De boeken moeten open

Deze zaak is niet echt verenigingsrecht maar procesrecht. De rechter beveelt een huurdersvereniging en de bestuursleden (hoofdelijk) om binnen 7 dagen financiële verantwoording af te leggen aan de woningbouwstichting, op straffe van een dwangsom van € 10.000 – hoofdelijk. Ik hoop voor de bestuursleden dat de administratie compleet is. De rechter oordeelt dat er”door Huurdersvereniging Lochem c.s. niet, althans niet onderbouwd, is weersproken dat door haar voorzitter, , twee zogeheten verantwoordingsdocumenten zijn vervalst en er gebruik werd gemaakt van twee resultatenrekeningen, een voor intern gebruik en de ander voor extern gebruik. Ook is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden. “. N.b. de zes andere bestuursleden worden ook hoofdelijk veroordeelt, dus grote kans dat bijv. een algemeen bestuurslid € 10.000 moet betalen door deze actie van de voorzitter. Ik merk ook maar op dat zes van de zeven bestuursleden niet waren ‘verschenen’  in de procedure (dus niet hadden gereageerd) dus die hebben /hadden de deurwaarder op de stoep staan met het veroordelend vonnis.

ECLI:NL:RBGEL:2019:4493

De beoordeling

In het incident ex artikel 843a Rv

4.1.

Stichting Viverion heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht eerst de incidentele vordering ex artikel 843a Rv te beoordelen, aangezien Huurdersvereniging Lochem c.s. tot op heden niet heeft meegewerkt aan het verschaffen van informatie en het verstrekken van stukken. Afhankelijk van het resultaat van de incidentele vordering zal Stichting Viverion zich nader uitlaten over de hoofdzaak. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is daar geen bezwaar tegen aangevoerd, zodat de rechtbank deze route zal volgen.
4.2.

De rechtbank stelt vast dat door Huurdersvereniging Lochem c.s. geen specifiek verweer is gevoerd tegen de incidentele vordering. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is erkend dat men weigerde mee te werken aan het onderzoek door [Bedrijfsrecherche BV] en ook de gevraagde stukken niet aan Stichting Viverion wenste af te geven. Ter zitting is door de enige verschenen verweerder, [verweerder sub 6] , betwist dat er stukken zouden zijn vervalst maar wel is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden en dat de stukken, nodig voor de financiële verantwoording, niet de aandacht hebben gekregen die zij verdienden. Door [verweerder sub 6] is aangegeven dat hij wel bereid is om mee te werken aan het verstrekken van de gevraagde informatie en dat hij daartoe in contact zou treden met het bestuur. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 18 januari 2019 om te bezien of door Huurdersvereniging Lochem c.s. alsnog stukken ter financiële verantwoording aan Stichting Viverion ter inzage zouden worden gegeven, hetgeen niet tot enig concreet resultaat heeft geleid.

4.3.

Als onbetwist staat vast dat Huurdersvereniging Lochem c.s. op grond van de samenwerkingsovereenkomst en de WOHV verplicht is jaarlijks aan Stichting Viverion verantwoording af te leggen over de besteding van de bijdrage. Uit het hiervoor geschetste verloop van het geschil volgt dat Huurdersvereniging Lochem c.s. daartoe niet is overgegaan en ook niet bereid is geweest. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is gesteld dat zij daartoe niet bereid was omdat Stichting Viverion door het inschakelen van een recherchebureau ( [Bedrijfsrecherche BV] ), de zaak op de spits heeft gedreven en het vertrouwen tussen partijen heeft geschonden. Die stelling gaat niet op nu door Huurdersvereniging Lochem c.s. niet, althans niet onderbouwd, is weersproken dat door haar voorzitter, [verweerder sub 2] , twee zogeheten verantwoordingsdocumenten zijn vervalst en er gebruik werd gemaakt van twee resultatenrekeningen, een voor intern gebruik en de ander voor extern gebruik. Ook is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden. Er bestond reeds op grond van deze feiten voor Stichting Viverion alle reden om een onderzoek te starten naar de besteding van de door haar aan Huurdersvereniging Lochem c.s. uitgekeerde jaarlijkse bijdrage. Door daar niet aan mee te willen werken en geen opheldering te verschaffen heeft
Huurdersvereniging Lochem c.s. het bij Stichting Viverion (terecht) ontstane wantrouwen over de financiële gang van zaken juist gevoed in de plaats van dit weg te nemen.

4.4.

Op grond van artikel 843a Rv kan hij, die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden onder zich heeft. Zowel het rechtmatige belang van Stichting Viverion en de rechtsbetrekking zijn, gelet op het voorgaande, gegeven. Immers, op grond van de samenwerkingsovereenkomst en de WOHV is Huurdersvereniging Lochem c.s. verplicht de besteding van de aan haar ter beschikking gestelde bijdrage jaarlijks aan Stichting Viverion te verantwoorden. Door Stichting Viverion is bovendien gespecificeerd van welke bescheiden zij afschrift, althans inzage, verlangd. Gesteld noch gebleken is dat een uitzondering, zoals bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv zich voordoet.
4.5.

De vordering in het incident ligt daarmee voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom zal worden gelimiteerd tot het na te melden bedrag.

De beslissing

De rechtbank
t.a.v. de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
5.1.

veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s. tot nakoming van artikel 7 en 11 van de samenwerkingsovereenkomst en artikel 7 WOHV door adequate financiële verantwoording af te leggen aan Stichting Viverion binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis en veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s., althans de bestuursleden ieder voor zich, tot afgifte, althans tot het geven van inzage, aan Stichting Viverion van (kopieën van) alle (digitale) bescheiden en/of (digitale) gegevensdragers waaruit blijkt op welke wijze de Huurdersvereniging de van Stichting Viverion ontvangen bijdragen heeft aangewend of behouden en in het bijzonder op welke wijze en op welke grondslag de bedragen genoemd in de resultatenrekeningen over de boekjaren 2009 tot en met 2017 onder de volgende kostenposten tot stand zijn gekomen:
  1. Administratiekosten
  2. Juridische bijstand
  3. Inhuur derden
  4. Huisvestingskosten
  5. Kantoorkosten
  6. Automatiseringskosten
  7. Representatiekosten
  8. Kantinekosten
  9. Telefoon- en internetkosten
  10. Huur postbus
  11. Porti
  12. Bezorgkosten
  13. Bestuurskosten
  14. Opleidingskosten
  15. Reis- en verblijfskosten
  16. Drukwerkkosten
  17. Advertentiekosten
  18. Bankkosten
  19. Kosten koepel HVG/HVL
  20. Abonnementen/Contributies
  21. Donaties
5.2.

veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s., althans de bestuursleden, hoofdelijk, tot betaling aan Stichting Viverion van een dwangsom van € 10.000 (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met € 1.000 (zegge: duizend euro) per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, tot een maximum is bereikt van € 25.000,00, per dag dat
Huurdersvereniging Lochem c.s., te rekenen vanaf de zevende dag na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan de hiervoor bij 5.1. omschreven veroordeling te voldoen,

5.3.

houdt iedere verdere beslissing aan,

Contract met vereniging

Iemand heeft als president van de “grupo E He He” zangers ingehuurd (het betreft een Curaçaose zaak), maar die worden niet betaald. Moet de president betalen? De rechter oordeelt van wel. Zelfs als de groep “E He He” al een informele vereniging zou zijn, dan moet de president betalen als de vereniging dat niet doet. Hij is namelijk als bestuurslid hoofdelijk aansprakelijk (‘hoofdelijk verbonden’) voor de schulden van de vereniging (artikel 2:30 lid 2 BW).

ECLI:NL:OGEAC:2019:248

De overeenkomst is ondertekend door partijen. In de kop van de overeenkomst staat vermeld dat [eiser] “representando agrupashon musical Tune”. Van [gedaagde] wordt in de kop vermeld dat hij “presidente di grupo E He He” is.

4. De beoordeling

In conventie

4.1. [

gedaagde] meent dat hij in deze procedure ten onrechte is betrokken en dat [eiser] niet als eiser kan optreden. Hij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst is aangegaan tussen Tune en E He He. Het gerecht verwerpt dit verweer.
4.2.

Gesteld noch gebleken is dat Tune en E He He rechtspersonen zijn die als zodanig zijn geregistreerd. In theorie is denkbaar dat een van beide groepen een zogenoemde informele vereniging is, dus een vereniging die niet bij notariële akte is opgericht. Als daarvan voor wat betreft E He He al moet worden uitgegaan, dan is [gedaagde] daarbij niet gebaat. Hij is – nu hij in dat geval klaarblijkelijk als bestuurder van die vereniging moet worden aangemerkt – immers hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vereniging (artikel 2:73 lid 2 BW Curacao). Voor wat betreft Tune geldt dat geen concrete feiten zijn gesteld dat hier sprake is van een vereniging. Het enkele feit dat onder die naam musici optreden is daarvoor onvoldoende. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat [eiser], zoals vermeld in de overeenkomst, de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten.

Persoonlijke aansprakelijkheid bestuursleden

Rechtbank Midden-Nederland 6 september 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:4373

Deze zaak gaat over bestuursaansprakelijkheid bij een vereniging, maar de omstandigheden zijn atypisch. Het gaat over een bedrijventerrein dat wordt ontwikkeld door drie bedrijven die de ” ontwikkelingscombinatie” vormen, waarbij een (gewone) vereniging wordt opgericht om de gemeenschappelijke voorzieningen in eigendom te krijgen en te beheren. Van drie (van de vier) bedrijven wordt een werknemer bestuurslid van de vereniging. De vereniging koopt de riolering op het bedrijventerrein voor € 1 van de ontwikkelingscombinatie. De riolering is (bij oplevering) al gebrekkig, en de kosten voor herstel zijn € 500.000. Uiteindelijk komen de kopers van de bedrijfsruimtes, als leden, in actie, vormen een nieuw bestuur, en de vereniging stelt de oude bestuursleden persoonlijk aansprakelijk.

De rechter wijst de vorderingen af. De bestuursleden kunnen, volgens de rechter, geen persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden. ” Wat [de vereniging] betreft is de eerst verantwoordelijke daarvoor de ontwikkelingscombinatie. Daarom ligt het voor de hand dat [de vereniging] in eerste instantie de ontwikkelingscombinatie aanspreekt tot vergoeding van haar schade op grond van wanprestatie, en niet (direct) haar voormalige bestuurders. Dit geldt temeer omdat renovatie van de riolering volgens [de vereniging s] mogelijk € 500.000 zal gaan kosten en het verhalen daarvan op [de bestuursleden] zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor hen en hun families. “Ook als [de ontwikkelingscombinatie niet aansprakelijk kan worden gesteld] treft [de bestuursleden] niet een voldoende ernstig verwijt. Daarbij gaat de rechtbank er, ook veronderstellenderwijs, vanuit dat het voor de leden van [eiseres] in 2012 al wel voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de ontwikkelingscombinatie haar vermoedelijk een gebrekkig rioleringsstelsel heeft geleverd. [De ALV had toen op twee manieren in actie kunnen komen.] De algemene ledenvergadering van [de vereniging] heeft echter nagelaten om een van deze twee wegen te bewandelen en ook dat kan haar worden verweten.”

Naar mijn mening gaat de rechter hier ver buiten het kader voor het beoordelen van een persoonlijk ernstig verwijt, zoals gesteld in het (overigens wel door de rechter aangehaalde) arrest Staleman / Van de Ven van de Hoge Raad. Of het schadebedrag groot is, en of moeten betalen van schadevergoeding ernstige gevolgen heeft voor de bestuursleden, kan hooguit een grond zijn voor rechtelijke matiging (artikel 6:109 BW), maar staat volkomen los van de vraag of aan de bestuursleden een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt – en dat nog afgezien van de mogelijke aanwezigheid van een bestuursaansprakelijkheidsverzekering. Ook het beroep op eigen schuld van de ALV, staat volkomen los van aansprakelijkheid (artikel 2:9 BW), en kan hooguit relevant zijn voor rechtelijke matiging en omvang van de vergoedingsplicht (artikel 6:101 lid 1 BW). Tot slot blijft het meest opvallende aspect onderbelicht, namelijk dat de bestuursleden kennelijk werknemers waren in de uitoefening van hun functie. Men kan dan denken aan werkgeversaansprakelijkheid, artikel 6:170 BW, inclusief de regeling van draagplicht in artikel 6:170 lid 3.

Vonnis van 6 september 2017

in de zaak van
de vereniging [eiseres] ,

tegen 1 [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],

Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

2De feiten

2.1.

In 2006 zijn vier vastgoedontwikkelaars een samenwerkingsverband aangegaan (hierna: de ontwikkelingscombinatie). De ontwikkelingscombinatie heeft op 3 juli 2006 industriegrond aangekocht aan de [locatie] in [vestigingsplaats] met het doel een perceel van ongeveer 3 ha te bebouwen met bedrijfspanden (hierna: het bedrijvenpark).
2.2.

De participatie in de ontwikkelingscombinatie was als volgt:
  • [bedrijfsnaam 1] BV (hierna: [bedrijfsnaam 1] ): 40%
  • [bedrijfsnaam 2] BV (hierna: [bedrijfsnaam 2] ): 30%
  • [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 3] ): 20%
  • [bedrijfsnaam 4] : 10%.

2.3.

Op 31 januari 2007 is [eiseres] opgericht. Vanaf die datum bestond het bestuur van [eiseres] uit drie personen die tegelijkertijd verbonden waren aan de ontwikkelingscombinatie: [gedaagde sub 1] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 3] ) werd voorzitter van [eiseres] , [gedaagde sub 2] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] ) werd penningmeester en de heer [A] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 2] ; hierna: [A] ) werd secretaris.
2.4.

De statuten van [eiseres] (hierna: de statuten) luiden, voor zover in deze procedure relevant, als volgt:
‘[…] Artikel 3
  1. Het doel van de vereniging is het in eigendom verkrijgen, beheren en onderhouden van één of meer ontsluitingswegen en de tot gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen gelegen op het “Bedrijvenpark [eiseres] ”.
  2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door:
a. het in eigendom verwerven, beheren, onderhouden en zo nodig vernieuwen van de ontsluitingswegen en de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde zaken, leidingen, rioleringen en andere voorzieningen op, in, aan en boven het park “Bedrijvenpark [eiseres] ”;
b. […].’

2.5.

In het kader van de werkzaamheden van de ontwikkelingscombinatie heeft [gedaagde sub 1] zich bezig gehouden met de verkoop van ongeveer 60 objecten in het bedrijvenpark (hierna: de bedrijfsunits) en heeft hij meegewerkt aan de ontwikkeling ervan. Ook [gedaagde sub 2] heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van het bedrijvenpark. Directievoerder namens de ontwikkelingscombinatie was de heer [B] (hierna: [B] ), werkzaam bij [bedrijfsnaam 2] .


2.6.

In opdracht van [bedrijfsnaam 2] heeft [bedrijfsnaam 5] B.V. een bestek/werkomschrijving gemaakt voor het woonrijp maken van het terrein van het bedrijvenpark (hierna: de werkomschrijving). In de werkomschrijving, gedateerd 23 oktober 2007, staat, voor zover in deze procedure relevant, het volgende:
‘[…] 3 EISEN / TECHNISCHE BEPALINGEN
[…]
1.5

Rapportage riolering
01. De beoordeling van de toestandsaspecten ten behoeve van de rapportage als bedoeld in artikel 25.12.06 van de Standaard 2005, vindt plaats conform de normen van de NEN 339.
[…]
06. Wanneer uit het rioolonderzoek in onderstaande categorieën één van de volgende schadeclassificaties geconstateerd wordt dient de aannemer de schade onverwijld te herstellen op aanwijzing van de directie.
[…]
07. Direct na reparatie van geconstateerde gebreken dient er een nieuwe inspectie plaats te vinden op kosten van de aannemer. […]’
2.7.

Het bedrijvenpark en de daarbij horende infrastructuur, waaronder het rioleringsnetwerk, is in opdracht van de ontwikkelingscombinatie aangelegd door Aannemersbedrijf [naam aannemersbedrijf] uit [vestigingsplaats] (hierna: de aannemer). Vanaf begin mei 2008 heeft de ontwikkelingscombinatie bedrijfsunits voor gebruik ter beschikking gesteld aan de respectievelijke kopers. Ook de bij het bedrijvenpark horende infrastructuur is, voor zover die gereed was, vanaf begin mei 2008 in gebruik gekomen. Iedere koper van een bedrijfsunit is (verplicht) lid geworden van [eiseres] .
2.8.

Op 10 december 2010 heeft de aannemer het bedrijvenpark opgeleverd aan de ontwikkelingscombinatie. Bij de oplevering, waar namens de ontwikkelingscombinatie aanwezig waren [gedaagde sub 1] , [B] en de heer [C] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] ), is met de aannemer een onderhoudstermijn overeengekomen die afliep op 10 maart 2011. In een zogenoemd proces-verbaal van oplevering dat is ondertekend namens de aannemer en de ontwikkelingscombinatie (hierna: het proces-verbaal van oplevering) is aangetekend dat de rioolinspectie nog niet gereed was.
2.9.

Hierna zijn de bedrijfsunits juridisch geleverd aan de kopers. Daarnaast is een aantal percelen op het bedrijvenpark, zoals parkeerterreinen, door de kopers van de bedrijfsunits in gemeenschappelijke eigendom verkregen. Die percelen zijn bij notariële akte bestemd tot gemeenschappelijk nut, waardoor mandeligheid is ontstaan (zie artikel 5:60 BW).
2.10.

In de periode van mei 2008 tot 30 augustus 2011 zijn bij eigenaren van de bedrijfsunits op het bedrijvenpark waterschades ontstaan. Klachten hierover zijn behandeld door [gedaagde sub 1] .
2.11.

De ontwikkelingscombinatie heeft een deel van de infrastructuur van het bedrijvenpark voor € 1 exclusief btw verkocht aan [eiseres] . De ontwikkelingscombinatie heeft dat deel van de infrastructuur op 30 augustus 2011 geleverd aan [eiseres] . In de akte van levering staat het volgende:
‘[…] LEVERING, REGISTERGOED, GEBRUIK
Verkoper heeft blijkens een met koper mondeling aangegane koopovereenkomst aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft GEKOCHT en bij deze AANVAARDT:
het trottoir rondom het transformatorhuisje alsmede de wegen op het bedrijvenpark [eiseres] , uitmakend zodanig gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] sectie [sectie-aanduiding] nummer [nummeraanduiding] , als respectievelijk diagonaal gearceerd is aangegeven op een aan deze akte gehechte en door partijen voor “gezien” getekende situatietekening 1 (bijlage 1) en dubbeldiagonaal en met “kavel wegen I” en “kavel wegen II” is aangegeven op een aan deze akte gehechte en door partijen voor “gezien” getekende situatie twee (bijlage 2).
hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als eigen weg. […]
[…]’

2.12.

De ontwikkelingscombinatie heeft de kosten voor de gehele infrastructuur, die de aannemer bij haar in rekening heeft gebracht, doorberekend in de prijzen van de door haar verkochte bedrijfsunits.
2.13.

In 2011, na de hiervoor genoemde levering op 30 augustus 2011, is [A] in verband met emigratie naar het buitenland afgetreden als bestuurslid van [eiseres] .
2.14.

Na 30 augustus 2011 hebben eigenaren van bedrijfsunits op het bedrijvenpark bij [gedaagde sub 1] geklaagd over wateroverlast en verzakkingen.
2.15.

Begin 2012 hadden de bestuursleden van [eiseres] de wens uitgesproken dat er een nieuw bestuur werd benoemd, te vormen uit eigenaren van de bedrijfsunits. Mede in verband daarmee heeft op 20 februari 2012 een ledenvergadering plaatsgevonden. Geen van de eigenaren van de bedrijfsunits op het bedrijvenpark/leden van [eiseres] wilde zitting nemen in het bestuur van [eiseres] . Hierdoor is binnen [eiseres] een patstelling ontstaan en is een aantal jaren niets gedaan aan onderhoud of herstel van de infrastructuur, met uitzondering van enkele incidenten waarvoor acuut herstel noodzakelijk was.
2.16.

Kort na de ledenvergadering van 20 februari 2012 is [gedaagde sub 2] afgetreden als bestuurslid van [eiseres] . Vanaf dat moment was [gedaagde sub 1] het enige bestuurslid.
2.17.

In 2015 hebben enkele eigenaren van de bedrijfsunits (hierna: de groep van eigenaren) besloten dat er iets gedaan moest worden aan de infrastructuur en de inmiddels slapende vereniging [eiseres] . In verband daarmee hebben zij bij de ontwikkelingscombinatie stukken over de aanleg van de infrastructuur opgevraagd. Vervolgens is aan de groep van eigenaren een inspectierapport verstrekt over het riool op het bedrijvenpark, gedateerd 3 juli 2009, met de daarbij horende videobeelden. Dit inspectierapport en de videobeelden worden hierna gezamenlijk aangeduid als het rioolinspectieverslag. Het rioolinspectieverslag is opgemaakt door [bedrijfsnaam 6] B.V. in opdracht van de aannemer.
2.18.

De groep van eigenaren heeft vervolgens het bureau [bedrijfsnaam 7] B.V. opdracht gegeven om op basis van het rioolinspectieverslag te beoordelen of het aangelegde riool voldoet aan de geldende eisen en normen en of het riool voldoende kan functioneren. Van zijn onderzoek heeft de heer [D] (hierna: [D] ) van [bedrijfsnaam 7] B.V. een rapport opgesteld, gedateerd 29 september 2015 (hierna: het rapport van [D] ).
2.19.

De conclusies in het rapport van [D] luiden als volgt:

‘[…] 5. ResuméDe opleveringsinspectie bevat diverse toestandsaspecten (infiltratie van grondwater, scheurvorming, bezonken afzetting), waar ingrijpen/vervolgactie het advies is. De ligging van 5 van de 52 strengen in het geïnspecteerde rioolstelsel voldoen aan de gestelde RAW eisen. (op basis van de beschikbare hellinghoekgrafieken). De ligging van 29 van de 52 rioolstrengen heeft een grotere effectieve afwijking dan het criterium van 10% van de diameter van de buis ten opzichte van de ideale lijn.De totale indruk van het aangelegde stelsel is dat het stelsel een onvoldoende kwaliteit bezit die van een nieuw aangelegd stelsel verwacht mocht worden (op basis van de inspectiegegevens van 2009). Met name de ligging van de rioolstrengen is verre van acceptabel, zeker in het DWA-stelsel gaat de afwijkende ligging (met een maximum van 156%) leiden tot vuilophoping met totale verstopping tot gevolg.Acties benodigd om een voldoende functionerend stelsel te verkrijgen

De infiltraties van grondwater repareren.

De obstakels in de standpijp en putten verwijderen

De scheurvorming repareren

De strengen die niet aan de eisen met betrekking tot ligging voldoen dienen opnieuw met de juiste ligging aangelegd (herlegd) te worden of aanvullend gereinigd te worden op basis van de reguliere reinigingsfrequentie opgenomen in het onderhoudsplan. […]’


2.20.

Naar aanleiding van het rapport van [D] heeft de groep van eigenaren het initiatief genomen voor het houden van een algemene ledenvergadering van [eiseres] , die heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016. Tijdens deze algemene ledenvergadering is [gedaagde sub 1] afgetreden als het enige nog zittende bestuurslid, zonder dat aan hem decharge is verleend. Ook is toen een nieuw bestuur geïnstalleerd en heeft de algemene ledenvergadering besloten de oud-bestuursleden aansprakelijk te stellen voor de schade die het gevolg is van het door hen gevoerde beleid.
2.21.

Door middel van brieven van 23 maart 2016 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor haar schade die het gevolg is van de omstandigheid dat zij namens [eiseres] de riolering hebben geaccepteerd.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. Voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van bestuurders van [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld door verwijtbaar tekort te schieten in de behoorlijke vervulling van hun bestuurstaak en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres] als gevolg daarvan lijdt, nader op te maken bij staat.
  2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding aan [eiseres] van de door [eiseres] gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de schade, bestaande uit de kosten voor het rapport van [D] van € 1.698,54.
  3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na het eindvonnis.
3.2.

Aan haar vorderingen legt [eiseres] onbehoorlijke taakvervulling (artikel 2:9 BW) ten grondslag. [eiseres] maakt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] twee verwijten. Het eerste verwijt houdt in dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , als leden van het toenmalige bestuur van [eiseres] , de infrastructuur van het bedrijvenpark in 2011 niet zonder voorbehoud hadden mogen accepteren, omdat zij pas veel later dan 30 augustus 2011 (de datum van oplevering aan [eiseres] ) het rioolinspectieverslag hebben ontvangen. Ook als komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het rioolinspectieverslag voor laatstgenoemde datum hebben ontvangen, hadden zij de infrastructuur niet zonder voorbehoud namens [eiseres] mogen accepteren, gelet op de gebreken die blijken uit het rioolinspectieverslag en het rapport van [D] . Door dat wel te doen hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ernstig verwijtbaar gehandeld. Het tweede verwijt luidt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na ontvangst van diverse klachten over wateroverlast en verzakkingen nooit namens [eiseres] bij de ontwikkelingscombinatie hebben geklaagd en de ontwikkelingscombinatie niet aansprakelijk hebben gesteld. Ook van het nalaten hiervan kan hen een ernstig verwijt worden gemaakt.
Reparatie van de infrastructuur, inclusief de mandelige terreinen bedraagt ongeveer
€ 500.000. Exclusief de mandelige terreinen is dit ongeveer € 350.000.

3.3.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen tot (samengevat) afwijzing van de vorderingen. [gedaagde sub 1] verzoekt de rechtbank [eiseres] te veroordelen in de proceskosten. [gedaagde sub 2] verzoekt de rechtbank [eiseres] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en tot vergoeding van zijn nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na het vonnis.
3.4.

Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] haar klachtplicht (artikel 6:89 BW) geschonden, althans is sprake van rechtsverwerking. Voor het geval deze verweren niet slagen stelt [gedaagde sub 1] zich op het standpunt dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ter onderbouwing daarvan betoogt [gedaagde sub 1] over het eerste verwijt van [eiseres] het volgende. Op [gedaagde sub 1] rustte geen verdergaande verplichting dan de plicht om te controleren of het werk deugdelijk was opgeleverd. Dat heeft hij gedaan. Bij de oplevering aan de ontwikkelingscombinatie op 10 december 2010 heeft hij met de aannemer afgesproken dat het rioolinspectieverslag binnen drie maanden zou worden nageleverd. Directievoerder [B] heeft het rioolinspectieverslag in het voorjaar van 2011 ontvangen en het was zijn taak om dat verslag te beoordelen. In het voorjaar van 2011 heeft [gedaagde sub 1] uitvoerig telefonisch met [B] gesproken over zijn beoordeling van het rioolinspectieverslag en [B] heeft hem toen verteld dat hij tevreden was over het rioolinspectieverslag. Op het moment van overdracht van de infrastructuur aan [eiseres] waren er ook geen klachten die aanleiding gaven tot een technisch onderzoek, het maken van een voorbehoud of tot het weigeren van medewerking aan de overdracht. Verder blijkt uit niets dat het riool bij oplevering non-conform was. Het rapport van [D] is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en [eiseres] heeft aan dat rapport onjuiste conclusies verbonden. In het rapport van [D] is miskend dat de norm NEN 3399 nog niet bestond. De ontwikkelingscombinatie en de aannemer zijn niet overeengekomen dat de riolering moest worden aangelegd in overeenstemming met de bepalingen uit de Standaard RAW 2005. Over het tweede verwijt van [eiseres] voert [gedaagde sub 1] het volgende aan. De klachten van eigenaren van de bedrijfsunits gingen over het algemeen over percelen die in eigendom toebehoorden aan de leden van [eiseres] of door middel van een mandeligheid gemeenschappelijk eigendom waren. [eiseres] stond daar buiten. Daarom was er geen aanleiding voor [eiseres] om te klagen bij de ontwikkelingscombinatie of om haar aansprakelijk te stellen. Over beide verwijten van [eiseres] betoogt [gedaagde sub 1] dat [eiseres] de ontwikkelingscombinatie had moeten aanspreken. Nu zij dat heeft nagelaten is sprake van eigen schuld. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] de stellingen die namens [gedaagde sub 2] zijn ingenomen tot de zijne gemaakt.
3.5.

[gedaagde sub 2] neemt het standpunt in dat het bestuur waarvan hij deel uitmaakte geen (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. [eiseres] had de ontwikkelingscombinatie moeten aanspraken en niet, na jarenlang te hebben stilgezeten, twee ex-bestuurders van [eiseres] . Over het eerste verwijt van [eiseres] betoogt [gedaagde sub 2] verder het volgende. Op het moment van de levering van de infrastructuur aan [eiseres] waren bij het bestuur geen gebreken aan de infrastructuur bekend. Het bestuur kon ook niet bekend zijn met dergelijke gebreken omdat het rioolinspectieverslag nooit aan [eiseres] ter beschikking is gesteld. Bovendien zegt het rioolinspectieverslag (van 3 juli 2009) niets over de staat van de op 30 augustus 2011 aan [eiseres] geleverde infrastructuur, omdat deze levering ruim twee jaar later heeft plaatsgevonden. Het rapport van [D] is niet objectief. Bovendien blijkt uit dit rapport dat de in 2009 uitgevoerde rioolinspectie van onvoldoende kwaliteit was. Daarom kan noch op grond van het rioolinspectieverslag noch op grond van het rapport van [D] iets zinnigs worden afgeleid over de feitelijke staat van de infrastructuur in juni 2009, laat staan over de feitelijke staat van de infrastructuur die op 30 augustus 2011 aan [eiseres] is geleverd. Op het moment van levering was die infrastructuur niet gebrekkig. Voor zover er sprake is van gebreken zijn die veroorzaakt door het niet, althans onvoldoende onderhouden van de infrastructuur door [eiseres] . Dit is een gevolg van het stilzitten van de leden omdat [eiseres] , zonder besluiten van de algemene vergadering, een slapende vereniging was. Als de infrastructuur van [eiseres] werkelijk zo gebrekkig was geweest als [eiseres] stelt, hadden de leden van [eiseres] met het oog op de op hen rustende schadebeperkingsplicht al veel eerder een algemene vergadering moet bijeenroepen en moeten besluiten dat er herstelwerkzaamheden en/of onderhoudswerkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Het bestuur van [eiseres] had dat besluit vervolgens moeten uitvoeren, maar de rekening daarvan zou uiteindelijk door de leden moeten worden voldaan (zie artikel 5 lid 1 van de statuten). Ook over het tweede verwijt van [eiseres] stelt [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Ofwel de vordering van [eiseres] op de ontwikkelingscombinatie bestaat nog, en in dat geval kan alsnog een rechtsvordering worden ingesteld en lijdt [eiseres] geen schade, ofwel die rechtsvordering is verjaard. Als sprake is van verjaring, is het huidige bestuur van [eiseres] daarvoor verantwoordelijk
3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

In opdracht van de ontwikkelingscombinatie heeft de aannemer in het bedrijvenpark een rioleringsstelsel aangelegd. Een van de statutaire doelen van [eiseres] is het verwerven en onderhouden van die riolering (artikel 3 van de statuten, zie 2.4). Uit de tekst van de dagvaarding leidt de rechtbank af dat [eiseres] er vanuit gaat dat zij sinds 30 augustus 2011 eigenaar is van het complete rioleringsstelsel van het bedrijvenpark. Gelet op het statutaire doel van [eiseres] ligt dat ook voor de hand, maar uit de (door [gedaagde sub 1] overgelegde) akte van levering (zie 2.11) blijkt dit niet. Die akte heeft geen betrekking op de levering van de riolering maar op die van twee wegen op het bedrijvenpark en een klein stukje stoep. [gedaagde sub 1] betoogt dat een deel van de klachten van eigenaren over wateroverlast en verzakkingen [eiseres] niet aangaan omdat zij betrekking hadden op percelen die in eigendom toebehoorden aan de leden van [eiseres] of door middel van een mandeligheid gemeenschappelijk eigendom waren. Hiermee suggereert hij dat [eiseres] slechts gedeeltelijk eigenaar is van de riolering van het bedrijvenpark. Dat lijkt echter in strijd te zijn met artikel 5:20 lid 2 BW, dat in werking is getreden op 1 februari 2007. Volgens die bepaling is de aanlegger van een net, waaronder een rioleringsnetwerk, of diens rechtsopvolger, eigenaar van dat net. Daaruit volgt dat de eigenaren van de grond waarin dat netwerk ligt niet door verticale natrekking (mede-)eigenaar van het net worden. [eiseres] is opgericht op 31 januari 2007. Volgens [gedaagde sub 1] is de aannemer in augustus 2007 gestart met de bouw van de bedrijfsunits en de infrastructuur van het bedrijvenpark. De werkomschrijving dateert van 23 oktober 2007. Of de aannemer inderdaad al in augustus 2007 begonnen is met zijn werkzaamheden kan dus worden betwijfeld. Vast staat in ieder geval wel dat de riolering van het bedrijvenpark na 1 februari 2007 is aangelegd (het moment waarop artikel 5:20 lid 2 BW in werking is getreden). De rechtbank gaat er hierna veronderstellenderwijs vanuit dat eerst de vier leden van de ontwikkelingscombinatie (of een van hen) gezamenlijk eigenaar van het complete rioleringsnetwerk zijn geworden dat zich in de grond van het bedrijvenpark bevindt, en dat de ontwikkelingscombinatie op of omstreeks 30 augustus 2011 de eigendom daarvan heeft overgedragen aan [eiseres] .

4.2.

Met inachtneming van het voorgaande rustte op het bestuur van [eiseres] de collectieve taak om te controleren of de door haar te verwerven riolering deugdelijk was, dat wil zeggen dat het complete rioleringsstelsel van het bedrijvenpark voldeed aan de eisen die daaraan mochten worden gesteld. Gelet op de vorderingen van [eiseres] moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de uitvoering van die taak tekort zijn geschoten en of hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dat het geval is hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder a) de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, b) de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, c) de taakverdeling binnen het bestuur, d) de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, e) de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen en f) het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult (Hoge Raad 10 januari 1997, NJ 1997, 360, Staleman/ vd Ven ECLI:NL:HR:1997:ZC2243).
4.3.

Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tekort zijn geschoten in de hiervoor genoemde taak is van belang dat zij twee petten op hadden, namelijk die van ontwikkelaar van het bedrijvenpark en die van bestuurder van [eiseres] . Doordat zij als projectontwikkelaars, verbonden aan de ontwikkelingscombinatie, bepaalde kennis en ervaring hadden, hadden zij die kennis en ervaring ook in hun hoedanigheid van bestuurslid van [eiseres] .
4.4.

In de werkomschrijving zijn eisen gesteld aan de riolering van het bedrijvenpark (zie 2.6). Uit die eisen blijkt dat er een inspectie moest plaatsvinden van het riool en dat, als in een of meer van de daar genoemde categorieën een met een cijfer aangeduide schadeclassificatie werd geconstateerd, de aannemer die schade onmiddellijk moest herstellen op aanwijzing van de directievoerder van de ontwikkelingscombinatie ( [B] ). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben allebei meegewerkt aan de ontwikkeling van het bedrijvenpark. In verband daarmee moeten zij worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van de werkomschrijving en dus ook van de daarin opgenomen voorwaarde dat een rioolinspectie moest worden uitgevoerd. Ook moeten zij hebben geweten dat als een of meer van de in de werkomschrijving genoemde schadeclassificaties zou worden geconstateerd, de aannemer dat onmiddellijk zou moeten herstellen en dat er na reparatie een nieuwe rioolinspectie moest plaatsvinden.
4.5.

Bij de oplevering van het bedrijvenpark aan de ontwikkelingscombinatie op 10 december 2010 was [gedaagde sub 1] aanwezig, samen met directievoerder [B] en nog een derde persoon. [gedaagde sub 1] was een van de ondertekenaars van het proces-verbaal van oplevering. In dat proces-verbaal van oplevering is aangetekend dat de rioolinspectie nog niet gereed was. Volgens [gedaagde sub 1] heeft hij toen met de aannemer afgesproken dat het rioolinspectieverslag binnen drie maanden aan de ontwikkelingscombinatie zou worden verstrekt. [gedaagde sub 1] voert ook aan dat het tot de taak van [B] als directievoerder van de ontwikkelingscombinatie behoorde om het rioolinspectieverslag te beoordelen. [eiseres] heeft dit laatste niet weersproken en het is ook aannemelijk dat een directievoerder zoals [B] belast is met de beoordeling van een rioolinspectieverslag. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf rioolinspectieverslagen beoordelen en ook niet dat zij daartoe in staat zijn of zouden moeten zijn. Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het kader van hun controle op de deugdelijkheid van de door [eiseres] te verwerven riolering mochten vertrouwen op het oordeel van [B] over het rioolinspectieverslag van het bedrijvenpark.

4.6.

Gelet op de taakverdeling binnen de ontwikkelingscombinatie moet er ook van worden uitgegaan dat het tot de taak van [gedaagde sub 1] behoorde om over de rioolinspectie tijdig (voldoende) kritische vragen te stellen aan [B] . Dit geldt zowel voor zijn hoedanigheid van betrokkene bij de ontwikkelingscombinatie als voor zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiseres] , die de riolering zou verwerven. 
[gedaagde sub 2] was binnen de ontwikkelingscombinatie niet betrokken bij de oplevering van het bedrijvenpark. Hij kon in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiseres] met het oog op zijn controle op de deugdelijkheid van de door [eiseres] te verwerven riolering volstaan met het tijdig stellen van (voldoende) kritische vragen aan [gedaagde sub 1] . Aangenomen moet echter worden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit niet hebben gedaan, in ieder geval niet voordat de riolering van het bedrijvenpark aan [eiseres] werd geleverd (op of omstreeks 30 augustus 2011). [gedaagde sub 2] heeft namelijk niet gesteld dat hij [gedaagde sub 1] (of [B] ) enige vraag heeft gesteld over (de beoordeling van) de rioolinspectie. [gedaagde sub 1] voert aan dat de aannemer het rioolinspectieverslag in het voorjaar van 2011 aan [B] heeft gegeven en dat hij in die periode uitvoerig telefonisch overleg heeft gehad met [B] over zijn beoordeling van het rioolinspectieverslag. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [B] hem toen meegedeeld dat hij over het rioolinspectieverslag tevreden was. De rechtbank kan niet uitgaan van de juistheid van deze stellingen. [gedaagde sub 1] heeft ter ondersteuning ervan geen enkel document in het geding gebracht. Een schriftelijke verklaring van [B] , een e-mail/brief van de ontwikkelingscombinatie aan de aannemer over de beoordeling van het rioolinspectieverslag of een rapport met een beoordeling van het rioolinspectieverslag door een eigen deskundige (vergelijkbaar met het rapport van [D] ) zijn niet overgelegd. Daarnaast wijst het rapport van [D] erop dat als het rioolinspectieverslag in het voorjaar van 2011 door de aannemer aan [B] was verstrekt en toen was beoordeeld door [B] of een derde-deskundige in opdracht van [B] , het moeilijk voorstelbaar is dat [B] daarover tevreden kan zijn geweest.
4.7.

De vragen of [B] in het voorjaar van 2011 het rioolinspectieverslag heeft beoordeeld, of hij daarover tevreden was en of [gedaagde sub 1] dat toen besproken heeft met [B] , hoeven echter niet nader te worden onderzocht. Want ook als wordt verondersteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van bestuurders van [eiseres] nalatig zijn geweest bij de uitoefening van hun (collectieve) taak om te controleren of de door [eiseres] te verwerven riolering deugdelijk was, treft hen in die hoedanigheid geen ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW. Dit wordt hierna toegelicht.
4.8.

Het rioleringsstelsel is in opdracht van de ontwikkelingscombinatie door de aannemer aangelegd. Daarna heeft [eiseres] het rioleringsstelsel gekocht van de vier vennootschappen die de ontwikkelingscombinatie hebben gevormd. Het rapport van [D] bevat sterke aanwijzingen voor de conclusie dat de riolering van het bedrijvenpark (al) op het moment van levering daarvan door de ontwikkelingscombinatie aan [eiseres] , niet voldeed aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. 
Wat [eiseres] betreft is de eerst verantwoordelijke daarvoor de ontwikkelingscombinatie. Daarom ligt het voor de hand dat [eiseres] in eerste instantie de ontwikkelingscombinatie aanspreekt tot vergoeding van haar schade op grond van wanprestatie, en niet (direct) haar voormalige bestuurders. Dit geldt temeer omdat renovatie van de riolering volgens [eiseres] mogelijk € 500.000 zal gaan kosten en het verhalen daarvan op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor hen en hun families. Dat een aansprakelijkstelling van de ontwikkelingscombinatie door [eiseres] voor laatstgenoemde succesvol kan zijn, of succesvol had kunnen zijn als [eiseres] in 2016 actie tegen de ontwikkelingscombinatie had ondernomen, valt bepaald niet uit te sluiten. Dit geldt ook als de ontwikkelingscombinatie zich in dat geval beroept of zou hebben beroepen op verjaring en/of schending van de klachtplicht. 
Pas na kennisneming van het rapport van [D] is het [eiseres] immers voldoende duidelijk geworden dat de riolering naar het zich laat aanzien gebrekkig is. [eiseres] heeft de ontwikkelingscombinatie echter niet aansprakelijk gesteld en dat kan haar in haar verhouding tot [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden verweten. Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een ernstig verwijt treft weegt dit nalaten van [eiseres] zwaar in het nadeel van [eiseres] .
4.9.

Ook als – vooralsnog – veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat een vordering van [eiseres] op de ontwikkelingscombinatie niet succesvol kan zijn, bijvoorbeeld wegens verjaring of rechtsverwerking wegens schending van de klachtplicht, treft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet een voldoende ernstig verwijt. Daarbij gaat de rechtbank er, ook veronderstellenderwijs, vanuit dat het voor de leden van [eiseres] in 2012 al wel voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de ontwikkelingscombinatie haar vermoedelijk een gebrekkig rioleringsstelsel heeft geleverd. Dit wordt hieronder toegelicht.
4.10.

Begin 2012 wilden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , de twee overgebleven bestuursleden van [eiseres] , aftreden. In verband daarmee hebben zij op 20 februari 2012 een ledenvergadering uitgeroepen. [eiseres] voert aan dat geen van de eigenaren van bedrijfsunits zitting wilde nemen in het bestuur van [eiseres] omdat zij het bestuur verantwoordelijk hielden voor de gebreken aan de infrastructuur. Echter, juist omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wilden aftreden was dit hét moment voor de algemene ledenvergadering van [eiseres] om haar verantwoordelijkheid te nemen en ten opzichte van de ontwikkelingscombinatie actie te ondernemen.
4.11.

Daarvoor bestonden twee mogelijkheden, namelijk door middel van een nieuw te vormen bestuur of met handhaving van het zittende bestuur. Een nieuw te vormen bestuur had in 2012 een onderzoek kunnen laten uitvoeren zoals dat in 2015 is uitgevoerd door [D] . Ook had dat nieuwe bestuur de ontwikkelingscombinatie vervolgens aansprakelijk kunnen stellen en kunnen aansporen om alsnog deugdelijk na te komen, dat wil zeggen om de gebreken in het rioleringsstelsel te herstellen. Ook zonder een nieuw te vormen bestuur had de algemene ledenvergadering (in ieder geval) vanaf 2012 [gedaagde sub 1] (als het enige overgebleven bestuurslid) de opdracht kunnen geven dergelijke stappen te zetten. De algemene ledenvergadering van [eiseres] heeft echter nagelaten om een van deze twee wegen te bewandelen en ook dat kan haar worden verweten.
4.12.

De conclusie luidt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van bestuurder van [eiseres] niet een zodanig ernstig verwijt valt te maken van hun (veronderstelde) nalatigheid, dat de rekening voor het herstel van het rioleringsstelsel bij hen kan worden neergelegd. Daarom zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk voor de schade van [eiseres] en zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
4.13.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.14

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af,

Bestuurslid moet betalen voor fraude medebestuurslid

Rechtbank Rotterdam 28 juni 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:9351 (correcte ECLI, 28.11.2017)


In deze zaak wordt een bestuurslid (de secretaris, belast met jeugdactiviteiten) veroordeeld tot betaling van 50.000 vanwege fraude door de voorzitter (die er met de kas vandoor is).

In deze zaak is er in de loop van een aantal jaren in totaal € 240.000,00 overgeboekt van de vereniging naar een stichting (met als statutair doel het ontvangen van derdengelden). Daar is het geld vervolgens verdwenen. Er was geen geldige grond voor de overboekingen. De vereniging moest nog € 160.849 achterstallige contributie afdragen aan (in wezen) de bond. De Stichting voert aan dat zij, ” onder de dreiging van een executoriaal of conservatoir beslag (omdat tussen [de bond] en [de vereniging] een jarenlang geschil bestond over het verplichte lidmaatschap), heeft besloten om de gelden contant te bewaren” in de kluis van de vereniging. Daar zou het geld verdwenen zijn. De rechter gaat eraan voorbij alleen al omdat de contante opnames niet zijn aangetoond. Volgens de secretaris zelf, zouden de voorzitter en penningmeesters als initiatiefnemers van de stichting het doel hebben gehad, na eerdere fraude, om te voorkomen dat ” het bestuur van de vereniging over grote bedragen kon beschikken” .

De Stichting en de voorzitter worden veroordeeld tot (in wezen) terugbetaling van de overgemaakte bedragen. De secretaris wordt veroordeeld tot schadevergoeding op grond van (het in 2013 gewijzigde) artikel 2:9 BW. Het overmaken van de gelden zonder grond is onbehoorlijk bestuur. Daarvoor is elk bestuurslid voor het geheel aansprakelijk ” tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.” Daarop kan de secretaris geen beroep doen,omdat zij haar kennis over het bestaan van de vereniging niet heeft gedeeld met de andere bestuursleden of de ALV: ” [d]oor dat na te laten, heeft [de secretaris] onvoldoende invulling aan haar bestuurstaak gegeven. Zij moet geacht worden de risico’s die die overboekingen meebrachten voor de vereniging te hebben onderkend en heeft geen maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Daarmee heeft zij haar taak als secretaris niet naar behoren vervuld en daarvan is haar een ernstig verwijt te maken.”

In principe is de secretaris dus aansprakelijk voor € 140.000,00 schade (gelet op haar zittingstermijn), maar dit wordt gematigd door de rechter tot 50.000. ” De rechtbank neemt in aanmerking dat [de secretaris] haar werkzaamheden voor de volkstuinvereniging onbezoldigd en op vrijwillige basis heeft verricht. Gesteld noch gebleken is dat zij op enigerlei wijze persoonlijk gewin heeft nagestreefd of verkregen. Mede in aanmerking genomen dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het haar te maken verwijt, is de rechtbank van oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen, niet alleen voor [de secretaris] maar ook ten opzichte van de bereidwilligheid van vrijwilligers in het verenigingsleven in het algemeen.”

Overigens had de kascommissie blijkbaar niets door, wisten ze niet van het bestaan van de stichting af, en komt de bestuursleden (in wezen) daarom geen beroep op de steeds verleende decharge toe.

Het betreft overigens de vordering van de vereniging op de secretaris. De vereniging heeft de vordering gecedeerd aan de bond. De secretaris doet kennelijk geen beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 BW.

Vonnis van 28 juni 2017

in de zaak van

de vereniging ROTTERDAMSE BOND VAN VOLKSTUINDERS,
[]
tegen 1. de stichting STICHTING DE BEUKHOEVE,
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],

Partijen zullen hierna RBvV, Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als Stichting De Beukhoeve c.s.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • []
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 mei 2017;
  • []
1.2.

Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend.
1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.


2De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.

De Gemeente Rotterdam heeft een aantal volkstuincomplexen in eigendom. Deze worden door de gemeente verhuurd aan RBvV. RBvV, een vereniging die de belangen van de Rotterdamse volkstuinders behartigt, verhuurt de van die volkstuincomplexen deel uitmakende kavels als volkstuinen onder aan individuele volkstuinders. Deze individuele volkstuinders zijn lid van RBvV en betalen daarvoor contributie.
2.2.

De volkstuinders zijn per volkstuincomplex verenigd in een volkstuinvereniging. In het onderhavige geval is dat Volkstuinvereniging De Beukhoeve (verder: Vereniging De Beukhoeve). De volkstuinverenigingen innen de door de volkstuinders aan RBvV verschuldigde huurpenningen en contributies bij de volkstuinders teneinde deze eens per jaar door te storten aan RBvV.
2.3.

[gedaagde 2] is bestuurder (voorzitter) geweest van Vereniging De Beukhoeve van 19 juni 2006 tot 18 april 2015.
2.4.

[gedaagde 3] is bestuurder (secretaris) geweest van Vereniging De Beukhoeve van 1 december 2007 tot 12 april 2014.
2.5.

Op 10 januari 2011 is Stichting De Beukhoeve opgericht door [gedaagde 2] (toen ook voorzitter van Vereniging De Beukhoeve) en [persoon x] (verder: [persoon x] ). Bestuurder (voorzitter) van Stichting De Beukhoeve is [gedaagde 2] . [gedaagde 3] was bestuurder (secretaris) van Stichting De Beukhoeve van 10 januari 2011 tot 1 januari 2015. [persoon x] was bestuurder (penningmeester) van Stichting De Beukhoeve van 10 januari 2011 tot 31 juli 2012 (de datum van zijn overlijden). [persoon x] was in die periode ook bestuurder (penningmeester) van Vereniging De Beukhoeve.
2.6.

Volgens het Handelsregister zijn de activiteiten van Stichting De Beukhoeve:
A. Het ontvangen van Derdengelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbende[n]/van degene[n] die zal/zullen blijken rechthebbende[n] te zijn; B. Het tijdelijk beheren van wat de Stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbende[n] of degene[n] die zal/zullen blijken rechthebbende[n] te zijn.

2.7.

In de brief van [gedaagde 2] (in zijn hoedanigheid van voorzitter van Stichting De Beukhoeve) aan [gedaagde 3] van 5 maart 2011 is onder meer het volgende vermeld:
Naar aanleiding van het gesprek van hedenmorgen deel ik je, na overleg met [persoon x] , het volgende mede;

Het spijt ons zeer dat wij je, met je inschrijving als secretaris van de Stichting de Beukhoeve, overrompeld hebben. Wij zijn er van uit gegaan dat je hier niets tegen zou hebben. Vanzelfsprekend respecteren wij je houding en zullen je per omgaande als functionaris laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel.

2.8.

Tussen Vereniging De Beukhoeve en RBvV was meermalen discussie over opschorting van het afdragen van huurpenningen en contributies. Bij vonnis van 27 maart 2015 is Vereniging De Beukhoeve veroordeeld tot betaling aan RBvV van € 160.849,93, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is Vereniging De Beukhoeve tevens veroordeeld in de proceskosten.
2.9.

Op 21 april 2015 heeft RBvV ten laste van Vereniging De Beukhoeve executoriaal derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank. Bij brief van 19 mei 2015 heeft ABN AMRO Bank medegedeeld dat de saldi van de bankrekeningen van Vereniging De Beukhoeve op de beslagdatum € 7.675,93 bedroegen.
2.10.

In de verslagen van de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve d.d. 29 maart 2013, 7 april 2014 en 13 april 2015 is – telkens – onder meer het volgende vermeld:
Door de leden van de commissie is, na controle van de activa en passiva, vastgesteld dat de kas naar behoren is gevoerd.

Tevens hebben wij de financiële administratie van de vereniging doorgenomen. Alles werd in correcte staat aangetroffen.

Wij adviseren de Algemene Ledenvergadering het bestuur van Vtv de Beukhoeve decharge te verlenen.

2.11.

Vanaf de rekening van Vereniging De Beukhoeve zijn de volgende bedragen – met een totaal van € 240.000,00 – overgeboekt naar de rekening van Stichting De Beukhoeve:
  • € 100.000,00 op 20 juli 2011 met pasnummer 0035 ten name van [persoon x] ;
  • € 50.000,00 op 1 juli 2013 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 30.000,00 op 9 april 2014 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 14 januari 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 22 februari 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 1 april 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] .
2.12.

In totaal is een bedrag van € 42.000,00 teruggeboekt van Stichting De Beukhoeve naar Vereniging De Beukhoeve. De overige bedragen – met een totaal van € 198.000,00 – zijn niet teruggeboekt. Bij brief van 20 juni 2015 heeft Vereniging De Beukhoeve [gedaagde 2] gesommeerd om alle zaken en goederen van de vereniging over te dragen. In de brief van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve van 26 juni 2015 is onder meer het volgende vermeld:
Aangezien de vtv De Beukhoeve dringend behoefte heeft aan liquide middelen ten einde facturen te kunnen betalen, waarvan voor een deel reeds ruim de uiterste betalingstermijn is verstreken, en de vereniging als gevolg daarvan ook met incassokosten wordt geconfronteerd verzoeken wij u ALLE door de vtv De Beukhoeve bij uw stichting in beheer gegeven middelen per direct over te maken naar onze rekening (…).

2.13.

Op 28 juli 2015 heeft Vereniging De Beukhoeve ten laste van Stichting De Beukhoeve conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank. Bij brief van 25 augustus 2015 heeft ABN AMRO medegedeeld dat de saldi van de bankrekeningen van Stichting De Beukhoeve op de beslagdatum € 568,99 bedroegen.
2.14.

Op 15 december 2015 is door Vereniging De Beukhoeve als cedent en RBvV als cessionaris een akte van cessie ondertekend, waarin onder meer het volgende is vermeld:
In aanmerking nemende:

  • dat [Vereniging] De Beukhoeve een of meerdere vorderingen op de stichting Stichting “De Beukhoeve”, hierna te noemen ‘de stichting’ heeft uit onverschuldigde betaling en/of onrechtmatige daad en/of op een andere wettelijke grond;
  • dat [Vereniging] De Beukhoeve tevens vorderingen uit hoofde van (interne en/of externe) bestuurdersaansprakelijkheid en/of onverschuldigde betaling en/of een andere rechtsgrond, op [gedaagde 2] , zijnde oud bestuurder van [Vereniging] De Beukhoeve en bestuurder van de stichting en op mevrouw [gedaagde 3] , zijnde oud-bestuurder van de stichting, hierna gezamenlijk te noemen ‘ [gedaagde 2] c.s.’, heeft;
  • dat [Vereniging] De Beukhoeve en de RBvV voor het ondertekenen van deze akte van cessie een overeenkomst zijn aangegaan, waaruit voor [Vereniging] De Beukhoeve de verplichting voortvloeit om alle haar reeds toebehorende en toekomstige vorderingen op de stichting en op [gedaagde 2] c.s. over te dragen aan de RBvV, waaronder de bovenstaande vorderingen;

2.15.

Bij brieven van 15 december 2015 heeft RBvV de cessie medegedeeld aan Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
2.16.

Bij brief van 16 februari 2016 is [gedaagde 2] namens RBvV persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de door RBvV en Vereniging De Beukhoeve geleden schade.

3Het geschil

3.1.

RBvV heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. te verklaren voor recht dat Stichting De Beukhoeve c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens RBvV en Vereniging De Beukhoeve;
  2. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 198.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2015, althans vanaf 26 juni 2015;
  3. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.755,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  4. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen om die bescheiden te overleggen waaruit expliciet en ondubbelzinnig blijkt waar de vanuit Vereniging De Beukhoeve overgeboekte bedragen van in totaal € 240.000,00 naartoe zijn geboekt, binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  5. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.2.

Stichting De Beukhoeve heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van RBvV in de kosten van de procedure.
3.3.

Ook [gedaagde 3] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van RBvV in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.4.

Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Ter comparitie is namens RBvV verklaard dat de vordering zoals hiervoor onder 3.1 sub d) weergegeven is ingesteld voor het geval op RBvV bewijslast zou komen te rusten. De rechtbank zal deze vordering daarom als een in die zin voorwaardelijke vordering opvatten.
In de zaak tegen [gedaagde 2]

4.2.

Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend. Nu door Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] is voortgeprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 Rv één vonnis tussen alle partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.3.

De vordering tegen [gedaagde 2] komt niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, behoudens voor zover hierna anders blijkt.
4.4.

RBvV heeft niet gesteld welk (afzonderlijk) belang zij, gelet op de overige vorderingen, heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, zoals hiervoor onder 3.1 sub a) weergegeven. Voor toewijzing van die vordering is daarom geen plaats.
4.5.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In de zaak tegen Stichting De Beukhoeve

4.6.

RBvV heeft zich primair op het standpunt gesteld dat Vereniging De Beukhoeve een bedrag van € 198.000,00 onverschuldigd heeft betaald aan Stichting De Beukhoeve. Op grond van artikel 6:203 BW is Stichting De Beukhoeve verplicht om dit bedrag aan Vereniging De Beukhoeve terug te betalen, aldus RBvV. Vereniging De Beukhoeve heeft haar vordering op Stichting De Beukhoeve overgedragen aan RBvV (zie hiervoor onder 2.14).
4.7.

Stichting De Beukhoeve heeft de rechtsgeldigheid van de cessie betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vereist is dat de vordering voldoende expliciet in de cessieovereenkomst wordt benoemd en omschreven en dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Er worden geen bedragen en data genoemd, maar het gaat enkel in algemene bewoordingen over een of meerdere vorderingen, aldus Stichting De Beukhoeve.
4.8.

Ingevolge artikel 3:94 juncto artikel 3:84 lid 2 BW moet de over te dragen vordering in voldoende mate worden bepaald door de akte van cessie. Dit vereiste moet niet strikt worden uitgelegd. Het houdt niet in dat de vordering in de akte zelf moet zijn geïndividualiseerd; voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval voldaan. Het lijdt immers geen twijfel dat de cessie betrekking heeft op de hiervoor onder 2.11 weergegeven overboekingen. Dat in de akte van cessie geen bedragen en data zijn genoemd, doet daar niet aan af. Het verweer van Stichting De Beukhoeve kan in zoverre dan ook niet slagen.
4.9.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de betalingen van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve, zoals hiervoor onder 2.11 weergegeven, zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd zijn verricht. Stichting De Beukhoeve heeft betwist dat sprake is van onverschuldigde betalingen. Zij heeft aangevoerd dat zij is opgericht met toestemming van de algemene ledenvergadering van Vereniging De Beukhoeve en dat de vereniging wetenschap had van de overboekingen van de gelden naar de stichting. Volgens Stichting De Beukhoeve beheerde zij deze gelden. De kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve was op de hoogte van de overboekingen en heeft geadviseerd decharge te verlenen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd, aldus Stichting De Beukhoeve.
4.10.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een rechtsverhouding die het verrichten van de betalingen van Vereniging De Beukhoeve naar Stichting De Beukhoeve rechtvaardigt. Dat (de algemene ledenvergadering van) Vereniging De Beukhoeve weet had van de oprichting van Stichting De Beukhoeve en daarvoor zelfs toestemming heeft gegeven is door RBvV betwist en Stichting De Beukhoeve heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. Evenmin is onderbouwd op grond waarvan de stichting de gelden van de vereniging zou beheren. Stichting De Beukhoeve verwijst naar de brief van Vereniging de Beukhoeve van 26 juni 2015 (zie hiervoor onder 2.12), waarin de vereniging verzoekt alle bij de stichting “in beheer gegeven” middelen per direct over te maken naar haar rekening, maar daaruit kan – gelet ook op de betwisting door RBvV – niet worden opgemaakt dat sprake is (geweest) van een rechtsgrond die de betalingen aan de stichting rechtvaardigt. De brief heeft immers de strekking om – nadat was gebleken dat gelden van de vereniging naar de stichting waren overgeboekt – terugbetaling van die gelden te bewerkstelligen. Dat met de brief is bedoeld een juridische grondslag aan de overboekingen te verbinden, blijkt daaruit niet. De rechtbank volgt Stichting de Beukhoeve ook niet in haar (veronder)stelling dat de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve op de hoogte was van de overboekingen. Volgens Stichting De Beukhoeve blijkt dat uit de hiervoor onder 2.10 bedoelde verslagen, maar de leden van de kascontrolecommissie hebben op 18 april 2017 verklaard dat hen nooit is opgevallen dat er (grote) bedragen zijn overgemaakt naar de stichting en dat zij, als duidelijk zou zijn geworden dat verenigingsgelden naar een stichting zouden zijn overgemaakt om ze buiten bereik van de vereniging of haar schuldeisers te houden, de algemene ledenvergadering niet zouden hebben geadviseerd om decharge te verlenen en zij de vergadering daarover zouden hebben geïnformeerd (zie productie 16 van RBvV). Nu door Stichting De Beukhoeve ook na dit verweer niet (voldoende) is gesteld en onderbouwd op grond waarvan zij meent dat de leden van de kascontrolecommissie op de hoogte waren van de overboekingen en daarmee, door het verlenen van decharge, zouden hebben ingestemd, zal haar bewijsaanbod op dit punt worden gepasseerd.
4.11.

Conclusie van het voorgaande is dat sprake is van onverschuldigde betalingen van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve. Artikel 6:203 lid 2 BW bepaalt dat, wanneer de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, de vordering strekt tot teruggave van een gelijk bedrag. Stichting De Beukhoeve heeft in dit kader aangevoerd dat zij, onder de dreiging van een executoriaal of conservatoir beslag (omdat tussen RBvV en Vereniging De Beukhoeve een jarenlang geschil bestond over het verplichte lidmaatschap), heeft besloten om de gelden contant te bewaren. Deze contante gelden werden volgens de stichting opgeslagen in de kluis van de vereniging. Toen [gedaagde 2] zijn functie als voorzitter van de vereniging op 18 april 2015 heeft neergelegd, heeft Stichting De Beukhoeve de volledige administratie achtergelaten op het kantoor van de vereniging. Alle sleutels, ook van de kluis, zijn overgedragen aan de toenmalige secretaris van de vereniging, aldus Stichting De Beukhoeve. [gedaagde 2] heeft vernomen dat de toenmalige secretaris deze heeft overgedragen aan de opvolgend voorzitter van de vereniging. Deze opvolgend voorzitter zou lichtzinnig met de sleutels en codes zijn omgegaan en heeft iedereen die dat wilde toegang tot het kantoor verschaft. Volgens Stichting De Beukhoeve kan zij niet anders dan constateren dat in de consternatie die na de vergadering op 18 april 2015 is ontstaan, een derde kans heeft gezien om de gelden uit de kluis te halen.
4.12.

Voor zover Stichting De Beukhoeve heeft bedoeld te betogen dat de gelden reeds in contanten aan Vereniging De Beukhoeve zijn teruggegeven/-betaald, kan haar verweer niet slagen. RBvV heeft betwist dat de gelden aan de vereniging zijn terugbetaald en enige onderbouwing door Stichting De Beukhoeve op dit punt ontbreekt. Dat aan [gedaagde 2] op 1 juli 2015 een sms-bericht zou zijn verzonden waaruit zou volgen dat de code van de kluis bekend was (productie 3 van Stichting De Beukhoeve), is niet voldoende. Het had op de weg van Stichting De Beukhoeve gelegen om nader te onderbouwen dat de overgeboekte bedragen contant zijn opgenomen en aan Vereniging De Beukhoeve zijn overgedragen. Nu die onderbouwing ontbreekt, kan aan bewijslevering niet worden toegekomen. Mocht Stichting De Beukhoeve bedoeld hebben als verweer te voeren dat zij door diefstal niet meer over de gelden beschikt, merkt de rechtbank op dat dit verweer niet kan afdoen aan haar (terug)betalingsverplichting jegens RBvV.
4.13.

Het door RBvV gevorderde bedrag van € 198.000,00, dat qua hoogte niet door Stichting De Beukhoeve is weersproken, zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal als op de wet gegrond en onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.
4.14.

Stichting De Beukhoeve heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist. Nu niet voldoende door RBvV is gesteld en onderbouwd dat ten aanzien van Stichting De Beukhoeve buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding rechtvaardigen, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.15.

De gevorderde verklaring voor recht, als hiervoor onder 3.1 sub a) weergegeven, is bij gebreke van een belang evenmin toewijsbaar (zie onder 4.4).
4.16.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal Stichting De Beukhoeve worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In de zaak tegen [gedaagde 3]

4.17.

RBvV heeft zich in de zaak tegen [gedaagde 3] primair op het standpunt gesteld dat zij uit hoofde van de cessie een vordering op [gedaagde 3] (en [gedaagde 2] ) in privé heeft op grond van interne bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW).
4.18.

Voor zover [gedaagde 3] de rechtsgeldigheid van de cessie heeft betwist en daartoe heeft aangevoerd dat de cessieakte niet zodanige gegevens bevat dat (eventueel achteraf) aan de hand van de inhoud van de akte vastgesteld kan worden om welke vordering het gaat, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. Het verweer faalt mitsdien.
4.19.

[gedaagde 3] heeft zich ter zake van de cessie voorts op het standpunt gesteld dat enkel enige vermeende vordering van Vereniging De Beukhoeve op [gedaagde 3] in haar hoedanigheid van bestuurder van Stichting De Beukhoeve kan zijn overgedragen. In de akte van cessie is in de tweede bullet (zie hiervoor onder 2.14) immers niet bepaald dat enige vordering op [gedaagde 3] als oud-bestuurder van Vereniging De Beukhoeve wordt overgedragen, zoals wel is vermeld ten aanzien van [gedaagde 2] . Volgens RBvV blijkt uit de derde bullet dat “alle (…) vorderingen op de stichting en op [gedaagde 2] c.s.” zijn overgedragen, terwijl in de tweede bullet is vermeld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gezamenlijk “ [gedaagde 2] c.s.” zullen worden genoemd. De aanduiding “zijnde oud-bestuurder” is volgens RBvV niet limitatief bedoeld, maar slechts opgenomen ter aanduiding van de bedoelde persoon.
4.20.

Voor de bepaling van de inhoud van de akte van cessie is niet slechts van belang hetgeen uit de akte zelf blijkt. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu [gedaagde 3] zowel bestuurder van Vereniging De Beukhoeve als van Stichting De Beukhoeve is geweest en in de tweede bullet (onder meer) is vermeld dat Vereniging De Beukhoeve vorderingen “uit hoofde van (interne en/of externe) bestuurdersaansprakelijkheid” heeft op ( [gedaagde 2] en) [gedaagde 3] , kan de akte naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet anders worden opgevat dan dat daarin is bedoeld ook de vordering op [gedaagde 3] in haar hoedanigheid van oud-bestuurder van Vereniging De Beukhoeve over te dragen aan RBvV. Dat die hoedanigheid niet expliciet in de akte is benoemd, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Er is geen enkele aanwijzing dat bedoeld is de vordering op [gedaagde 3] op grond van interne bestuurdersaansprakelijkheid niet over te dragen aan RBvV. Ook in zoverre kan het verweer van [gedaagde 3] dus niet slagen.
4.21.

Hiermee komt aan de orde de vraag of de vordering tegen [gedaagde 3] toewijsbaar is op grond van artikel 2:9 BW. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Ingevolge artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
4.22.

RBvV heeft aangevoerd dat [gedaagde 3] haar taak onbehoorlijk heeft vervuld door het overboeken van de gelden naar Stichting De Beukhoeve zonder enige rechtsgrond, al dan niet in combinatie met het oprichten van de stichting en het plaatsnemen in het bestuur en met de wetenschap als bestuurder van de stichting dat de stichting deze gelden zou wegsluizen. Daarnaast is haar, aldus RBvV, nalatigheid te verwijten: [gedaagde 3] heeft nooit iets gedaan om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Ze is vier jaar lang bestuurslid van Stichting De Beukhoeve geweest en heeft in die tijd nooit Vereniging De Beukhoeve, waar ze gelijktijdig in het bestuur zat, op de hoogte gebracht van het bestaan van de stichting. Stichting De Beukhoeve heeft al die tijd kunnen functioneren en ook achteraf heeft [gedaagde 3] nooit op de rem getrapt, aldus RBvV.
4.23.

[gedaagde 3] heeft betwist dat zij haar taak onbehoorlijk zou hebben vervuld. Zij heeft aangevoerd dat zij zich als bestuurder van Vereniging De Beukhoeve feitelijk uitsluitend heeft gericht op het organiseren van jeugdactiviteiten. [gedaagde 3] heeft nooit bestuurlijke of secretariële werkzaamheden verricht. Zij had geen toegang tot gelden, wachtwoorden, inlogcodes enzovoorts. Ook had zij geen bankpas van de vereniging of op andere wijze toegang tot de administratie. Het bestuur van de vereniging werd feitelijk door [gedaagde 2] en [persoon x] verricht, aldus [gedaagde 3] . Zij hebben [gedaagde 3] op enig moment gevraagd of zij tevens bestuurder van Stichting De Beukhoeve zou willen zijn. [gedaagde 3] was overrompeld door dit verzoek, maar heeft ingestemd. Al snel heeft zij echter aangegeven dat zij uitgeschreven wilde worden, waarna haar is toegezegd dat zij uitgeschreven zou zijn (zie hiervoor onder 2.7). Hier blijkt echter iets mis te zijn gegaan, waardoor [gedaagde 3] pas op 1 januari 2015 is uitgeschreven. Zij heeft echter nimmer enige bemoeienis met Stichting De Beukhoeve gehad. [gedaagde 3] had geen kennis van, laat staan enige bemoeienis met, de overboekingen van de vereniging naar de stichting. De overschrijvingen die zijn gedaan in de periode nadat [gedaagde 3] als bestuurder van Vereniging De Beukhoeve is uitgeschreven, kunnen haar in ieder geval niet worden verweten, aldus [gedaagde 3] .
4.24.

Uitgangspunt van artikel 2:9 BW is dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een taak is van het gehele bestuur. De rechtbank is van oordeel dat het overboeken van gelden van Vereniging De Beukhoeve naar Stichting De Beukhoeve door één of meerdere bestuursleden van de vereniging, zonder dat daaraan een rechtsgrond ten grondslag ligt en zonder dat de algemene ledenvergadering en/of alle andere bestuurders van de vereniging daarvan op de hoogte zijn (zie hiervoor onder 4.10), aan te merken is als een tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak. Daarbij is voldaan aan het vereiste dat ernstig verwijtbaar is gehandeld. De overboekingen, die bewust zijn gedaan om de gelden bij de vereniging weg te halen, leidden er immers toe dat de vereniging niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en waren daarmee onmiskenbaar niet in het belang van de vereniging. Dit brengt mee dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat de bestuurders van Vereniging De Beukhoeve, waaronder [gedaagde 3] , daarvoor in beginsel ieder voor zich aansprakelijk zijn. Dit is slechts anders indien [gedaagde 3] aantoont dat haar de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat zij niet nalatig is gebleven in het beperken van de gevolgen ervan.
4.25.

Tussen partijen is niet in geschil dat de overboekingen van de gelden zijn uitgevoerd door en op initiatief van [gedaagde 2] (en [persoon x] ). RBvV heeft ook niet betwist dat [gedaagde 3] zich niet bezighield met financiële aangelegenheden en dat zij niet beschikte over een bankpas van de vereniging. De rechtbank gaat echter voorbij aan het verweer van [gedaagde 3] dat zij geen kennis had van de overboekingen. Uit haar stellingen volgt immers dat zij wist, of in ieder geval had moeten weten, dat (grote) bedragen werden of zouden worden overgeboekt naar de stichting. Zo heeft [gedaagde 3] ter comparitie verklaard dat zij bij de oprichting van de stichting papieren heeft gekregen en destijds uit de inschrijving in het Handelsregister heeft begrepen dat er maar één doel was. Ook was [gedaagde 3] – zoals is vermeld in de conclusie van antwoord – ervan op de hoogte dat [gedaagde 2] met RBvV was gebrouilleerd in verband met het geschil over de aan RBvV af te dragen contributies. Ter comparitie heeft [gedaagde 3] verklaard dat [gedaagde 2] en [persoon x] door de vereniging waren gevraagd om uit te zoeken hoe het mogelijk was dat er € 20.000,00 was verdwenen en dat bleek dat door de voormalige secretaris gelden van de vereniging waren ontvreemd. Het leek [gedaagde 2] en [persoon x] toen beter om een stichting op te richten, zodat het bestuur van de vereniging niet over grote bedragen kon beschikken, aldus [gedaagde 3] . Desgevraagd heeft [gedaagde 3] verklaard dat zij niet meer weet of zij deze kennis heeft gedeeld met de andere bestuurders van de vereniging. Dat zij de overige bestuursleden en de algemene ledenvergadering van de vereniging wel op de hoogte heeft gesteld van de oprichting van de stichting en de (voorgenomen) onverplichte overboekingen van grote bedragen naar deze stichting, is niet gebleken. Door dat na te laten, heeft [gedaagde 3] onvoldoende invulling aan haar bestuurstaak gegeven. Zij moet geacht worden de risico’s die die overboekingen meebrachten voor de vereniging te hebben onderkend en heeft geen maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Daarmee heeft zij haar taak als secretaris niet naar behoren vervuld en daarvan is haar een ernstig verwijt te maken.
4.26.

Dat [gedaagde 3] kort na oprichting van de stichting heeft aangegeven uitgeschreven te willen worden als bestuurder van de stichting kan aan het voorgaande niet afdoen, nu dat onverlet laat dat zij door te zwijgen er medeverantwoordelijk voor is dat ook nadien, toen zij nog bestuurder van de vereniging was, onverplicht bedragen vanuit de vereniging zijn overgeboekt naar de stichting. Voor zover [gedaagde 3] heeft gewezen op de goedkeurende verklaringen van de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve en de door de algemene ledenvergadering van die vereniging verleende decharge, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen. Dat de leden van de kascontrolecommissie op de hoogte waren van de overboekingen is niet vast komen te staan, zodat evenmin vast staat dat de kascontrolecommissie deze goedkeurde en nog minder dat deze overboekingen met de door de algemene ledenvergadering verleende decharge zijn goedgekeurd. De rechtbank gaat er, zoals hiervoor is overwogen, van uit dat [gedaagde 3] van die overboekingen juist wel op de hoogte was.
4.27.

[gedaagde 3] is aldus aansprakelijk voor de door de vereniging geleden schade. Met [gedaagde 3] is de rechtbank van oordeel dat er geen althans onvoldoende reden is haar aansprakelijk te houden voor de overboekingen die zijn gedaan nadat zij als bestuurder van de vereniging is uitgeschreven (op 12 april 2014). Aldus resteren de overboekingen van € 100.000,00 op 20 juli 2011, van € 50.000,00 op 1 juli 2013 en van € 30.000,00 op 9 april 2014. De rechtbank ziet aanleiding om daarop een bedrag van € 40.000,00 in mindering te laten strekken, nu dat bedrag door de stichting is teruggeboekt in de periode dat [gedaagde 3] bestuurder van de vereniging was. Aldus resteert een bedrag van € 140.000,00.
4.28.

Op grond van artikel 6:109 BW heeft de rechtbank de discretionaire bevoegdheid de schadevergoeding te matigen, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Door [gedaagde 3] zijn voor een beroep op matiging geëigende feiten en omstandigheden aangevoerd. De rechtbank neemt in aanmerking dat [gedaagde 3] haar werkzaamheden voor de volkstuinvereniging onbezoldigd en op vrijwillige basis heeft verricht. Gesteld noch gebleken is dat zij op enigerlei wijze persoonlijk gewin heeft nagestreefd of verkregen. Mede in aanmerking genomen dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het haar te maken verwijt, is de rechtbank van oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen, niet alleen voor [gedaagde 3] maar ook ten opzichte van de bereidwilligheid van vrijwilligers in het verenigingsleven in het algemeen. De rechtbank matigt, gelet op alle omstandigheden van het geval, de schadevergoeding tot € 50.000,00 en zal [gedaagde 3] veroordelen dit bedrag aan RBvV te betalen. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu niet gesteld en evenmin gebleken is dat [gedaagde 3] eerder door RBvV is verzocht om tot betaling over te gaan.
4.29.

De subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen van de vordering tegen [gedaagde 3] kunnen niet leiden tot toewijzing van een hoger bedrag en zullen daarom onbesproken blijven.
4.30.

De gevorderde verklaring voor recht (zie hiervoor onder 3.1 sub a)) zal bij gebreke van belang worden afgewezen (zie hiervoor onder 4.4).
4.31.

[gedaagde 3] heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist. Nu niet voldoende door RBvV is gesteld en onderbouwd dat ten aanzien van [gedaagde 3] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding rechtvaardigen, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.32.

Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 3] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In alle zaken

4.33.

RBvV heeft hoofdelijke veroordeling van Stichting De Beukhoeve c.s. gevorderd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding (21 oktober 2016) tot aan de dag van algehele voldoening. [gedaagde 2] en Stichting De Beukhoeve zullen daarnaast hoofdelijk worden veroordeeld in de wettelijke rente over € 50.000,00 vanaf 20 juni 2015 tot 21 oktober 2016. [gedaagde 2] en Stichting De Beukhoeve zullen voorts hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het restant van de hoofdsom ad € 148.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2015 tot aan de dag van algehele voldoening. [gedaagde 2] zal ten slotte worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.755,00.
4.34.

De proceskostenveroordeling zal eveneens hoofdelijk worden toegewezen. De kosten aan de zijde van RBvV worden – tot en met de eerstdienende dag – vastgesteld op:
– dagvaarding € 172,28
– griffierecht € 3.903,00
– salaris advocaat € 2.000,00 (1 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 6.075,28
Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] , die hebben voortgeprocedeerd, zullen daarnaast worden veroordeeld in de proceskosten die na de eerstdienende dag zijn gemaakt. Aan de zijde van RBvV worden die kosten vastgesteld op € 2.000,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 2.000,00).

4.35.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.36.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 21 oktober 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 50.000,00 met ingang van 20 juni 2015 tot 21 oktober 2016,
5.3.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen een bedrag van € 148.000,00 (honderdachtenveertig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juni 2015 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.

veroordeelt [gedaagde 2] om aan RBvV te betalen een bedrag van € 2.755,00 (tweeduizend zevenhonderd vijfenvijftig euro) aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.5.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van RBvV tot en met de eerstdienende dag vastgesteld op € 6.075,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten die na de eerstdienende dag zijn gemaakt, aan de zijde van RBvV tot op heden vastgesteld op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting De Beukhoeve c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 28 juni 2017.

Niet gehandeld, wel persoonlijk aansprakelijk.

Rechtbank Midden-Nederland 24 augustus 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:4619 



De echtgenoot A van de gedaagde was penningmeester van een stichting van waaruit meer dan E 200.000 werd overgeboekt naar een vereniging waarvan gedaagde bestuurder was. Van daaruit werden de gelden in gedeelten overgeboekt naar de bankrekening van een vennootschap waarvan gedaagde bestuurder was, en diverse andere bankrekeningen. Gedaagde lijkt zich te beroepen op onbekendheid met de financiële zaken in de vereniging. Gedaagde is persoonlijk aansprakelijk jegens de stichting en wordt veroordeeld tot terugbetaling als schadevergoeding.

Of de vereniging verhaal biedt, blijkt niet uit de uitspraak. De uitspraak geeft niet aan dat gedaagde feitelijk zelf heeft gehandeld, dus het is geen Spaanse Villa aansprakelijkheid. Ook in het Tulip-arrest (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628) handelde de bestuurder zelf.




Vonnis in hoofdzaak van 24 augustus 2016
in de zaak van
de stichting [SWS], tegen
[gedaagde] ,

(…)

2 De feiten
2.1. [gedaagde] en de heer [A] (hierna [A] ) waren tot 2 december 2015 echtgenoten.

2.2.

SWS is een charitatieve instelling met een christelijke achtergrond. SWS houdt zich bezig met welzijnswerk voor ouderen.
2.3.

[A] is van 10 januari 2013 tot en met 9 oktober 2015 bestuurder van SWS geweest. [A] vervulde in het bestuur van SWS vanaf 1 januari 2014 tot en met zijn aftreden de functie van penningmeester.
2.4.

In de periode 30 januari 2014 tot en met 30 juli 2015 is – in totaal – een bedrag van € 210.536,- overgeboekt van de bankrekening van SWS naar die van de vereniging [vereniging ] (hierna: de Vereniging). Voornoemd bedrag is vervolgens vanaf de bankrekening van de Vereniging in gedeelten overgeboekt naar de bankrekening van [vennootschap] (hierna: de Vennootschap), naar een andere rekening van de Vereniging en naar bankrekeningen van derden. Het naar de rekening van de Vennootschap overgeboekte bedrag is vervolgens in delen doorgeboekt naar een vijftal andere rekeningen, waarvan één rekening op naam van [gedaagde] en één rekening op naam van [A] en [gedaagde] samen. Op de beide laatstbedoelde rekeningen is aldus in totaal € 12.965,- overgeboekt.

2.5.

[gedaagde] is per 5 september 2006 ingeschreven in het handelsregister van de kamer van koophandel als bestuurder van de Vennootschap. Voorts is [gedaagde] per 19 februari 2007 in voornoemd register ingeschreven als bestuurder van de Vereniging, met de titel secretaris/penningmeester.
2.6.

Nadat de voorzitter van SWS omstreeks juli 2015 constateerde dat in tranches een groot bedrag van de bankrekening van SWS was overgeboekt, heeft SWS Hoffman Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffman) ingeschakeld om onderzoek te doen. [A] heeft tijdens een bespreking met Hoffman erkend dat hij geld nodig had en daarom gelden van SWS heeft verduisterd.
2.7.

Op 23 oktober 2015 heeft SWS conservatoir (verhaals-)beslag doen leggen ten laste van, onder meer, [A] – [gedaagde] .


4De beoordeling

4.1.

Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door SWS geleden schade. Deze schade bestaat uit een bedrag van (primair) € 210.536,= dan wel (subsidiair) € 12.965,-, zoals onder 2.4 omschreven.
4.2.

Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] ten tijde van de overboekingen van de gelden vanuit de Vereniging benoemd was als bestuurder van de Vereniging, met als functie secretaris/penningmeester. [gedaagde] was ook benoemd als bestuurder van de Vennootschap toen deze een deel van de gelden ontving en doorboekte naar andere rekeningen.
[gedaagde] is bestuurder – ernstig verwijt

4.3.

Vooropgesteld moet worden dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – [gedaagde] als bestuurder ten opzichte van SWS als schuldeiser van de Vereniging en de Vennootschap aansprakelijk kan zijn uit hoofde van een onrechtmatige daad. Van een dergelijke aansprakelijkheid kan sprake zijn indien een bestuurder, mede gelet op de op hem rustende verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.4.

Tussen partijen staat – als door [gedaagde] onweersproken – vast dat de gelden onverschuldigd door SWS zijn overgeboekt naar de bankrekening van de Vereniging. Het vervolgens overboeken van een deel van deze gelden naar de Vennootschap en voor het overige naar derden, en het vanuit de Vennootschap overboeken van een deel van de gelden naar derden kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als een onrechtmatige daad. Het verweer van [gedaagde] dat haar ter zake daarvan geen ernstig verwijt treft, omdat zij helemaal niets wist en niet op de hoogte was van de overboekingen, snijdt geen houdt. Hiertoe dient dat een bestuurder op grond van artikel 2:239 lid 1 BW belast is met het besturen van de vennootschap. Dit brengt mee dat een bestuurder de vennootschap dan ook daadwerkelijk dient te besturen en zijn bestuurstaak niet onvervuld mag laten. Hierbij geldt in het geval van [gedaagde] als uitgangspunt dat zij als bestuurder van de Vereniging belast was met de functie penningmeester. Dit betreft derhalve bij uitstek de financiële aangelegenheden van de Vereniging, op welk vlak [gedaagde] een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. 
Indien waar is dat [gedaagde] , zoals zij zelf stelt, geen enkele bemoeienis heeft gehad met het besturen van de Vereniging (en de Vennootschap) en helemaal niets wist, dan heeft zij daarmee geen deugdelijke invulling gegeven aan haar bestuurstaak. Voorts heeft [gedaagde] geen reden (of onderbouwing) gegeven waarom haar bestuurstaak niet door haar werd ingevuld, laat staan dat [gedaagde] op grond van die reden en zonder enige vorm van toezicht kon en mocht vertrouwen op de persoon die wel feitelijk invulling gaf aan haar bestuurstaak. Hiermee heeft [gedaagde] de verantwoordelijkheden behorende bij een benoeming als bestuurder miskent.
Indien [gedaagde] haar bestuurstaak bij de Vereniging zelf deugdelijk had ingevuld, dan zou zij op de hoogte zijn geweest van het onverschuldigd overboeken van de gelden van SWS naar de Vereniging. Voorts zou zijn dan ook op de hoogte zijn geweest van de overboekingen vanuit de Vereniging naar de Vennootschap. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel de Vereniging als de Vennootschap slechts zeer beperkte eigen inkomsten hebben (gehad), zodat de overboeking van de gelden ten bedrage van € 210.536,= over een periode van ruim anderhalf jaar naar de Vereniging en de overboeking van € 146.730,= van de Vereniging naar de Vennootschap over eenzelfde periode haar had kunnen en moeten opvallen. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] als bestuurder/penningmeester gelegen om adequate maatregelen te nemen om veilig te stellen dat de door de Vereniging ontvangen gelden beschikbaar bleven voor SWS, met het oog op de plicht van de Vereniging om haar schuld uit die onverschuldigde betaling aan SWS te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] door dit alles na te laten haar bestuurstaak ernstig verwaarloosd. Reeds uit hetgeen hiervoor is overwogen is er mitsdien sprake van een voldoende ernstig verwijt en is [gedaagde] aansprakelijk voor de dientengevolge door SWS geleden schade ten bedrage van € 210.536,=.