Mede-bestuursleden niet aanprakelijk, voorzitter wel

De samenvatting van rechtspraak.nl: Vordering van de curator tegen bestuurders van een gefailleerde voetbalvereniging. De curator heeft de bestuurders aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Hij verwijt de bestuurders dat zij te grote financiële risico’s hebben genomen door zonder nader onderzoek naar de door voorzitter in 2019 gepresenteerde begroting uitvoering te geven aan zijn plannen voor de voetbalvereniging. De betreffende voorzitter is in de loop van 2019 op non-actief gesteld en nadien maakte hij geen deel meer uit van het bestuur. De bestuurders hebben het verwijt weersproken. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dat de bestuurders zich kunnen disculperen, met uitzondering van de bewuste voorzitter uit 2019 van de voetbalvereniging die in deze procedure verstek heeft laten gaan. De betreffende voorzitter van de gefailleerde voetbalvereniging wordt dan ook aansprakelijk gehouden voor de schade die de voetbalvereniging heeft geleden.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 maart 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7266

Eind 2018/begin 2019 heeft [gedaagde 5] de toenmalig voorzitter van het bestuur van [eiser] , [gedaagde 8] , benaderd met een ambitieus plan om de voetbalvereniging nieuw leven in te blazen. Hij wilde met [eiser] binnen 15 jaar in de top van het Nederlandse amateurvoetbal spelen. Alles zou worden opgeknapt, waaronder het clubgebouw/de kantine, het veld, de dug-outs, het logo en de tenues, en er zou een aantal jeugdelftallen worden opgeleid, waarvoor [naam 1] als hoofd jeugdopleiding zou worden aangetrokken en [naam 2] als hoofdtrainer. 

[gedaagde 5] heeft zijn plan gepresenteerd tijdens de algemene ledenvergadering van 26 februari 2019.

De rechtbank is van oordeel dat de curator de [andere] bestuurders terecht verwijt dat zij geen onderzoek hebben gedaan naar de haalbaarheid van de door [gedaagde 5] gepresenteerde begroting, voordat zij het plan van [gedaagde 5] zijn gaan uitvoeren. De begroting van [gedaagde 5] bestond uit twee pagina’s aan inkomsten en uitgaven zonder enige onderbouwing van de daarin genoemde posten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft een van de bestuurder verklaard dat hij het plan van [gedaagde 5] niet onwerkelijk maar wel uitdagend vond. Toch hebben de bestuurders niet onderzocht of de door [gedaagde 5] genoemde sponsors ook daadwerkelijk sponsorgelden hadden toegezegd, laat staan voor welk bedrag die toezegging gold. 

Bij de beoordeling van de vraag of individuele bestuurders zich kunnen disculperen [op grond van artikel 2:9 lid 2 BW] speelt een belangrijke rol dat het plan afkomstig is van [gedaagde 5] en de begroting ook door hem is opgesteld. [gedaagde 5] is ook degene geweest die de meeste verplichtingen is aangegaan en de grootste uitgaven heeft gedaan. Hij heeft – voor zover in deze zaak kan worden beoordeeld, nu [gedaagde 5] geen verweer heeft gevoerd – de overige bestuursleden daar niet bij betrokken.

Eind 2018/begin 2019 heeft [gedaagde 5] de toenmalig voorzitter van het bestuur van [eiser] , [gedaagde 8] , benaderd met een ambitieus plan om de voetbalvereniging nieuw leven in te blazen. Hij wilde met [eiser] binnen 15 jaar in de top van het Nederlandse amateurvoetbal spelen. Alles zou worden opgeknapt, waaronder het clubgebouw/de kantine, het veld, de dug-outs, het logo en de tenues, en er zou een aantal jeugdelftallen worden opgeleid, waarvoor [naam 1] als hoofd jeugdopleiding zou worden aangetrokken en [naam 2] als hoofdtrainer. 

[gedaagde 5] heeft zijn plan gepresenteerd tijdens de algemene ledenvergadering van 26 februari 2019.

De rechtbank is van oordeel dat de curator de [andere] bestuurders terecht verwijt dat zij geen onderzoek hebben gedaan naar de haalbaarheid van de door [gedaagde 5] gepresenteerde begroting, voordat zij het plan van [gedaagde 5] zijn gaan uitvoeren. De begroting van [gedaagde 5] bestond uit twee pagina’s aan inkomsten en uitgaven zonder enige onderbouwing van de daarin genoemde posten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft een van de bestuurder verklaard dat hij het plan van [gedaagde 5] niet onwerkelijk maar wel uitdagend vond. Toch hebben de bestuurders niet onderzocht of de door [gedaagde 5] genoemde sponsors ook daadwerkelijk sponsorgelden hadden toegezegd, laat staan voor welk bedrag die toezegging gold. 

Bij de beoordeling van de vraag of individuele bestuurders zich kunnen disculperen [op grond van artikel 2:9 lid 2 BW] speelt een belangrijke rol dat het plan afkomstig is van [gedaagde 5] en de begroting ook door hem is opgesteld. [gedaagde 5] is ook degene geweest die de meeste verplichtingen is aangegaan en de grootste uitgaven heeft gedaan. Hij heeft – voor zover in deze zaak kan worden beoordeeld, nu [gedaagde 5] geen verweer heeft gevoerd – de overige bestuursleden daar niet bij betrokken.

Begin oktober 2019 is hij door de bestuurders op non-actief gezet en een dag later is hij afgetreden als voorzitter. Uit de notulen en de ter zitting gegeven verklaringen blijkt dat de bestuurders diverse maatregelen hebben genomen om te trachten het tij te keren. Zo hebben zij de verdere uitvoering van de plannen van [gedaagde 5] on hold gezet, betalingsregelingen getroffen met een aantal schuldeisers, getracht sponsorgelden binnen te halen en activiteiten ontplooid die inkomsten opleverden.

De rechtbank is dan ook, anders dan de curator, van oordeel dat de bestuurders niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden. De tegenslag kwam doordat [naam 1] na zijn ontslag 65 jeugdspelers meenam, waardoor een deel van de contributie wegviel. Ook het verlies van de procedures tegen [naam 1] en [naam 3] heeft tot extra verplichtingen geleid. Tot slot kwamen daar de coronamaatregelen nog bij, die ook gevolgen hebben gehad voor de inkomsten van de voetbalvereniging.

Artikel 2:9 lid 2: “Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk terzake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.”

De rechtbank:

5.1. veroordeelt [gedaagde 5] tot betaling van een bedrag van € 46.810,77, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,

Schuldbekentenis penningmeester ongeldig

Rechtbank Oost-Brabant 26 juni 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3640

[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is in 2023 bestuurder en penningmeester geweest van [de vereniging, de gedaagde}. .

Op 5, 6 en 7 juli 2023 heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een zeskamp georganiseerd.

Na het zeskamp ontbreekt de opbrengst.

Dan constateert de vereniging dat er EUR 20.000 in contanten ontbreekt.

De penningmeester ondertekent een schuldbekentenis.

De rechtbank: “De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [de penningmeester] op misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 lid 4 BW slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.

(zie hieronder)

De uitspraak bevat een aantal nuttige gezichtspunten over wat je als bestuur (niet) moet doen als er contant geld is verdwenen.

Lees verder “Schuldbekentenis penningmeester ongeldig”

Bestuurders betalen zichzelf bedragen

Rechtbank Noord-Nederland 5 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4333

“[gedaagde sub 1] is per 13 maart 2014 ingeschreven als voorzitter van het bestuur van Poolster. [gedaagde sub 2] is per 1 december 2018 ingeschreven als lid van het bestuur van Poolster en zij is op enig moment benoemd tot penningmeester.”

“Vanaf de bankrekening van Poolster hebben diverse overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] . Onder de omschrijving “vrijwilligersvergoeding” is in de jaren 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 2.076,68 naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt. Daarnaast zijn de volgende bedragen naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt:

  •  op 30 juni 2020 een bedrag van € 663,10 onder omschrijving “Declaratie reiskosten 2018 t/m 30 juni 2020”;

     op 9 september 2020 een bedrag van € 395,00 onder omschrijving “Aanschaf telefoon”;

     op 30 november 2020 een bedrag van € 350,00 onder omschrijving “Aanschaf drone tweedehands”;

     op 28 december 2020 een bedrag van € 250,80 onder omschrijving “Declaratie reiskosten jaar 2020”;

     op 28 februari 2021 een bedrag van € 1.181,73 onder omschrijving “Declaratie Spotify + huur boekhoudprogramma + Vrijwilligersverg. Febr en Mrt 2021”.

De rechtbank: “Een vordering op basis van artikel 2:9 BW (of 6:162 BW) kan ook tegen afzonderlijke bestuursleden worden ingesteld. Het staat Poolster vrij om een keuze te maken wie zij wel en niet aansprakelijk wil stellen.”‘

Voorts voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als verweer dat decharge is verleend met betrekking tot de betalingen waarop het onderhavige geding ziet. Omdat voor deze betalingen decharge is verleend, kan Poolster thans niet met vrucht een beroep doen op het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor deze betalingen uit hoofde van onbehoorlijk bestuur, dan wel onrechtmatig handelen.

De rechtbank: “Niet ter discussie staat dat decharge is verleend voor de jaren 2020 en 2021 en dat de verrichte betalingen in dat tijdsbestek zijn gedaan, zodat de kantonrechter daar verder van uitgaat.  De vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is waarop de decharges zien, meer in het bijzonder of de betalingen onder het bereik ervan vallen. Poolster betwist dat de betalingen onder het bereik van de decharge vallen. Poolster stelt dat de externe kascommissie, die terzake advies heeft uitgebracht aan de algemene ledenvergadering, geen wetenschap had van de betalingen en dat de betalingen ook niet afzonderlijk waren vermeld op de stukken die aan de algemene ledenvergadering ter beschikking zijn gesteld. Dit laatste is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist, zodat het verder tot uitgangspunt kan dienen.”” 

Uit vaste rechtspraak1 [HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven). olgt dat niet kan worden aanvaard dat een verleende decharge zich tevens uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit andere hoofde – buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders – de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Dit geldt ook voor de algemene ledenvergadering binnen een vereniging. Aangezien vast is komen te staan dat de betalingen niet zijn opgenomen in de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn verstrekt, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de dechargeverlening niet ziet op de betreffende betalingen. Dit verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal daarom worden gepasseerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel sprake was van een onbezoldigd bestuur, maar dat het wel gebeurde dat bestuurders een vrijwilligersvergoeding ontvingen wanneer diegene ook andere functies bekleedde dan de bestuursfunctie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in essentie aangevoerd dat zij dergelijke andere functies hebben bekleed en daarom recht hadden op een vrijwilligersvergoeding. Door [gedaagde sub 1] is aangevoerd dat hij veel werkzaamheden heeft verricht voor de bouwcommissie en de fusie met een andere voetbalvereniging. Door [gedaagde sub 2] is gesteld dat zij het beheer van de kantine en de media op zich had genomen. Verder is ten aanzien van de vergoeding die is betaald aan het bedrijf van haar toenmalige partner aangevoerd dat dit zag op het opstellen van de notulen van drie algemene ledenvergaderingen, waarbij [gedaagde sub 2] voor die vergaderingen de taak van secretaris op zich heeft genomen en de notulen heeft uitgewerkt. Omdat zij dit onder werktijd heeft gedaan, terwijl zij in loondienst was, is de betaling verricht aan haar werkgever (het bedrijf van haar toenmalige partner).

4.13. De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat ook wanneer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veel werkzaamheden voor de vereniging hebben verricht, dit op zichzelf genomen nog niet meebrengt dat zij ook gerechtigd waren om daarvoor een vergoeding te ontvangen. Dat zou anders kunnen zijn wanneer het binnen de vereniging gebruikelijk was om voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten (Poolster heeft in dat verband naar voren gebracht dat aan bijvoorbeeld trainers wel een vrijwilligersvergoeding werd betaald) een vergoeding te betalen en dit ook binnen de algemene ledenvergadering bekend was en werd geaccepteerd.


Door zichzelf een vrijwilligersvergoeding toe te kennen, zonder hierover openheid te geven en zonder deugdelijke grondslag in wet, statuten of gebruik binnen de vereniging, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en kan hen daarvan ook een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarom aansprakelijk voor de als vrijwilligersvergoedingen aan hen verrichte betalingen en zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van deze bedragen. Dit houdt in dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.076,68 en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 2.488,00.