevens en ten tweede omdat [Gedaagde] niet is gehoord bij de totstandkoming
ervan. De rijvereniging heeft de stellingen van [Gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.7
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat
de rijvereniging [Gedaagde] niet heeft betrokken bij het opstellen van het
rapport Wiedijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat Wiedijk de status heeft
van partijdeskundige, wiens rapport de status heeft van de stellingen van de
rijvereniging, die door [Gedaagde] zijn te betwisten. De rechtbank zal het
rapport Wiedijk als zodanig betrekken bij de beoordeling. De rechtbank zal de
vraag of de achterliggende stukken van het rapport Wiedijk nodig zijn hieronder
bespreken bij de afzonderlijke posten.
4.8
Het verweer van [Gedaagde] dat het bestuur van de rijvereniging
onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door de door [Gedaagde] bij zijn
vertrek verzochte kascontrole te weigeren, faalt. Onderwerp van geschil zijn de
gedragingen van [Gedaagde] jegens de rijvereniging, niet andersom. In dit
verweer valt ook geen ”eigen schuld” verweer te zien.
contante pinopnames
4.9
De rijvereniging heeft allereerst gesteld dat [Gedaagde] als
penningmeester met de bankpas die hem door de vereniging ter beschikking was
gesteld buitensporig veel pinopnames heeft verricht, tot een bedrag van
€ 40.701,= waarvan de besteding in het geheel niet is verantwoord over
2010 aangezien [Gedaagde] geen kasboek over dat jaar heeft achtergelaten, en
onvolledig en/of onjuist is verantwoord over 2009 en 2011 omdat [Gedaagde] over
die periodes weliswaar kasboeken heeft bijgehouden maar dat onvolledig dan wel
onjuist heeft gedaan. De rechtbank begrijpt dat de rijvereniging met deze
stelling bedoelt dat [Gedaagde] zich gelden van pinopnames, die aan de
rijvereniging toebehoorden, heeft toegeëigend. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat
hij met het geld van de pinopnames contante betalingen aan instructeurs en
leveranciers heeft gedaan, en dat deze gang van zaken gebruikelijk was op de
rijvereniging. De rijvereniging heeft hierna erkend dat instructeurs deels
contant betaald worden maar tevens aangevoerd dat dit lang niet zoveel was als
de bedragen die [Gedaagde] heeft gepind, en dat het merendeel van de betalingen
aan instructeurs en leveranciers via de bank werd gedaan.
4.10
De rechtbank oordeelt als volgt. Met voorgaande stellingen en verweren
is thans nog niet komen vast te staan dat [Gedaagde] zich door middel van
contante pinopnames geld van de rijvereniging heeft toegeëigend. Daarvoor moet
naar het oordeel van de rechtbank blijken dat er in de periode [Gedaagde]
significant meer contante pinopnames hebben plaatsgevonden dan in de jaren
daarvoor (waarbij de rechtbank als referentie neemt een periode van drie jaar)
zonder dat voor die significante toename een toereikende verantwoording kan
worden gevonden in betalingen aan instructeurs of leveranciers, bijvoorbeeld
omdat, zoals [Gedaagde] stelt, deze in voorgaande jaren vaker via de bank werd
betaald dan in de periode [Gedaagde].
4.11
De rechtbank zal de rijvereniging in de gelegenheid stellen deze
significante toename aan te tonen en neemt aan dat de rijvereniging dit zal
willen doen door middel van geschrift. De rechtbank stelt zich voor dat de
rijvereniging dit doet door de hoeveelheid contante pinopnames (aantallen en
bedragen per jaar) van de bankrekeningen van de rijvereniging die door de
toenmalige penningmeester zijn verricht in de drie jaar vóór de periode [Gedaagde]
(27/11/06–26/11/09) af te zetten tegen de hoeveelheid pinopnames die door de
penningmeester zijn verricht in de periode [Gedaagde] (27/11/09–9/9/11), en dat
ze een standpunt inneemt over de vraag of uit de vergelijking van die twee een
significant verschil blijkt, waar dit op wijst en hoe dit zich verhoudt tot de
hoeveelheid bankbetalingen dan wel niet verrichte betalingen aan instructeurs
en leveranciers in die twee periodes. De rechtbank stelt zich voor dat de
rijvereniging voorgaand standpunt nader onderbouwt door overlegging over beide
perioden van alle bankafschriften van de bankrekening(en) waarvandaan werd
gepind en waarvandaan de bankbetalingen aan instructeurs en leveranciers werden
gedaan. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
4.12
De rechtbank merkt
thans reeds het volgende op ten aanzien van de bewijslast voor een toereikende
verantwoording van de pinopnames. De bewijslast voor de stelling dat ter zake
van deze pinopnames sprake is van verduistering aan de zijde van [Gedaagde]
ligt volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (hierna: Rv) bij de rijvereniging. De rechtbank ziet in de
volgende omstandigheden aanleiding om hierin enige nuance aan te brengen.
Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde]
valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de handtekeningen van twee
(ex)bestuurders van de rijvereniging te vervalsen op een overeenkomst waarin [Gedaagde]
bij de bank, zonder medeweten van zijn medebestuurders, ten laste van de
rijvereniging een lening van € 35.000,= heeft willen aanvragen. Dat aan
deze intenties van [Gedaagde] geen uitvoering is gegeven is, blijkens de
stellingen van partijen, te danken aan de alertheid van de bank en niet aan
inkeer bij [Gedaagde].
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat de valsheid in
geschrifte niet ter zake doet omdat de rijvereniging haar vordering niet op de
vermogensrechtelijke gevolgen daarvan heeft gegrond. Dat moge zo zijn, maar
deze daad geeft wel inzicht in de wijze waarop [Gedaagde] zijn functie van
penningmeester heeft ingevuld.
– Partijen twisten
over de vraag of [Gedaagde] het kasboek 2010 aan de rijvereniging heeft
overhandigd. Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde] het kasboek 2010 niet
persoonlijk aan één van de bestuurders heeft overhandigd maar dat hij bij zijn
vertrek heeft verwezen naar een locatie op de rijvereniging, waar hij het
kasboek zou hebben achtergelaten. De rijvereniging stelt dat het kasboek 2010
niet op de door [Gedaagde] genoemde locatie is aangetroffen. [Gedaagde] heeft
deze stelling onbetwist gelaten. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [Gedaagde]
geen kasboek 2010 heeft achtergelaten bij de rijvereniging.
– [Gedaagde] heeft
erkend dat hij het digitale exemplaar van het kasboek 2010, dat hij thuis op
zijn computer had staan, heeft verwijderd nadat hij decharge had verkregen. De
rechtbank stelt vast, als gesteld door de rijvereniging en niet betwist door [Gedaagde],
dat bestuurders van de rijvereniging op dat moment jegens hem reeds zorgen
hadden geuit over de manier waarop hij de financiën van de rijvereniging
verantwoordde. De door [Gedaagde] gegeven verklaring dat het bestand moest
verdwijnen omdat hij ruimte nodig had op zijn harde schijf, acht de rechtbank
weinig geloofwaardig. [Gedaagde] had het bestand om die reden ook eenvoudig op
een andere informatiedrager kunnen opslaan.
– [Gedaagde] erkent
geld van de rijvereniging naar zichzelf te hebben overgemaakt zonder de
rijvereniging hierover te hebben ingelicht. Naar eigen zeggen was dit ter
verrekening van posten die hij voor de rijvereniging had voorgeschoten. Ook als
deze verrekeningsgrond komt vast te staan, betekent het voorgaande dat [Gedaagde]
zijn privé vermogen en dat van de rijvereniging door elkaar heeft laten lopen,
zonder de rijvereniging hierover in te lichten.
Uit het voorgaande
komt aan de zijde van [Gedaagde] een beeld naar voren van grove nalatigheid met
betrekking tot zijn plichten en verantwoordelijkheden als penningmeester en
voorts ernstige leugenachtigheid. Mede in acht genomen het feit dat [Gedaagde]
in zijn hoedanigheid als penningmeester bij uitstek het volledige inzicht in de
inkomsten en uitgaven van de rijvereniging had en dat het juist zijn taak was
om een adequate financiële administratie te verzorgen, zal de rechtbank, indien
komt vast te staan dat er in de periode [Gedaagde] sprake is geweest van een
significante stijging van niet verantwoorde contante pinopnames die naar hem
zijn te herleiden, voorshands als vaststaand aanvaarden dat [Gedaagde] zich het
geld van deze opnames heeft toegeëigend. [Gedaagde] zal alsdan vervolgens in de
gelegenheid gesteld worden tegenbewijs te leveren, door aan te tonen dat hij
het geld van de contante pinopnames heeft besteed ten bate van de rijvereniging.
afdrachten kantine en evenementen
4.13
De rijvereniging heeft voorts gesteld dat uit evenementen en
kantineactiviteiten een bedrag van € 9.640,= is gegenereerd, dat in
contanten aan [Gedaagde] is overhandigd en dat hij niet heeft verantwoord in de
kasboeken. De rijvereniging stelt in het verlengde dat [Gedaagde] zich deze
gelden heeft toegeëigend. [Gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.14
De rechtbank oordeelt als volgt. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de
afdrachten uit de kantine en evenementen niet aan hem werden overhandigd, maar
door de kantinebeheerder, mevrouw Blokker, direct op een bankrekening van de
rijvereniging werden gestort. De rijvereniging heeft dit hierna erkend ten
aanzien van de kantinegelden. De stelling van de rijvereniging dat [Gedaagde]
zich deze kantinegelden heeft toegeëigend wordt daarom reeds nu als onvoldoende
onderbouwd verworpen.
4.15
Partijen zijn het er over eens dat de evenementencommissie de kas van
een evenement beheerde en dat deze kas na afloop van het evenement werd
overgedragen aan [Gedaagde]. Uit de stellingen van partijen blijkt voorts dat
beiden als uitgangspunt nemen dat het geld daarna door de penningmeester moest
worden bewaard in de kas voor contante uitgaven waarvan de besteding in het
kasboek moest worden verantwoord of op een van de bankrekeningen van de
rijvereniging moest worden gestort.
4.16
De rechtbank oordeelt
als volgt. Met voorgaande stellingen en verweren is thans nog niet komen vast
te staan dat [Gedaagde] zich contante opbrengsten van de evenementen heeft
toegeëigend. Daarvoor moet onder meer komen vast te staan dat concrete
geldbedragen uit evenementen in de periode van 27 november 2009 tot en met
9 september 2011 aan [Gedaagde] zijn overgedragen, en dat deze daarna niet
ten goede zijn gekomen aan de rijvereniging.
4.17
De rechtbank zal de rijvereniging in de gelegenheid stellen deze
gegevens in het geding te brengen. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden
gesteld op de akte van de rijvereniging te reageren.
4.18
Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.12 zal de rechtbank, indien
komt vast te staan dat bedragen uit evenementen aan [Gedaagde] zijn
overhandigd, voorshands als vaststaand aanvaarden dat [Gedaagde] zich deze
contante bedragen heeft toegeëigend. [Gedaagde] zal daartegen tegenbewijs
kunnen leveren, door aan te tonen dat het geld is besteed ten bate van de
rijvereniging. [Gedaagde] kan daarbij gebruik maken van de onder 4.11 vermelde
bankafschriften.
overboekingen naar CR Finance
4.19
Tussen partijen is niet in geschil dat [Gedaagde], zonder overleg met de
rijvereniging, een bedrag van € 6.012,= heeft overgemaakt van een
bankrekening van de rijvereniging naar een bankrekening ten name van CR
Finance, waarvan [Gedaagde] rechthebbende is. [Gedaagde] heeft als verweer
aangevoerd dat hij dit heeft gedaan ter verrekening van posten die hij uit zijn
eigen privévermogen voor de rijvereniging had betaald. De rijvereniging heeft
dit verweer gemotiveerd betwist.
4.20
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu [Gedaagde] geen rechtsgrond voor
betaling gesteld heeft, acht de rechtbank de overmaking door [Gedaagde] van
geld van de rijvereniging naar zichzelf onrechtmatig, tenzij komt vast te staan
dat, zoals [Gedaagde] stelt, sprake is van een terechte verrekenpost. Op grond
van de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt [Gedaagde] voor deze grondslag van
verrekening de bewijslast.
4.21
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [Gedaagde], dient de
rijvereniging (bij voorkeur onder verwijzing naar de onder 4.11 vermelde
bankafschriften) schriftelijk nader te concretiseren op welke overboekingen de
stelling van de rijvereniging precies betrekking heeft. De rechtbank zal de
rijvereniging daartoe in de gelegenheid stellen. Daarna zal [Gedaagde] de
gelegenheid krijgen om aan te geven op welke door hem betaalde rekeningen ten
laste van de rijvereniging deze overboekingen zien. De rijvereniging zal daarna
de gelegenheid krijgen om daar weer op te reageren.
pintransacties
4.22
De rijvereniging heeft gesteld dat [Gedaagde] voor een bedrag van € 561,=
pintransacties heeft uitgevoerd ten laste van een bankrekening van de
rijvereniging, terwijl niet is gebleken dat deze transacties ten bate van de
rijvereniging waren. De rijvereniging stelt in het verlengde dat [Gedaagde]
deze transacties ten bate van zichzelf heeft uitgevoerd. [Gedaagde] heeft
erkend dat deze transacties ten bate van hemzelf waren en heeft aangevoerd dat
ook deze transacties ter verrekening waren van posten die hij voor de
rijvereniging uit zijn privévermogen had verricht. De rijvereniging heeft dit
verweer gemotiveerd betwist.
4.23
Voor deze post geldt naar analogie hetzelfde als onder 4.20 en 4.21 is
vermeld, zodat partijen zich ook hierover bij akte zullen kunnen uitlaten.
algemeen
4.24
De rechtbank hecht eraan ter zake van de akten thans reeds op te merken
dat het aan partijen is om hun standpunt te formuleren en concreet te maken aan
de hand van relevante producties, voorzien van een toelichting. Het is niet aan
de rechtbank om een stapel producties die niet zijn voorzien van een
nauwkeurige toelichting te onderzoeken op de eventuele relevantie daarvan. De
rechtbank zal dat dus ook niet doen.
4.25
Tussen partijen is niet in geschil dat in het verlengde van hetgeen is
vermeld onder 2.4 en 2.5 een bedrag van € 19.740,00 in mindering moet
worden gebracht op het bedrag dat [Gedaagde] op grond van het hiervoor vermelde
mogelijk verschuldigd zal zijn aan [de rijvereniging].
4.26
De rechtbank houdt, in afwachting van de akten van partijen, iedere
beslissing aan.
De beslissing
De rechtbank
5.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 augustus 2012 voor
een akte aan de zijde van de rijvereniging, waarin zij zich zal kunnen uitlaten
overeenkomstig het vermelde onder 4.11 (contante pinopnames), 4.17 (afdrachten
evenementen), 4.21 (overboekingen naar CR Finance) en 4.23 (pintransacties).
5.2
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van woensdag 5 september
2012
 voor antwoordakte aan de zijde van [Gedaagde].
5.3
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van woensdag 3 oktober
2012
 voor antwoordakte aan de zijde van de rijvereniging uitsluitend
met betrekking tot het vermelde in de laatste zin van 4.21.
5.4
iedere beslissing wordt aangehouden.



Aansprakelijkheid frauderend medebestuurslid (Rode Kruis)

Hof Amsterdam, 12 juni 2012, LJN BX1192 (Rode Kruis)

Penningmeester is aansprakelijk jegens vereniging voor frauderende secretaris. Dat penningmeester vrijwilliger was, maakt dat niet anders. Beperking van aansprakelijkheid in vrijwilligersreglement is, voor zover het al op bestuurstaken betrekking zou hebben, in strijd met art. 2:9 BW.

ARREST in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
HET NEDERLANDSE RODE KRUIS, APPELLANTE,  (NRK)
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE], …

2. Feiten

2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2, 2.1 tot en met 2.9, een aantal feiten vermeld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil zodat het hof daarvan zal uitgaan, met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 wordt overwogen.

2.2 Grief 1 is gericht tegen de vaststelling onder 2, 2.8, dat NRK ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag heeft gelegd. Hierover bestaat tussen partijen evenmin geschil nu [geïntimeerde] bij memorie van antwoord erkent dat ten laste van hem geen conservatoir beslag is gelegd (MvA onder 74). Bij de weergave van de feiten zal het hof daarmee rekening houden.

3. Beoordeling

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1 [geïntimeerde] is bestuurslid geweest van de afdeling Gooistreek van het Nederlandse Rode Kruis vanaf 26 maart 2006 tot 10 december 2008. Deze afdeling was destijds een afzonderlijke vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Binnen het bestuur vervulde [geïntimeerde] de functie van penningmeester, [K.] die van secretaris en de heer [D.] die van voorzitter; gezamenlijk vormden zij het Dagelijks Bestuur.

3.1.2 In het dagelijks leven was [geïntimeerde] werkzaam als accountant op een accountantskantoor. Bij zijn werkzaamheden als penningmeester werd [geïntimeerde] bijgestaan door zijn assistente mevrouw [M.], die zelf geen deel uitmaakte van het bestuur.

3.1.3 Binnen de afdeling Gooistreek zijn in de loop van 2007 problemen ontstaan tussen het bestuur en de leden/vrijwilligers over de verkoop van een pand. Het bestuur heeft daarvoor ondersteuning gevraagd aan de landelijke organisatie, welke deze in 2008 ook daadwerkelijk is gaan verlenen.

3.1.4 Door het landelijk bureau van het Rode Kruis is, op verzoek van het Dagelijks Bestuur, vanaf 1 oktober 2008 ook administratieve ondersteuning gegeven aan de afdeling Gooistreek, teneinde achterstanden in de administratie weg te werken. Tijdens deze werkzaamheden kwam aan het licht dat structureel gelden aan het vermogen van de afdeling Gooistreek waren onttrokken welke niet waren besteed aan activiteiten ter verwezenlijking van haar doelstellingen. Volgens een in juni 2009 opgesteld overzicht is er voor een bedrag van € 184.292,70 aan uitgaven gedaan waarvoor geen valide verantwoording aanwezig was.

3.1.5 Nader onderzoek, waarbij onder meer hulp is gevraagd aan KPMG Forensic, heeft uitgewezen dat door [K.] op verschillende manieren geld aan drie bij de afdeling Gooistreek in gebruik zijnde rekeningen is onttrokken, tot een totaalbedrag van € 160.469,19.

3.1.6 Op 18 mei 2009 is door NRK aangifte gedaan van verduistering of een of meer andere vermogensdelicten.

3.1.7 [K.] is door de politie aangehouden en in maart 2010 verhoord met betrekking tot de door haar gedane uitgaven. Tijdens dit verhoor heeft [K.] toegegeven dat zij in de periode vanaf medio 2007 tot februari 2009 misbruik heeft gemaakt van de in haar bezit zijnde bankpassen. Zij heeft verklaard dat zij hiermee aankopen voor zichzelf en uitgaven in verband met vakantie heeft betaald. Vervolgens zijn de door haar gedane transacties met haar doorgenomen. Op grond van haar verklaringen is door de politie geconcludeerd dat door [K.] een wederrechtelijk voordeel van € 130.345,28 is verkregen.

3.1.8 Op 20 november 2009 heeft de afdeling Gooistreek [K.] en [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en mogelijkerwijs nog te lijden schade als gevolg van de onttrekking van gelden door [K.]. Tevens is conservatoir derdenbeslag gelegd onder een vijftal banken ten laste van [K.].

3.1.9 Met ingang van 1 januari 2010 is de afdeling Gooistreek opgegaan in de landelijke vereniging NRK, thans appellante.

3.1.10 Het vrijwilligersreglement van NRK (hierna: het vrijwilligersreglement) vermeldt onder meer:
(…)
Artikel 2
Taken
(…)
2.6 Het bestuur van de Rode Kruis-instantie, of een daartoe door hem aangewezen persoon, bereidt de vrijwilliger voor op en begeleidt hem bij de uitvoering van zijn taken.
(…)
Artikel 12
Aansprakelijkheid vrijwilliger
De vrijwilliger is noch jegens de Rode Kruis-instantie noch jegens het Rode Kruis aansprakelijk voor schade die hij in de uitoefening van zijn taken aan de Rode Kruis-organisatie toebrengt, tenzij deze schade het gevolg is van opzet of grove schuld van de vrijwilliger.

(…)

3.1.11 NRK heeft [K.] en [geïntimeerde] gedagvaard en betaling gevorderd van de aan het vermogen van de afdeling Gooistreek onrechtmatig onttrokken bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.1.12 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van NRK ten aanzien van [geïntimeerde] afgewezen en NRK in de proceskosten veroordeeld.

3.1.13 Ten aanzien van [K.] heeft de rechtbank bij vonnis van 9 februari 2011 de vorderingen van NRK jegens [K.] toegewezen en [K.] veroordeeld tot betaling aan NRK van een bedrag van € 160.469,19, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 december 2008 alsmede in de proceskosten.

3.1.14 Bij vonnis van 14 juli 2011 heeft de strafkamer van de rechtbank Amsterdam [K.] (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden wegens verduistering. (Noot: LJN BR1607; onvoorwaardelijk)

3.2 Blijkens het petitum van de appeldagvaarding in samenhang met de memorie van grieven (2.31) vordert NRK vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gericht tegen [geïntimeerde] en alsnog veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan NRK van een bedrag van € 160.469,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2008 (de laatste dag dat [geïntimeerde] bestuurder van de afdeling Gooistreek was), althans vanaf 20 november 2009 (de dag van aansprakelijkstelling van [geïntimeerde]), althans vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

3.3 Volgens NRK heeft de rechtbank het uitgangspunt van het van toepassing zijnde artikel 2:9 BW, collectieve verantwoordelijkheid en hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuursleden, miskend en de taken en verantwoordelijkheden van [geïntimeerde] te beperkt opgevat. Tegen de wijze waarop de rechtbank artikel 2:9 BW heeft toegepast richten zich de grieven 2 tot en met 14 en 16 die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.

3.3.1 In de kern komt het standpunt van NRK erop neer dat [geïntimeerde] zijn taken als penningmeester van de afdeling Gooistreek, meer specifiek zijn kerntaken – het beheer van het vermogen van de afdeling en het waarborgen dat uitgaven het statutaire doel van de afdeling dienen – zonder valide reden niet (naar behoren) heeft vervuld. Dat [K.] zo lang haar gang heeft kunnen gaan, is te wijten aan het feit dat [geïntimeerde] geen maatregelen heeft getroffen om in geval van fraude deze zo snel mogelijk te ontdekken en de schade daarvan zoveel mogelijk te beperken, aldus NRK.

3.3.2 Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt van artikel 2:9 BW is dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een zaak is van het gehele bestuur. Zowel [geïntimeerde] als [K.] maakten deel uit van het Dagelijks Bestuur en waren derhalve ieder voor zich aansprakelijk voor elke tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak indien is voldaan aan het vereiste dat ernstig verwijtbaar is gehandeld. Dit is slechts anders indien de aangesproken bestuurder aantoont dat hem de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat hij niet nalatig is gebleven in het beperken van de gevolgen ervan.
Aangezien [geïntimeerde] de functie vervulde van penningmeester tot wiens taak (bij uitstek) de financiële aangelegenheden behoren, brengt dit met zich dat hij een speciale verantwoordelijkheid had en zich derhalve niet snel zal kunnen disculperen voor een tekortkoming die betrekking heeft op het financieel beleid.

3.3.3 Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] onvoldoende invulling aan zijn bestuurstaak heeft gegeven en als penningmeester het risico van fraude niet afdoende heeft onderkend en geen maatregelen heeft genomen om dit risico te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Naar NRK heeft gesteld en [geïntimeerde] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, had hij ([geïntimeerde]) geen overzicht van het aantal in omloop zijnde bankpassen van de diverse rekeningen van de afdeling Gooistreek, hield hij geen toezicht op de betalingen door [K.] met de aan haar verstrekte bankpas, heeft hij de bankafschriften van de rekeningen niet gecontroleerd en evenmin actie ondernomen toen het verstrekken van bankafschriften door [K.] uitbleef. Uit deze gang van zaken, die de fraude mogelijk heeft gemaakt, althans niet heeft voorkomen, valt op te maken dat [geïntimeerde] bij zijn taakuitoefening onvoldoende initiatief heeft getoond en zich veeleer passief dan (pro)actief heeft opgesteld, waarmee hij zijn taak als penningmeester niet naar behoren heeft vervuld. Hiervan is [geïntimeerde] een ernstig verwijt te maken.

3.3.4 Met NRK is het hof van oordeel dat [geïntimeerde], in het dagelijks leven accountant, zijn taak meer heeft opgevat als die van accountant dan als die van bestuurslid/penningmeester van een vrijwilligersorganisatie door bij het uitblijven van bankafschriften sedert augustus/september 2007 te volstaan met het informeren van zijn medebestuursleden daarover in plaats van actie te ondernemen. Van een penningmeester van een vrijwilligersorganisatie waarvan de aard van de activiteiten meebrengt dat gelden worden aangetrokken, beheerd en aangewend voor een maatschappelijk doel, mag worden verwacht dat hij toezicht houdt op de financiële geldstromen, de bankrekeningen en bankafschriften regelmatig controleert en bij het uitblijven van bankafschriften tijdig maatregelen treft door kopieafschriften bij de betrokken banken op te vragen en de afschriften in de toekomst naar een ander/zijn adres te laten toesturen. Daarmee is [geïntimeerde] in gebreke gebleven.

3.3.5 Het feit dat, naar hij kennelijk ook zelf onderkende, [geïntimeerde] onvoldoende tijd had voor het penningmeesterschap ontsloeg hem niet van zijn verplichting die taak naar behoren uit te oefenen zolang hij deel uitmaakte van het bestuur.

3.3.6 In het licht van het vorenstaande faalt het verweer van [geïntimeerde] dat hij bij zijn aantreden al een ondeugdelijke financiële administratie aantrof, dat het bestuur ermee heeft ingestemd dat [K.] een pinpas kreeg en de bankafschriften aan haar zouden worden verzonden, dat hij ([geïntimeerde]) herhaaldelijk navraag naar de bankafschriften heeft gedaan maar door [K.] aan het lijntje is gehouden, dat hij bij het opmaken van de concept jaarrekening 2007 melding heeft gemaakt van het ontbreken van bankafschriften en dat het bestuur al in januari 2008 aan het landelijk bureau van het Rode Kruis om ondersteuning heeft verzocht, welke ondersteuning pas vanaf 1 oktober 2008 werd geboden. Dit verweer gaat er immers aan voorbij dat [geïntimeerde] als penningmeester en bestuurslid, gelet op de collegiale verantwoordelijkheid van het bestuur, verantwoordelijk was voor een goede taakuitoefening van het bestuur en voor de financiën een specifieke verantwoordelijkheid droeg.
3.3.7 Ook het verweer van [geïntimeerde] dat het lang heeft geduurd en dat intensief speurwerk nodig was voordat de fraude van [K.] aan het licht kwam, kan hem niet baten. Naar NRK stelt en [geïntimeerde] niet betwist heeft mevrouw [B.] die vanuit het landelijk bureau per 1 oktober 2008 ondersteuning kwam bieden reeds begin november 2008 uit de door haar opgevraagde ontbrekende bankafschriften afgeleid dat structureel grote bedragen werden opgenomen, aan welke gang van zaken kort daarna een einde kwam.

3.3.8 [geïntimeerde] heeft NRK voorts verweten dat zij heeft nagelaten een antecendentenonderzoek in te stellen naar [K.], die in 2003 wegens uitkeringsfraude is veroordeeld. Het hof vat dit verweer van [geïntimeerde] op als een beroep op eigen schuld en zal hierop nader ingaan onder 3.7. Het hof merkt wel reeds op dat NRK zich in dit verband niet met succes kan beroepen op de omstandigheid dat niet het NRK maar de plaatselijke afdelingen en districten destijds hun bestuursleden aanstelden. Zoals is vastgesteld is de afdeling Gooistreek inmiddels opgegaan in NRK. Verweren tegen handelingen van de plaatselijke afdeling, kan [geïntimeerde] derhalve thans tegen NRK in stelling brengen.

3.3.10 De (tussen)conclusie luidt dat de hiervoor genoemde grieven slagen.

3.4 De rechtbank heeft in haar beoordeling laten meewegen dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor NRK heeft verricht als vrijwilliger en dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het hem te maken verwijt. Hiertegen zijn de grieven 15 en 17 gericht. Volgens NRK kan het al dan niet op vrijwillige basis uitoefenen van een bestuursfunctie niet in de weg staan aan een oordeel omtrent de aansprakelijkheid van een bestuurder en is het vrijwilligersreglement niet van toepassing op bestuurders als [geïntimeerde].

3.4.1 Deze grieven treffen eveneens doel. Beperking van de aansprakelijkheid tot opzet en grove schuld als bepaald in artikel 12 van het vrijwilligersreglement is in strijd met het krachtens artikel 2:25 BW dwingendrechtelijke artikel 2:9 BW. Zoals uit de bespreking van de voorgaande grieven volgt, is [geïntimeerde] aansprakelijk in de zin van genoemd artikel. Reeds daarom kan het beroep van [geïntimeerde] op het vrijwilligersreglement hem niet baten. De stelling van NRK dat de tekst van artikel 2.6 van het vrijwilligersreglement (zie 3.1.10) er veeleer op wijst dat een bestuurslid niet als een vrijwilliger valt aan te merken, kan het hof derhalve onbesproken laten. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] als vrijwilliger opereerde, brengt niet mee dat van hem niet het inzicht en de zorgvuldigheid mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.

3.5 Nu de grieven met betrekking tot de primaire grondslag (bestuurdersaansprakelijkheid) slagen, behoeft de subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad) geen behandeling meer zodat grief 18 onbesproken kan blijven.

3.6 Grief 19 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke behandeling.

3.7. Bespreking behoeft nog wel het beroep van [geïntimeerde] op eigen schuld aan de zijde van NRK. Zoals overwogen onder 3.3.8, heeft [geïntimeerde] NRK verweten dat een antecedentenonderzoek achterwege is gelaten. [geïntimeerde] voert aan dat NRK hem, door [K.] toe te laten tot het dagelijks bestuur, heeft opgezadeld met een onverantwoord groot risico. In het betoog van [geïntimeerde] ligt besloten dat de schade in zijn visie minstgenomen mede veroorzaakt is door de aan NRK toerekenbare omstandigheid dat [K.] deel heeft uitgemaakt van het bestuur van NRK. Voorts heeft [geïntimeerde] gewezen op het feit dat voor hem als bestuurslid geen bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering was afgesloten.

3.8. Voormelde stellingen van [geïntimeerde] kunnen van invloed zijn op het uiteindelijk toe te wijzen schadebedrag. Het hof ziet aanleiding een comparitie van partijen te gelasten om in verband met genoemde aspecten nadere inlichtingen van partijen in te winnen. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal deze tevens dienstbaar worden gemaakt aan het beproeven van een schikking.

4. Beslissing

Het hof:

bepaalt dat partijen – NRK vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en in staat is tot het geven van inlichtingen en die bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking – tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;

verwijst de zaak naar de rol van 26 juni 2012 voor opgave door partijen van hun verhinderdata in de maanden september, oktober en november 2012;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Interne aansprakelijkheid

Rechtbank Breda 25 juli 2012 LJN BX2984

Interne aansprakelijkheid penningmeester. Staleman / Van de Ven ook van toepassing op verenigingen.
Vast komt te staan dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat. Hieruit volgt dat de penningmeester is tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. Echter, voor aansprakelijkheid op grond van 2:9 BW is daarnaast vereist dat een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor zijn de gezichtspunten van Staleman / Van de Ven ook bij verenigingen van toepassing. Van een ernstig verwijt is geen sprake is geen sprake, gelet op: de vereniging is niet-commercieel, het penningmeesterschap is onbezoldigd, bij overname van taken van voorganger waren er al onjuistheden in de boekhouding; er waren geen deugdelijke afspraken omtrent kasgelden en kasboek, diverse personen hadden toegang tot de kas, er werden gratis consumpties gegeven. Opzet niet aangetoond.
Kennelijk vormt een algeheel slordige cultuur geen tekortkoming van de penningmeester, maar juist een factor dat er geen verwijt valt te maken?
Geen aanvullende aansprakelijkheid op grond van 6:162, nu de “de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007, 240)” Verwijzing naar Willemsen / NOM lijkt mij onjuist, nu dat arrest ging over externe aansprakelijkheid van bestuurder jegens aandeelhouder. 
Penningmeester is ontslagen en geroyeerd, maar geen vordering in reconventie en dit komt niet meer aan de orde.

RECHTBANK BREDA

vonnis d.d. 25 juli 2012

De vereniging AFRICHTINGSVERENIGING VRIENDSCHAP VOOROP [ VVT] 

tegen [Gedaagde] (penningmeester)

3. De beoordeling

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de volgende feiten.
[Gedaagde] is in ieder geval vanaf 1 januari 2008 aangesteld als penningmeester van VVT, waarna zij als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [Gedaagde] heeft als penningmeester de financiën van VVT beheerd. Destijds was de heer Van der Hulst voorzitter van VVT en de heer Smits secretaris.
Het bestuur van VVT heeft begin oktober 2010 onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd.
– [Gedaagde] is op 17 april 2011 van haar taken als penningmeester ontheven, hetgeen aan haar bij brief van 20 april 2011 te kennen is gegeven.
– In de algemene ledenvergadering van 17 mei 2011 is [Gedaagde] geroyeerd als penningmeester van VVT.
– Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, heeft VVT op 21 en 28 september 2011 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank West Brabant Noord te Etten-Leur ten laste van [Gedaagde].

3.2. VVT legt aan haar vordering ten grondslag dat [Gedaagde] als bestuurder haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en derhalve tekort is geschoten in de uit artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting, alsmede dat [Gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens VVT. VVT stelt daartoe dat [Gedaagde] in haar hoedanigheid van penningmeester in de periode van februari 2008 tot mei 2011 de financiën van VVT heeft beheerd. Volgens VVT had [Gedaagde] als enige gemachtigde het beheer en de beschikking over de bankrekening van VVT bij de Rabobank. In oktober 2010 heeft het bestuur van VVT onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd en is voorts gebleken dat vermogen aan VVT is onttrokken dat niet kan worden verantwoord, aldus VVT. VVT geeft aan dat uit rekeningafschriften blijkt dat [Gedaagde] diverse kasopnames van de rekening van VVT heeft verricht die niet zijn verantwoord alsmede dat de stortingen van kasoverdrachten (barinkomsten) een grillig verloop vertonen en niet overeenkomen met de door [Gedaagde] gedane stortingen. Volgens VVT is [Gedaagde] diverse malen telefonisch en schriftelijk verzocht om de geconstateerde onjuistheden te verantwoorden en de boekhouding en administratie van VVT over te leggen, doch heeft [Gedaagde] nagelaten hieraan gehoor te geven. In de visie van VVT heeft [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. VVT meent dat [Gedaagde] daardoor haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en onrechtmatig jegens VVT heeft gehandeld en derhalve gehouden is de schade die VVT dientengevolge heeft geleden te vergoeden. Deze schade bestaat volgens VVT in de periode van februari 2008 tot en met juli 2009 uit een bedrag van € 1.247,67, zijnde het verschil tussen een bedrag van € 4.460,72 aan winst uit de kantine en inkomsten uit sponsoring en cursussen minus een bedrag van € 3.135,05 dat [Gedaagde] op de rekening van VVT heeft gestort. Voorts is in de periode van februari 2010 tot en met mei 2011 een bedrag van € 4.670,94 aan kasoverdrachten (barinkomsten) gegenereerd, terwijl door [Gedaagde] in die periode slechts een bedrag van € 1.994,- op de rekening van VVT is gestort. Het verschil tussen beide voornoemde bedragen vormt een schadepost van € 2.676,94, aldus VVT. Daarnaast stelt VVT dat zij schade heeft geleden ten bedrage van € 2.010,-, bestaande uit cashopnames door [Gedaagde] over de periode van april 2010 tot en met januari 2011 waarover geen verantwoording is afgelegd. VVT stelt dat in augustus 2009 door [Gedaagde] eveneens opnames c.q. betalingen zijn verricht waarover geen verantwoording is afgelegd, tezamen resulterend in een schadebedrag van € 396,96. Voorts heeft [Gedaagde] een kastekort laten ontstaan over de periode van augustus 2009 tot en met januari 2010 waarover geen verantwoording is afgelegd ten bedrage van € 619,42. Volgens VVT is door toedoen van [Gedaagde] een boete verschuldigd van € 4,37 wegens debetstanden van de rekening van VVT. Alle voornoemde bedragen tezamen resulteren in een bedrag van € 6.955,36. Bij conclusie van repliek stelt VVT dat uit het kasboek blijkt dat [Gedaagde] op 28 september 2010 een bedrag van € 630,- uit de kas heeft gehaald, met welk bedrag zij haar schadevordering vermeerderd. De totale gevorderde schadevergoeding resulteert derhalve in een bedrag van € 7.585,36. VVT vordert voorts voldoening van de lidmaatschapsgelden voor de Nederlandse Bond van Gebruikshonden-sportverenigingen en VVT over 2010 die [Gedaagde] nagelaten heeft te betalen, tezamen resulterend in een bedrag van € 89,60. Tevens vordert VVT ex artikel 5:2 BW afgifte van alle boekhouding en administratie. Ten slotte maakt VVT aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,-, vergoeding van de beslagkosten ad € 944,- en voldoening van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen,

3.2. [Gedaagde] betwist dat zij vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor privédoeleinden heeft aangewend. Volgens [Gedaagde] heeft zij de financiën van VVT naar behoren beheerd. [Gedaagde] geeft aan dat reeds bij overname van de functie van penningmeester van haar voorganger er onjuistheden in (de administratie van) de financiën waren en er binnen VVT geen deugdelijke afspraken omtrent de kasgelden en het aftekenen van het kasboek bestonden. Tevens wijst [Gedaagde] erop dat er diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven. [Gedaagde] geeft met betrekking tot een viertal door haar verrichte opnames aan, dat zij daarvan gedeeltelijk boodschappen heeft gedaan voor VVT waarvan de bonnetjes aan VVT zijn verstrekt en dat het overige is verrekend met betalingen die zij voor VVT heeft verricht en het restant is gestort op de bankrekening van VVT. Volgens [Gedaagde] zijn de inkomsten niet altijd correct geregistreerd en zijn er geen afspraken gemaakt over de regelmaat waarmee bedragen dienden te worden afgestort. Bovendien kunnen kasverschillen om diverse redenen ontstaan, vanwege de onjuiste registratie van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties, aldus [Gedaagde]. [Gedaagde] voert ten aanzien van de onjuistheden met betrekking tot het verslagjaar 2008 aan, dat deze in maart 2009 – na kascontrole – zijn goedgekeurd en dat zulks eveneens geldt voor het verslagjaar 2009. In april 2010 is de heer Van Hulst feitelijk het beheer over de kas gaan voeren, zodat eventuele onjuistheden vanaf dat moment niet aan [Gedaagde] kunnen worden verweten. Voorts weerspreekt [Gedaagde] dat zij weigerachtig is geweest om opheldering te verschaffen over de (beweerdelijk) onoverzichtelijke financiële situatie. Volgens [Gedaagde] was zij vanaf oktober 2010 wegens ziekte genoodzaakt zich minder actief in te zetten voor VVT, hetgeen zij aan VVT heeft medegedeeld. Evenmin is zij weigerachtig (geweest) om de betreffende financiële bescheiden aan VVT te verstrekken, aldus [Gedaagde]. Deze bescheiden zijn volgens [Gedaagde] nimmer bij haar in bezit geweest, terwijl VVT reeds over de bankafschriften beschikt. De vordering van VVT dienaangaande dient naar de mening van [Gedaagde] dan ook te worden afgewezen. In de visie van [Gedaagde] heeft zij haar taak niet onbehoorlijk vervuld, noch onrechtmatig jegens VVT gehandeld, terwijl [Gedaagde] voorts (de omvang van) de gestelde schade betwist. Deze vorderingen dienen volgens [Gedaagde] derhalve eveneens te worden afgewezen. Ten slotte betwist [Gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten verschuldigd te zijn.

3.3. Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Van vorenbedoelde ernstige verwijtbaarheid is sprake in geval van handelingen die geen redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden zou hebben verricht.

3.4. VVT stelt dat er onjuistheden in de administratie en boekhouding zijn geconstateerd waarover door [Gedaagde] geen verantwoording is afgelegd. Volgens VVT vloeit hieruit voort dat [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. Deze gevolgtrekking van VVT kan niet als juist worden aanvaard. Het enkele feit dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden bevat die niet verantwoord kunnen worden – zoals VVT stelt – brengt niet per definitie met zich dat deze onjuistheden in de boekhouding/administratie ook daadwerkelijk hebben geresulteerd in een feitelijke vermindering van het vermogen van VVT. Het gestelde niet op orde zijn van de financiële boekhouding, kan dan ook op zichzelf niet het oordeel wettigen dat dit tot een onttrekking van vermogen aan VVT heeft geleid. Dat [Gedaagde] deze beweerdelijk aan het vermogen onttrokken gelden voor (privé)doeleinden heeft aangewend, is een stelling die door VVT op geen enkele wijze is onderbouwd. Niet uit de stellingen van VVT, noch uit de overgelegde producties, vloeit voort dat (beweerdelijk) onverantwoorde (ontbrekende) bedragen of transacties in de boekhouding/ administratie tot enige vermogensvermeerdering aan de zijde van [Gedaagde] hebben geleid of haar anderszins tot voordeel hebben gestrekt. Zulks kan dan ook niet succesvol ten grondslag worden gelegd aan de door VVT gestelde onbehoorlijke taakvervulling of het onrechtmatige handelen zijdens [Gedaagde].

3.5. Het vorenstaande neemt niet weg, dat op basis van de stellingen van VVT en de overgelegde producties als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast staat, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT. Het beheren van de financiën van een vereniging, waaronder de rekening en de kas, en het verwerken van financiële mutaties in de boekhouding/administratie, zijn aangelegenheden die behoren tot het takenpakket van een penningmeester. Het feit de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat en onvoldoende inzichtelijk is, behelst – indien zulks niet genoegzaam kan worden verantwoord – derhalve in beginsel een tekortschieten in de behoorlijke vervulling van de opgedragen taak. Anders dan [Gedaagde] stelt, kan op basis van haar stellingen en de door haar overgelegde producties niet worden geconcludeerd, dat zij haar bestuursperiode volledig kan verantwoorden. [Gedaagde] heeft immers enerzijds erkend dat mogelijkerwijs niet alle inkomsten en uitgaven/opnames deugdelijk zijn geregistreerd, terwijl zij anderzijds slechts gedeeltelijk de door VVT opgevoerde discrepanties (gemotiveerd) heeft weersproken en van een onderbouwing middels (leesbare) stukken heeft voorzien. Voorts heeft zij – bij haar stelling dat zij van (opgenomen) gelden van VVT boodschappen heeft gedaan dan wel facturen heeft voldaan ten behoeve van VVT – nagelaten om voldoende gespecificeerd aan te geven op welke van de door VVT opgevoerde discrepanties deze precies betrekking hebben.

3.6. Nu op grond van het vorenstaande is komen vast te staan, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT, terwijl deze niet genoegzaam kunnen worden verantwoord, geldt dat [Gedaagde] tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. 


Dit brengt evenwel nog niet met zich, dat dit tekortschieten in de bestuurstaak – waarvoor [Gedaagde] verantwoordelijk is – leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW. Zoals uit hetgeen onder punt 3.3. is overwogen voortvloeit, leidt immers niet elk tekortschieten in de bestuurstaak waarvoor een bestuurder verantwoordelijk is tot aansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW, doch is daartoe vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijke ernstige verwijtbaarheid is – gelet op het navolgende – in het onderhavige geval geen sprake. Voorop gesteld dient te worden dat VVT een niet-commerciële vereniging is waarin de bestuursleden hun taak (grotendeels) onbezoldigd verrichten. Voorts heeft [Gedaagde] gemotiveerd gesteld – en is door VVT op haar beurt niet (voldoende gemotiveerd) bestreden – dat reeds bij overname van de taken van haar voorganger er onjuistheden/onvolkomenheden waren in de financiële administratie/boekhouding. Hetzelfde geldt voor de stelling, dat er binnen VVT geen deugdelijke afspraken bestonden omtrent de omgang met de kasgelden en het aftekenen van het kasboek. Door VVT is voorts onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat in de betreffende periode diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven, hetgeen ook volgt uit de inhoud van de overgelegde kopieën van het kasboek. Tevens is door VVT niet gemotiveerd betwist, dat de inkomsten niet deugdelijk werden geregistreerd wegens onder meer het niet correct bijhouden van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties door VVT. Daarbij komt, dat op geen enkele wijze is aangetoond, dat [Gedaagde] de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding doelbewust heeft gecreëerd of laten voortbestaan om op ongeoorloofde wijze vermogen aan VVT te onttrekken en daaraan eigen (financieel) voordeel te ontlenen. Voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd en in het licht bezien van de overige omstandigheden van het geval, kan niet worden geoordeeld, dat de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding dermate ernstig zijn van aard en/of omvang dat [Gedaagde] ter zake een ernstig verwijt treft zoals onder punt 3.3. is overwogen. Gezien het vorenstaande, is [Gedaagde] dan ook niet ex artikel 2:9 BW aansprakelijk voor de beweerdelijk door VVT geleden schade ten gevolge van de onbehoorlijke taakvervulling.

3.7. [Gedaagde] is evenmin aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Het door VVT aan [Gedaagde] verweten onrechtmatig handelen heeft zij volgens VVT begaan bij haar taakvervulling als bestuurder/penningmeester, zodat de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007,240). Nu de aan [Gedaagde] verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met haar taakvervulling als penningmeester van VVT, verzet de strekking van artikel 2:9 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, hetgeen slechts anders is indien het aan [Gedaagde] verweten handelen of nalaten ook los van de rechtsbetrekking tussen haar en VVT als onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd. Aangezien onder punt 3.4. en 3.6. reeds is overwogen dat van ongeoorloofde vermogensonttrekking voor eigen (financieel) voordeel niet is gebleken, doet deze uitzondering zich in casu niet voor.

3.8. Nu [Gedaagde] reeds op voornoemde gronden niet ex artikel 2:9 BW of 6:162 BW aansprakelijk is, behoeven de overige stellingen en geschilpunten tussen partijen dienaangaande geen (nadere) bespreking en beslissing meer.

3.9. VVT vordert van [Gedaagde] afgifte van de bescheiden zoals weergegeven onder punt IV van het petitum. [Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij deze bescheiden in haar bezit heeft gekregen of dat deze thans in haar bezit zijn, stellende dat diverse bescheiden zich (nog immer) bij enkele leden/bestuurders van VVT bevinden. Zulks wordt door VVT op haar beurt gemotiveerd bestreden, welke stellingen vervolgens weer door [Gedaagde] gemotiveerd zijn weersproken.
Nu partijen over en weer elkaars stellingen gemotiveerd hebben betwist, is niet komen vast te staan dat [Gedaagde] de betreffende bescheiden in haar bezit heeft gekregen, noch dat deze stukken thans bij haar in bezit zijn. VVT heeft nagelaten van haar stellingen dienaangaande specifiek bewijs aan te bieden. VVT biedt weliswaar aan haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van een viertal met name genoemde getuigen, doch zij laat na aan te geven met betrekking tot welke door VVT ingenomen stellingen deze getuigen kunnen verklaren of bewijs wordt aangeboden. Zulks had – gezien de veelheid en diversiteit van de door VVT geponeerde stellingen – wel op haar weg gelegen. Gezien het vorenstaande wordt aan bewijsvoering ter zake niet toegekomen. Dit brengt met zich dat de vordering tot afgifte van de betreffende bescheiden wordt afgewezen.

3.10. VVT stelt dat [Gedaagde] de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor de Nederlandse Bond van Gebruikshondensportverenigingen ad € 34,60 niet vóór 31 december 2009 heeft voldaan, terwijl zij voorts niet de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor VVT ten bedrage van € 55,- niet vóór 31 maart 2010 heeft voldaan. [Gedaagde] voert aan dat zij de contributie in het voorjaar van 2010 contant aan mevrouw Hultermans van VVT heeft voldaan. Zulks is door VVT gemotiveerd weersproken. Nu [Gedaagde] geen betalingsbewijzen/kwitanties ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd, kan – gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens VVT – niet van de juistheid van de stelling van [Gedaagde] worden uitgegaan, terwijl zij evenmin op dit punt bewijs heeft aangeboden. [Gedaagde] heeft slechts aangeboden tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens indien de stellingen van VVT voorshands bewezen worden geacht. Zulks kwalificeert niet als een voldoende duidelijk/specifiek bewijsaanbod. Gelet op het vorenstaande dient het ervoor te worden gehouden dat [Gedaagde] de betreffende lidmaatschapsgelden niet heeft voldaan, zodat dit deel van de vordering van in totaal € 89,60 zal worden toegewezen. [Gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente over beide bedragen niet weersproken, zodat de rente daarover eveneens zal worden toegewezen als gevorderd.

3.11. VVT vordert een bedrag van € 833,- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden betrekking hebben op de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 2:9 BW en/of 6:162 BW en de vordering tot afgifte van bescheiden, welke vorderingen zijn afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht ter incassering van de onbetaald gelaten lidmaatschapsgelden, zodat er evenmin plaats is voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dienaangaande.

3.12. Nu de vorderingen van VVT – met uitzondering van de lidmaatschapsgelden – worden afgewezen, komt ook de gevorderde vergoeding van de beslagkosten niet voor toewijzing in aanmerking.

3.13. VVT zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van € 500,- aan gemachtigdensalaris.

4. De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VVT te betalen een bedrag van € 89,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 34,60 vanaf 31 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 55,00 vanaf 31 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt VVT in de kosten van dit geding, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 500,00 aan gemachtigdensalaris;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vorderingen voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.M. Koch, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 juli 2012.