Besluit vereist statutaire basis

Rechtbank Midden-Nederland 11 juli 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:3056

Deze zaak gaat over een bungalowparkvereniging (boek 2 BW vereniging). De vereniging heeft een besluit genomen over de manier waarop een lid mag parkeren op zijn eigen perceel. Het perceel is gelegen op dat park (c.q. het complex); het lid is eigenaar van het perceel. De rechter oordeelt dat dit besluit nietig is.

” De rechtbank stelt vast dat de Vereniging met het Besluit voorwaarden heeft opgelegd aan [het lid] waaronder hij gebruik mag maken van zijn eigendomsrecht. Artikel 2:14 lid 1 BW vereist dat ieder besluit van een vereniging een statutaire basis moet hebben. Een besluit dat zonder statutaire basis een verbintenis aan een lid oplegt, is nietig (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:120).

De rechtbank stelt vast dat de Vereniging op basis van de Statuten beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van (het gebruik van) het [gezamenlijke] binnenterrein. Uit de Statuten volgt immers dat het doel van de Vereniging is om – [kort gezegd] – het binnenterrein te onderhouden en te beheren. Mogelijk kan de Vereniging dus ten aanzien van het binnenterrein parkeerbeleid bepalen, zoals zij ook heeft gedaan in het huishoudelijk reglement. Het Besluit stelt echter voorwaarden aan het gebruik van het Perceel []Uit de Statuten noch het huishoudelijk reglement blijkt dat de Vereniging de beslissingsbevoegdheid heeft om besluiten te nemen waarmee (onjuist) gebruik van eigendom van haar leden (zoals het Perceel) wordt gereguleerd.
Het voorgaande brengt met zich dat het Besluit geen statutaire basis heeft en daarmee op grond van artikel 2:14 lid 1 BW nietig is.” 

2De feiten

2.1.

[achternaam] heeft bij koopovereenkomst van 11 januari 2007 (hierna: de koopovereenkomst) een perceel grond met daarop een woonhuis aan het adres [straatnaam 1] [nummeraanduiding] te [woonplaats] gekocht (hierna: het Perceel) met daarbij twee appartementsrechten ter zake van nabij gelegen (ondergrondse) parkeerplaatsen (hierna: de Appartementsrechten). Het Perceel maakt – samen met 27 andere woningen – onderdeel uit van het gebied ‘ [naam] ’.
2.2.

Bij oprichtingsakte van 12 februari 2007 (hierna: de oprichtingsakte) is de Vereniging opgericht. In de statuten van de Vereniging (hierna: de Statuten) die in de oprichtingsakte zijn neergelegd, is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
het project:
het bouwplan genaamd “ [naam] ”, bestaande uit onder meer achtentwintig (28) eengezinswoningen, een binnengebied met weg en voetpad te [plaatsnaam] , [straatnaam 2] , alsmede het recht van opstal van het perceel grond met stallingsgarage met daarin drieëndertig (33) auto-opstalplaatsen en acht (8) bergingen (…)
het terrein
het tot gemeenschappelijk gebruik bestemde binnengebied aan de [straatnaam 2] te [plaatsnaam] , kadastraal bekend (…), met alle daarop en daarin aanwezige en daartoe behorende voorzieningen (…).

De vereniging heeft ten doel:
het in eigendom verkrijgen, beheren, onderhouden, instandhouden en zodanig vernieuwen van het terrein. (…)”.

2.3.

Bij akte van levering van 30 maart 2007 zijn het Perceel en de Appartementsrechten aan [achternaam] geleverd. Het Perceel is belast met een recht van vruchtgebruik ten behoeve van [eiseres sub 3] . [eiseres sub 3] is de moeder van [achternaam] en de feitelijk bewoner van het woonhuis.

2.4.

Het Perceel is alleen via een gemeenschappelijk binnenterrein (hierna: het binnenterrein) te bereiken. Bij akte van levering van 10 november 2009 heeft de Vereniging het binnenterrein in eigendom geleverd gekregen. Op het binnenterrein zijn meerdere erfdienstbaarheden gevestigd, waaronder een recht van overpad ten behoeve van (onder andere) het Perceel, dat – voor zover van belang – inhoudt:
“de verplichting te dulden dat de eigenaren en gebruikers van het heersend erf op de voor eigenaren en gebruikers van het dienende erf minst bezwarende wijze vierentwintig (24) uur per dag gebruik maken van de op het dienende werf liggende weg en voetpad om te komen van en te gaan naar de openbare weg (…) onder de volgende bepalingen:
a. (…) over de weg kan slechts te voet worden gegaan en stapvoets worden gereden met rijwielen en motorvoertuigen; (…)
e. zolang de [gedaagde] eigenaar is van het dienend erf en de eigenaar van het heersend erf verplicht zijn lid te zijn van deze vereniging, is de eigenaar van het dienend erf bevoegd aan de eigenaren en gebruikers van het heersend erf nadere regels te stellen omtrent het gebruik en het onderhoud van het dienend erf. (…)”.
2.5.

Op 22 april 2010 is het door de Vereniging opgestelde huishoudelijk reglement in werking getreden. In het huishoudelijk reglement is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“(…) Artikel 18 Bereikbaarheid / verkeer
Lid 1
Op het binnenterrein is het alleen toegestaan om stapvoets te rijden.
Lid 2
Het is niet toegestaan auto’s / motoren ed. op het binnenterrein te parkeren ( langer dan 30 minuten), repareren en/of te onderhouden (…)”.

2.6.

In de Statuten is opgenomen dat alle eigenaars van woonhuizen aan de [straatnaam 1] en eigenaars van appartementsrechten van de (ondergrondse) parkeerplaatsen verplicht lid zijn van de Vereniging. [achternaam] is lid van de Vereniging, [eiseres sub 3] niet.
2.7.

Tijdens de vergadering van 30 juni 2016 heeft de Vereniging het besluit genomen dat [eiseres sub 3] haar auto op het Perceel mag parkeren zolang (i) zij op het Perceel woonachtig is, en (ii) beschikt over een geldig rijbewijs, (hierna: het Besluit).

4De beoordeling

in conventie

4.1.

De rechtbank zal allereerst beoordelen in hoeverre het Besluit nietig, dan wel vernietigbaar is voordat zij toekomt aan de overige vorderingen in conventie.
(Ver)nietig(baar)heid van het Besluit
4.2.

De rechtbank stelt vast dat de Vereniging met het Besluit voorwaarden heeft opgelegd aan [achternaam] c.s. waaronder hij gebruik mag maken van zijn eigendomsrecht. Artikel 2:14 lid 1 BW vereist dat ieder besluit van een vereniging een statutaire basis moet hebben. Een besluit dat zonder statutaire basis een verbintenis aan een lid oplegt, is nietig (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:120).
4.3.

De rechtbank stelt vast dat de Vereniging op basis van de Statuten beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van (het gebruik van) het binnenterrein. Uit de Statuten volgt immers dat het doel van de Vereniging is om – kortgezegd – het binnenterrein te onderhouden en te beheren. Mogelijk kan de Vereniging dus ten aanzien van het binnenterrein parkeerbeleid bepalen, zoals zij ook heeft gedaan in het huishoudelijk reglement. Het Besluit stelt echter voorwaarden aan het gebruik van het Perceel ( [eiseres sub 3] mag slechts nog onder voorwaarden op het Perceel parkeren)Uit de Statuten noch het huishoudelijk reglement blijkt dat de Vereniging de beslissingsbevoegdheid heeft om besluiten te nemen waarmee (onjuist) gebruik van eigendom van haar leden (zoals het Perceel) wordt gereguleerd. Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat het verboden zou zijn om op het Perceel te parkeren (of het binnenterrein te gebruiken met het doel om op het Perceel te parkeren) – hoewel dat nergens uit blijkt – heeft de Vereniging dus geen beslissingsbevoegdheid om te bepalen onder welke voorwaarden [achternaam] c.s. gebruik kan maken van het Perceel.
4.4.

De omstandigheden dat [naam] een rustig, natuurrijk en autoluw gebied is en andere bewoners zich aan de auto van [eiseres sub 3] storen – hoe begrijpelijk ook – doen aan het voorgaande niet af. Uit geen van de stukken blijkt dat [achternaam] c.s. erop bedacht had hoeven zijn dat hij geen auto op het Perceel zou mogen parkeren. Daarbij komt dat in (de brochure bij) de koopovereenkomst weliswaar wordt gesproken over een autoluwe omgeving, maar dat is iets anders dan autovrije omgevingMogelijk dat partijen onderling afspraken kunnen maken om overlast te voorkomen, maar de Vereniging kan dit niet via dit besluit afdwingen.
4.5.

Het voorgaande brengt met zich dat het Besluit geen statutaire basis heeft en daarmee op grond van artikel 2:14 lid 1 BW nietig is. De primair door [achternaam] c.s. gevorderde verklaring voor recht wijst de rechtbank dus toe, maar deze wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat een dergelijke (declaratoire) verklaring zich daartoe niet leent. De subsidiair gevorderde verklaring behoeft verder geen bespreking.
4.6.

[achternaam] c.s. heeft verder een verklaring voor recht gevorderd dat een motorvoertuig op het Perceel kan worden geplaatst. De Vereniging heeft aangevoerd dat deze vordering te algemeen is en “kunnen parkeren” iets anders is dan “mogen parkeren”. De rechtbank oordeelt echter dat gelet op het tussen partijen gevoerde debat redelijkerwijs geen onduidelijkheid kan bestaan over de vraag wat [achternaam] c.s. beoogd heeft te vorderen: een verklaring voor recht dat het is toegestaan om op het Perceel een motorvoertuig te parkeren.
4.7.

De rechtbank heeft onder 4.1. tot en met 4.5. overwogen dat het Besluit nietig is en dat de Vereniging [achternaam] c.s. niet kan verbieden om op het Perceel te parkeren. Daarmee is echter niet gezegd dat het [achternaam] c.s. zonder meer is toegestaan om op het Perceel te parkeren. Aangezien het onduidelijk is of rechten van derden zich tegen toewijzing van de gevorderde verklaring verzetten – het is bijvoorbeeld denkbaar dat voor (het gebruik van) een parkeerplaats op het eigen Perceel een omgevingsvergunning nodig is – zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht afwijzen.