- De rechtbank tot komt tot een duidelijke conclusie: “Gelet op het voorgaande is het besluit tot wijziging van de Statuten nietig en kon het bestuur, nu het niet rechtsgeldig is herbenoemd, evenmin besluiten [eiser] de toegang tot de moskee te ontzeggen. Ook dat besluit is nietig”.
- De benoemingstermijn van de bestuurders was namelijk in 2017 verstreken, zodat de bestuursleden geen bestuurders waren. De besluiten tot het bijeenroepen van de ALV zijn dus niet door het bestuur genomen, volgens de rechtbank. Daarom waren de ledenvergaderingen geen ALV’s in juridische zin. De besluiten die op die vergaderingen zijn genomen, zijn dus ongeldig.
- De rechtbank past hier op zich de wettelijke regels toe, maar gaat toch wat tekort door de bocht lijkt mij. Met name de werking van artikel 2:8 BW zou moeten worden bezien. De vereniging zit nu zonder bestuur en (volgens de rechtbank) is er geen bestuur om een ALV bijeen te roepen om een nieuw bestuur te kiezen. Bovendien is de vereniging een moskeevereniging, waarbij de werking van artikel 2:2 BW (‘kerkgenootschappen’) niet op voorhand kan worden uitgesloten, denk ik.
- Zie bijvoorbeeld deze eerdere uitspraak: http://verenigingsrecht.blogspot.com/2015/06/feitelijk-bestuur-kan-in-omstandigheden.html onder r.o. 7 (” In deze situatie was het gepretendeerde bestuur als feitelijk functionerende bestuur genoodzaakt en gerechtigd het bestuur van VAHON weer “zo spoedig mogelijk” (zie artikel 7, lid 4 statuten) samen te stellen op een wijze die in overeenstemming is met de wet en de statuten en daartoe maatregelen te nemen die daartoe leiden. “)
Wetswijziging op komst in het verenigingsrecht
Het wetsvoorstel “Bestuur en toezicht rechtspersonen” is op 28 januari 2020 aangenomen door de Tweede Kamer.
Het wetsvoorstel bevat enkele wijzigingen in het verenigingsrecht. Een nuttige samenvatting is te vinden bij advocatenkantoor Nysingh (link).
Een overzicht van alle stukken staat hier (website Eerste kamer).
Ik hoop binnenkort een uitgebreider artikel erover te kunnen schrijven.
Niet kritisch uiten in het openbaar als actief lid
In het reglement van de sportbond KNHS staat dat officials zich “te allen tijde correct, fatsoenlijk en behoorlijk [moeten] gedragen, opdat een positief beeld van de sport wordt overgebracht, ook ten opzichte van de KNHS, de andere officials, de deelnemers of KNHS-sponsors.”. Een lid voert aan dat dit ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting is. De rechter oordeelt dat dit niet het geval is.
Het financiële beleid is een zaak is van het gehele bestuur
Een kunstenaarscollectief (een “coöperatie u.a.”) betaalt de elektriciteitsrekening niet en gaat failliet. De curator spreekt de bestuursleden aan voor het tekort op grond van artikel 2:138 BW. Ik merk meteen maar op dat dat artikel alleen geldt voor verenigingen die vennootschapsbelasting moeten betalen (art. 2:50a BW).
Belangrijk is de overweging dat het uitgangspunt is “dat artikel 2:9 BW bepaalt dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een zaak is van het gehele bestuur. Dit is slechts anders indien de aangesproken bestuurder aantoont dat hem de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat hij niet nalatig is gebleven in het beperken van de gevolgen ervan. Een penningmeester is belast met de financiële taken en kan zich daarom niet snel disculperen voor een tekortkoming die betrekking heeft op het financieel beleid. En ten slotte geldt dat een opdracht aan een derde tot het doen van de boekhouding/uitvoeren van administratieve taken de bestuurder niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid.”
3De motivering van de beslissing in hoger beroep
Vrijheid om op te zeggen zonder boete
Deze zaak gaat over een winkeliersvereniging, waarbij het de bedoeling was dat de winkeleigenaars de huurders verplichtten om lid te worden van de winkeliersvereniging. De rechter gaat hier niet in mee. De vereniging is namelijk geen VVE (boek 5 BW) omdat niet de eigenaars maar de gebruikers (huurder) verplicht lid moeten worden. “Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap onder meer eindigt door opzegging door het lid. Deze bepaling is van dwingend recht en een concrete vertaling in het Burgerlijk Wetboek van het vastgelegde recht van vrijheid van uittreding, voortvloeiend uit de in artikel 8 Grondwet (GW) en artikel 11 Europees verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde vrijheid van vereniging, waar alleen bij wet beperkingen aan kunnen worden gesteld.” De winkelier (huurder) mag opzeggen en hoeft ook niet de boete te betalen die in de statuten wordt gesteld op opzegging van het lidmaatschap.
Artikel 2:35 lid 1 BW bepaalt dat het lidmaatschap onder meer eindigt door opzegging door het lid. Deze bepaling is van dwingend recht en een concrete vertaling in het Burgerlijk Wetboek van het vastgelegde recht van vrijheid van uittreding, voortvloeiend uit de in artikel 8 Grondwet (GW) en artikel 11 Europees verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde vrijheid van vereniging, waar alleen bij wet beperkingen aan kunnen worden gesteld. Een dergelijke beperking ligt besloten in het Nederlands appartementsrecht. Iedere appartementseigenaar wordt bij verwerving van het appartementsrecht van rechtswege lid van de vereniging van eigenaars, die bij gelegenheid van de splitsing van het registergoed in appartementsrechten in het leven is geroepen, en verliest het lidmaatschap van rechtswege zodra hij niet langer appartementseigenaar is (artikel 5:125 BW).