Informele vereniging of groepering



Rechtbank Midden-Nederland 12 juli 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:3313


In deze zaak is de eiseres een v.o.f. die als crowdfundingplatform tussen investeerders en de gedaagde als de kredietnemer. Het is duidelijk dat gedaagde de kredietnemer is, maar wie is de schuldeiser? De rechter geeft enerzijds als feit weer dat “schuldeiser is de informele vereniging met nummer [nummer 3] , bestaande uit de investeerders die ieder voor een bepaald bedrag hebben ingetekend”. Echter, het begrip “informele vereniging”  wordt meestal gebruikt als synoniem voor een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Een dergelijke vereniging heeft wel rechtspersoonlijkheid. In dat geval zou dus de vereniging de schuldeiser zijn. Uit de rest van de uitspraak blijkt echter dat de individuele investeerders de schuldeisers zijn (die een lastgeving tot incasso aan eiseres hebben gegeven). De schuldeisers vormen dus geen vereniging, maar hooguit een samenwerkingsverband of groepering (zonder rechtspersoonlijkheid) (vergelijk Dijk/Van der Ploeg, paragraaf 3.3). 




De feiten

2.1.

[eiseres] is een crowdfundingplatform, bedoeld om ondernemers met een financieringswens en investeerders bij elkaar te brengen. [eiseres] beschikt daartoe over een vergunning van de AFM.
2.2.

[gedaagde] heeft via [eiseres] op 7 november 2011 een overeenkomst van geldlening afgesloten met nummer [nummer 1] , waarbij [gedaagde] in persoon, tezamen met Advinco Holding B.V. (hierna: Advinco), als schuldenaar een geldsom van € 35.000 heeft geleend.
Schuldeiser is de informele vereniging met nummer [nummer 3] , bestaande uit de investeerders die ieder voor een bepaald bedrag hebben ingetekend.


De beoordeling

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomsten van geldlening zijn gesloten tussen [gedaagde] en Advinco als schuldenaars enerzijds en de betreffende informele verenigingen van investeerders anderzijds. Evenmin heeft [gedaagde] (gemotiveerd) betwist dat het overeengekomen terugbetaalschema in beide gevallen niet is nagekomen. Niettemin betwist [gedaagde] de vordering van [eiseres] en hij voert daartoe het volgende aan.
4.2.

[gedaagde] betwist dat [eiseres] gerechtigd is tot het instellen van de vordering uit hoofde van de beide overeenkomsten. [eiseres] is bij die overeenkomsten geen partij en [gedaagde] betwist dat zij door de schuldeisers gemachtigd is tot het instellen van de vordering.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat met iedere investeerder een investeringsovereenkomst werd gesloten, waarin onder meer het volgende is opgenomen: […] [eiseres] heeft die stelling onderbouwd door overlegging van een voorbeeld van die overeenkomst (productie 9) en zij heeft alle op de beide leningnummers betrekking hebbende investeringsovereenkomsten (aangekondigd) meegenomen naar de comparitiezitting. [gedaagde] heeft op dat moment bezwaar gemaakt tegen overlegging van die stukken en/of kennisneming daarvan door de rechter. [gedaagde] heeft echter niet nader gemotiveerd waarom hij de gestelde lastgeving betwist, zodat die betwisting als onvoldoende gemotiveerd wordt gepasseerd. [eiseres] is derhalve bevoegd tot incasso van vorderingen van de investeerders inzake de leningnummers [nummer 1] en [nummer 2] .

Bestuurslid moet betalen voor fraude medebestuurslid

Rechtbank Rotterdam 28 juni 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:9351 (correcte ECLI, 28.11.2017)


In deze zaak wordt een bestuurslid (de secretaris, belast met jeugdactiviteiten) veroordeeld tot betaling van 50.000 vanwege fraude door de voorzitter (die er met de kas vandoor is).

In deze zaak is er in de loop van een aantal jaren in totaal € 240.000,00 overgeboekt van de vereniging naar een stichting (met als statutair doel het ontvangen van derdengelden). Daar is het geld vervolgens verdwenen. Er was geen geldige grond voor de overboekingen. De vereniging moest nog € 160.849 achterstallige contributie afdragen aan (in wezen) de bond. De Stichting voert aan dat zij, ” onder de dreiging van een executoriaal of conservatoir beslag (omdat tussen [de bond] en [de vereniging] een jarenlang geschil bestond over het verplichte lidmaatschap), heeft besloten om de gelden contant te bewaren” in de kluis van de vereniging. Daar zou het geld verdwenen zijn. De rechter gaat eraan voorbij alleen al omdat de contante opnames niet zijn aangetoond. Volgens de secretaris zelf, zouden de voorzitter en penningmeesters als initiatiefnemers van de stichting het doel hebben gehad, na eerdere fraude, om te voorkomen dat ” het bestuur van de vereniging over grote bedragen kon beschikken” .

De Stichting en de voorzitter worden veroordeeld tot (in wezen) terugbetaling van de overgemaakte bedragen. De secretaris wordt veroordeeld tot schadevergoeding op grond van (het in 2013 gewijzigde) artikel 2:9 BW. Het overmaken van de gelden zonder grond is onbehoorlijk bestuur. Daarvoor is elk bestuurslid voor het geheel aansprakelijk ” tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.” Daarop kan de secretaris geen beroep doen,omdat zij haar kennis over het bestaan van de vereniging niet heeft gedeeld met de andere bestuursleden of de ALV: ” [d]oor dat na te laten, heeft [de secretaris] onvoldoende invulling aan haar bestuurstaak gegeven. Zij moet geacht worden de risico’s die die overboekingen meebrachten voor de vereniging te hebben onderkend en heeft geen maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Daarmee heeft zij haar taak als secretaris niet naar behoren vervuld en daarvan is haar een ernstig verwijt te maken.”

In principe is de secretaris dus aansprakelijk voor € 140.000,00 schade (gelet op haar zittingstermijn), maar dit wordt gematigd door de rechter tot 50.000. ” De rechtbank neemt in aanmerking dat [de secretaris] haar werkzaamheden voor de volkstuinvereniging onbezoldigd en op vrijwillige basis heeft verricht. Gesteld noch gebleken is dat zij op enigerlei wijze persoonlijk gewin heeft nagestreefd of verkregen. Mede in aanmerking genomen dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het haar te maken verwijt, is de rechtbank van oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen, niet alleen voor [de secretaris] maar ook ten opzichte van de bereidwilligheid van vrijwilligers in het verenigingsleven in het algemeen.”

Overigens had de kascommissie blijkbaar niets door, wisten ze niet van het bestaan van de stichting af, en komt de bestuursleden (in wezen) daarom geen beroep op de steeds verleende decharge toe.

Het betreft overigens de vordering van de vereniging op de secretaris. De vereniging heeft de vordering gecedeerd aan de bond. De secretaris doet kennelijk geen beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 BW.

Vonnis van 28 juni 2017

in de zaak van

de vereniging ROTTERDAMSE BOND VAN VOLKSTUINDERS,
[]
tegen 1. de stichting STICHTING DE BEUKHOEVE,
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],

Partijen zullen hierna RBvV, Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als Stichting De Beukhoeve c.s.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • []
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 mei 2017;
  • []
1.2.

Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend.
1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.


2De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.

De Gemeente Rotterdam heeft een aantal volkstuincomplexen in eigendom. Deze worden door de gemeente verhuurd aan RBvV. RBvV, een vereniging die de belangen van de Rotterdamse volkstuinders behartigt, verhuurt de van die volkstuincomplexen deel uitmakende kavels als volkstuinen onder aan individuele volkstuinders. Deze individuele volkstuinders zijn lid van RBvV en betalen daarvoor contributie.
2.2.

De volkstuinders zijn per volkstuincomplex verenigd in een volkstuinvereniging. In het onderhavige geval is dat Volkstuinvereniging De Beukhoeve (verder: Vereniging De Beukhoeve). De volkstuinverenigingen innen de door de volkstuinders aan RBvV verschuldigde huurpenningen en contributies bij de volkstuinders teneinde deze eens per jaar door te storten aan RBvV.
2.3.

[gedaagde 2] is bestuurder (voorzitter) geweest van Vereniging De Beukhoeve van 19 juni 2006 tot 18 april 2015.
2.4.

[gedaagde 3] is bestuurder (secretaris) geweest van Vereniging De Beukhoeve van 1 december 2007 tot 12 april 2014.
2.5.

Op 10 januari 2011 is Stichting De Beukhoeve opgericht door [gedaagde 2] (toen ook voorzitter van Vereniging De Beukhoeve) en [persoon x] (verder: [persoon x] ). Bestuurder (voorzitter) van Stichting De Beukhoeve is [gedaagde 2] . [gedaagde 3] was bestuurder (secretaris) van Stichting De Beukhoeve van 10 januari 2011 tot 1 januari 2015. [persoon x] was bestuurder (penningmeester) van Stichting De Beukhoeve van 10 januari 2011 tot 31 juli 2012 (de datum van zijn overlijden). [persoon x] was in die periode ook bestuurder (penningmeester) van Vereniging De Beukhoeve.
2.6.

Volgens het Handelsregister zijn de activiteiten van Stichting De Beukhoeve:
A. Het ontvangen van Derdengelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbende[n]/van degene[n] die zal/zullen blijken rechthebbende[n] te zijn; B. Het tijdelijk beheren van wat de Stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbende[n] of degene[n] die zal/zullen blijken rechthebbende[n] te zijn.

2.7.

In de brief van [gedaagde 2] (in zijn hoedanigheid van voorzitter van Stichting De Beukhoeve) aan [gedaagde 3] van 5 maart 2011 is onder meer het volgende vermeld:
Naar aanleiding van het gesprek van hedenmorgen deel ik je, na overleg met [persoon x] , het volgende mede;

Het spijt ons zeer dat wij je, met je inschrijving als secretaris van de Stichting de Beukhoeve, overrompeld hebben. Wij zijn er van uit gegaan dat je hier niets tegen zou hebben. Vanzelfsprekend respecteren wij je houding en zullen je per omgaande als functionaris laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel.

2.8.

Tussen Vereniging De Beukhoeve en RBvV was meermalen discussie over opschorting van het afdragen van huurpenningen en contributies. Bij vonnis van 27 maart 2015 is Vereniging De Beukhoeve veroordeeld tot betaling aan RBvV van € 160.849,93, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is Vereniging De Beukhoeve tevens veroordeeld in de proceskosten.
2.9.

Op 21 april 2015 heeft RBvV ten laste van Vereniging De Beukhoeve executoriaal derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank. Bij brief van 19 mei 2015 heeft ABN AMRO Bank medegedeeld dat de saldi van de bankrekeningen van Vereniging De Beukhoeve op de beslagdatum € 7.675,93 bedroegen.
2.10.

In de verslagen van de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve d.d. 29 maart 2013, 7 april 2014 en 13 april 2015 is – telkens – onder meer het volgende vermeld:
Door de leden van de commissie is, na controle van de activa en passiva, vastgesteld dat de kas naar behoren is gevoerd.

Tevens hebben wij de financiële administratie van de vereniging doorgenomen. Alles werd in correcte staat aangetroffen.

Wij adviseren de Algemene Ledenvergadering het bestuur van Vtv de Beukhoeve decharge te verlenen.

2.11.

Vanaf de rekening van Vereniging De Beukhoeve zijn de volgende bedragen – met een totaal van € 240.000,00 – overgeboekt naar de rekening van Stichting De Beukhoeve:
  • € 100.000,00 op 20 juli 2011 met pasnummer 0035 ten name van [persoon x] ;
  • € 50.000,00 op 1 juli 2013 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 30.000,00 op 9 april 2014 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 14 januari 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 22 februari 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] ;
  • € 20.000,00 op 1 april 2015 met pasnummer 0071 ten name van [gedaagde 2] .
2.12.

In totaal is een bedrag van € 42.000,00 teruggeboekt van Stichting De Beukhoeve naar Vereniging De Beukhoeve. De overige bedragen – met een totaal van € 198.000,00 – zijn niet teruggeboekt. Bij brief van 20 juni 2015 heeft Vereniging De Beukhoeve [gedaagde 2] gesommeerd om alle zaken en goederen van de vereniging over te dragen. In de brief van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve van 26 juni 2015 is onder meer het volgende vermeld:
Aangezien de vtv De Beukhoeve dringend behoefte heeft aan liquide middelen ten einde facturen te kunnen betalen, waarvan voor een deel reeds ruim de uiterste betalingstermijn is verstreken, en de vereniging als gevolg daarvan ook met incassokosten wordt geconfronteerd verzoeken wij u ALLE door de vtv De Beukhoeve bij uw stichting in beheer gegeven middelen per direct over te maken naar onze rekening (…).

2.13.

Op 28 juli 2015 heeft Vereniging De Beukhoeve ten laste van Stichting De Beukhoeve conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank. Bij brief van 25 augustus 2015 heeft ABN AMRO medegedeeld dat de saldi van de bankrekeningen van Stichting De Beukhoeve op de beslagdatum € 568,99 bedroegen.
2.14.

Op 15 december 2015 is door Vereniging De Beukhoeve als cedent en RBvV als cessionaris een akte van cessie ondertekend, waarin onder meer het volgende is vermeld:
In aanmerking nemende:

  • dat [Vereniging] De Beukhoeve een of meerdere vorderingen op de stichting Stichting “De Beukhoeve”, hierna te noemen ‘de stichting’ heeft uit onverschuldigde betaling en/of onrechtmatige daad en/of op een andere wettelijke grond;
  • dat [Vereniging] De Beukhoeve tevens vorderingen uit hoofde van (interne en/of externe) bestuurdersaansprakelijkheid en/of onverschuldigde betaling en/of een andere rechtsgrond, op [gedaagde 2] , zijnde oud bestuurder van [Vereniging] De Beukhoeve en bestuurder van de stichting en op mevrouw [gedaagde 3] , zijnde oud-bestuurder van de stichting, hierna gezamenlijk te noemen ‘ [gedaagde 2] c.s.’, heeft;
  • dat [Vereniging] De Beukhoeve en de RBvV voor het ondertekenen van deze akte van cessie een overeenkomst zijn aangegaan, waaruit voor [Vereniging] De Beukhoeve de verplichting voortvloeit om alle haar reeds toebehorende en toekomstige vorderingen op de stichting en op [gedaagde 2] c.s. over te dragen aan de RBvV, waaronder de bovenstaande vorderingen;

2.15.

Bij brieven van 15 december 2015 heeft RBvV de cessie medegedeeld aan Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
2.16.

Bij brief van 16 februari 2016 is [gedaagde 2] namens RBvV persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de door RBvV en Vereniging De Beukhoeve geleden schade.

3Het geschil

3.1.

RBvV heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  1. te verklaren voor recht dat Stichting De Beukhoeve c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens RBvV en Vereniging De Beukhoeve;
  2. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 198.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2015, althans vanaf 26 juni 2015;
  3. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.755,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  4. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen om die bescheiden te overleggen waaruit expliciet en ondubbelzinnig blijkt waar de vanuit Vereniging De Beukhoeve overgeboekte bedragen van in totaal € 240.000,00 naartoe zijn geboekt, binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  5. Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.2.

Stichting De Beukhoeve heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van RBvV in de kosten van de procedure.
3.3.

Ook [gedaagde 3] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van RBvV in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.4.

Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Ter comparitie is namens RBvV verklaard dat de vordering zoals hiervoor onder 3.1 sub d) weergegeven is ingesteld voor het geval op RBvV bewijslast zou komen te rusten. De rechtbank zal deze vordering daarom als een in die zin voorwaardelijke vordering opvatten.
In de zaak tegen [gedaagde 2]

4.2.

Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend. Nu door Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] is voortgeprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 Rv één vonnis tussen alle partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.3.

De vordering tegen [gedaagde 2] komt niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, behoudens voor zover hierna anders blijkt.
4.4.

RBvV heeft niet gesteld welk (afzonderlijk) belang zij, gelet op de overige vorderingen, heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, zoals hiervoor onder 3.1 sub a) weergegeven. Voor toewijzing van die vordering is daarom geen plaats.
4.5.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In de zaak tegen Stichting De Beukhoeve

4.6.

RBvV heeft zich primair op het standpunt gesteld dat Vereniging De Beukhoeve een bedrag van € 198.000,00 onverschuldigd heeft betaald aan Stichting De Beukhoeve. Op grond van artikel 6:203 BW is Stichting De Beukhoeve verplicht om dit bedrag aan Vereniging De Beukhoeve terug te betalen, aldus RBvV. Vereniging De Beukhoeve heeft haar vordering op Stichting De Beukhoeve overgedragen aan RBvV (zie hiervoor onder 2.14).
4.7.

Stichting De Beukhoeve heeft de rechtsgeldigheid van de cessie betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vereist is dat de vordering voldoende expliciet in de cessieovereenkomst wordt benoemd en omschreven en dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Er worden geen bedragen en data genoemd, maar het gaat enkel in algemene bewoordingen over een of meerdere vorderingen, aldus Stichting De Beukhoeve.
4.8.

Ingevolge artikel 3:94 juncto artikel 3:84 lid 2 BW moet de over te dragen vordering in voldoende mate worden bepaald door de akte van cessie. Dit vereiste moet niet strikt worden uitgelegd. Het houdt niet in dat de vordering in de akte zelf moet zijn geïndividualiseerd; voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval voldaan. Het lijdt immers geen twijfel dat de cessie betrekking heeft op de hiervoor onder 2.11 weergegeven overboekingen. Dat in de akte van cessie geen bedragen en data zijn genoemd, doet daar niet aan af. Het verweer van Stichting De Beukhoeve kan in zoverre dan ook niet slagen.
4.9.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de betalingen van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve, zoals hiervoor onder 2.11 weergegeven, zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd zijn verricht. Stichting De Beukhoeve heeft betwist dat sprake is van onverschuldigde betalingen. Zij heeft aangevoerd dat zij is opgericht met toestemming van de algemene ledenvergadering van Vereniging De Beukhoeve en dat de vereniging wetenschap had van de overboekingen van de gelden naar de stichting. Volgens Stichting De Beukhoeve beheerde zij deze gelden. De kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve was op de hoogte van de overboekingen en heeft geadviseerd decharge te verlenen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd, aldus Stichting De Beukhoeve.
4.10.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een rechtsverhouding die het verrichten van de betalingen van Vereniging De Beukhoeve naar Stichting De Beukhoeve rechtvaardigt. Dat (de algemene ledenvergadering van) Vereniging De Beukhoeve weet had van de oprichting van Stichting De Beukhoeve en daarvoor zelfs toestemming heeft gegeven is door RBvV betwist en Stichting De Beukhoeve heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. Evenmin is onderbouwd op grond waarvan de stichting de gelden van de vereniging zou beheren. Stichting De Beukhoeve verwijst naar de brief van Vereniging de Beukhoeve van 26 juni 2015 (zie hiervoor onder 2.12), waarin de vereniging verzoekt alle bij de stichting “in beheer gegeven” middelen per direct over te maken naar haar rekening, maar daaruit kan – gelet ook op de betwisting door RBvV – niet worden opgemaakt dat sprake is (geweest) van een rechtsgrond die de betalingen aan de stichting rechtvaardigt. De brief heeft immers de strekking om – nadat was gebleken dat gelden van de vereniging naar de stichting waren overgeboekt – terugbetaling van die gelden te bewerkstelligen. Dat met de brief is bedoeld een juridische grondslag aan de overboekingen te verbinden, blijkt daaruit niet. De rechtbank volgt Stichting de Beukhoeve ook niet in haar (veronder)stelling dat de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve op de hoogte was van de overboekingen. Volgens Stichting De Beukhoeve blijkt dat uit de hiervoor onder 2.10 bedoelde verslagen, maar de leden van de kascontrolecommissie hebben op 18 april 2017 verklaard dat hen nooit is opgevallen dat er (grote) bedragen zijn overgemaakt naar de stichting en dat zij, als duidelijk zou zijn geworden dat verenigingsgelden naar een stichting zouden zijn overgemaakt om ze buiten bereik van de vereniging of haar schuldeisers te houden, de algemene ledenvergadering niet zouden hebben geadviseerd om decharge te verlenen en zij de vergadering daarover zouden hebben geïnformeerd (zie productie 16 van RBvV). Nu door Stichting De Beukhoeve ook na dit verweer niet (voldoende) is gesteld en onderbouwd op grond waarvan zij meent dat de leden van de kascontrolecommissie op de hoogte waren van de overboekingen en daarmee, door het verlenen van decharge, zouden hebben ingestemd, zal haar bewijsaanbod op dit punt worden gepasseerd.
4.11.

Conclusie van het voorgaande is dat sprake is van onverschuldigde betalingen van Vereniging De Beukhoeve aan Stichting De Beukhoeve. Artikel 6:203 lid 2 BW bepaalt dat, wanneer de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, de vordering strekt tot teruggave van een gelijk bedrag. Stichting De Beukhoeve heeft in dit kader aangevoerd dat zij, onder de dreiging van een executoriaal of conservatoir beslag (omdat tussen RBvV en Vereniging De Beukhoeve een jarenlang geschil bestond over het verplichte lidmaatschap), heeft besloten om de gelden contant te bewaren. Deze contante gelden werden volgens de stichting opgeslagen in de kluis van de vereniging. Toen [gedaagde 2] zijn functie als voorzitter van de vereniging op 18 april 2015 heeft neergelegd, heeft Stichting De Beukhoeve de volledige administratie achtergelaten op het kantoor van de vereniging. Alle sleutels, ook van de kluis, zijn overgedragen aan de toenmalige secretaris van de vereniging, aldus Stichting De Beukhoeve. [gedaagde 2] heeft vernomen dat de toenmalige secretaris deze heeft overgedragen aan de opvolgend voorzitter van de vereniging. Deze opvolgend voorzitter zou lichtzinnig met de sleutels en codes zijn omgegaan en heeft iedereen die dat wilde toegang tot het kantoor verschaft. Volgens Stichting De Beukhoeve kan zij niet anders dan constateren dat in de consternatie die na de vergadering op 18 april 2015 is ontstaan, een derde kans heeft gezien om de gelden uit de kluis te halen.
4.12.

Voor zover Stichting De Beukhoeve heeft bedoeld te betogen dat de gelden reeds in contanten aan Vereniging De Beukhoeve zijn teruggegeven/-betaald, kan haar verweer niet slagen. RBvV heeft betwist dat de gelden aan de vereniging zijn terugbetaald en enige onderbouwing door Stichting De Beukhoeve op dit punt ontbreekt. Dat aan [gedaagde 2] op 1 juli 2015 een sms-bericht zou zijn verzonden waaruit zou volgen dat de code van de kluis bekend was (productie 3 van Stichting De Beukhoeve), is niet voldoende. Het had op de weg van Stichting De Beukhoeve gelegen om nader te onderbouwen dat de overgeboekte bedragen contant zijn opgenomen en aan Vereniging De Beukhoeve zijn overgedragen. Nu die onderbouwing ontbreekt, kan aan bewijslevering niet worden toegekomen. Mocht Stichting De Beukhoeve bedoeld hebben als verweer te voeren dat zij door diefstal niet meer over de gelden beschikt, merkt de rechtbank op dat dit verweer niet kan afdoen aan haar (terug)betalingsverplichting jegens RBvV.
4.13.

Het door RBvV gevorderde bedrag van € 198.000,00, dat qua hoogte niet door Stichting De Beukhoeve is weersproken, zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal als op de wet gegrond en onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.
4.14.

Stichting De Beukhoeve heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist. Nu niet voldoende door RBvV is gesteld en onderbouwd dat ten aanzien van Stichting De Beukhoeve buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding rechtvaardigen, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.15.

De gevorderde verklaring voor recht, als hiervoor onder 3.1 sub a) weergegeven, is bij gebreke van een belang evenmin toewijsbaar (zie onder 4.4).
4.16.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal Stichting De Beukhoeve worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In de zaak tegen [gedaagde 3]

4.17.

RBvV heeft zich in de zaak tegen [gedaagde 3] primair op het standpunt gesteld dat zij uit hoofde van de cessie een vordering op [gedaagde 3] (en [gedaagde 2] ) in privé heeft op grond van interne bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW).
4.18.

Voor zover [gedaagde 3] de rechtsgeldigheid van de cessie heeft betwist en daartoe heeft aangevoerd dat de cessieakte niet zodanige gegevens bevat dat (eventueel achteraf) aan de hand van de inhoud van de akte vastgesteld kan worden om welke vordering het gaat, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. Het verweer faalt mitsdien.
4.19.

[gedaagde 3] heeft zich ter zake van de cessie voorts op het standpunt gesteld dat enkel enige vermeende vordering van Vereniging De Beukhoeve op [gedaagde 3] in haar hoedanigheid van bestuurder van Stichting De Beukhoeve kan zijn overgedragen. In de akte van cessie is in de tweede bullet (zie hiervoor onder 2.14) immers niet bepaald dat enige vordering op [gedaagde 3] als oud-bestuurder van Vereniging De Beukhoeve wordt overgedragen, zoals wel is vermeld ten aanzien van [gedaagde 2] . Volgens RBvV blijkt uit de derde bullet dat “alle (…) vorderingen op de stichting en op [gedaagde 2] c.s.” zijn overgedragen, terwijl in de tweede bullet is vermeld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gezamenlijk “ [gedaagde 2] c.s.” zullen worden genoemd. De aanduiding “zijnde oud-bestuurder” is volgens RBvV niet limitatief bedoeld, maar slechts opgenomen ter aanduiding van de bedoelde persoon.
4.20.

Voor de bepaling van de inhoud van de akte van cessie is niet slechts van belang hetgeen uit de akte zelf blijkt. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu [gedaagde 3] zowel bestuurder van Vereniging De Beukhoeve als van Stichting De Beukhoeve is geweest en in de tweede bullet (onder meer) is vermeld dat Vereniging De Beukhoeve vorderingen “uit hoofde van (interne en/of externe) bestuurdersaansprakelijkheid” heeft op ( [gedaagde 2] en) [gedaagde 3] , kan de akte naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet anders worden opgevat dan dat daarin is bedoeld ook de vordering op [gedaagde 3] in haar hoedanigheid van oud-bestuurder van Vereniging De Beukhoeve over te dragen aan RBvV. Dat die hoedanigheid niet expliciet in de akte is benoemd, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Er is geen enkele aanwijzing dat bedoeld is de vordering op [gedaagde 3] op grond van interne bestuurdersaansprakelijkheid niet over te dragen aan RBvV. Ook in zoverre kan het verweer van [gedaagde 3] dus niet slagen.
4.21.

Hiermee komt aan de orde de vraag of de vordering tegen [gedaagde 3] toewijsbaar is op grond van artikel 2:9 BW. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Ingevolge artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
4.22.

RBvV heeft aangevoerd dat [gedaagde 3] haar taak onbehoorlijk heeft vervuld door het overboeken van de gelden naar Stichting De Beukhoeve zonder enige rechtsgrond, al dan niet in combinatie met het oprichten van de stichting en het plaatsnemen in het bestuur en met de wetenschap als bestuurder van de stichting dat de stichting deze gelden zou wegsluizen. Daarnaast is haar, aldus RBvV, nalatigheid te verwijten: [gedaagde 3] heeft nooit iets gedaan om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Ze is vier jaar lang bestuurslid van Stichting De Beukhoeve geweest en heeft in die tijd nooit Vereniging De Beukhoeve, waar ze gelijktijdig in het bestuur zat, op de hoogte gebracht van het bestaan van de stichting. Stichting De Beukhoeve heeft al die tijd kunnen functioneren en ook achteraf heeft [gedaagde 3] nooit op de rem getrapt, aldus RBvV.
4.23.

[gedaagde 3] heeft betwist dat zij haar taak onbehoorlijk zou hebben vervuld. Zij heeft aangevoerd dat zij zich als bestuurder van Vereniging De Beukhoeve feitelijk uitsluitend heeft gericht op het organiseren van jeugdactiviteiten. [gedaagde 3] heeft nooit bestuurlijke of secretariële werkzaamheden verricht. Zij had geen toegang tot gelden, wachtwoorden, inlogcodes enzovoorts. Ook had zij geen bankpas van de vereniging of op andere wijze toegang tot de administratie. Het bestuur van de vereniging werd feitelijk door [gedaagde 2] en [persoon x] verricht, aldus [gedaagde 3] . Zij hebben [gedaagde 3] op enig moment gevraagd of zij tevens bestuurder van Stichting De Beukhoeve zou willen zijn. [gedaagde 3] was overrompeld door dit verzoek, maar heeft ingestemd. Al snel heeft zij echter aangegeven dat zij uitgeschreven wilde worden, waarna haar is toegezegd dat zij uitgeschreven zou zijn (zie hiervoor onder 2.7). Hier blijkt echter iets mis te zijn gegaan, waardoor [gedaagde 3] pas op 1 januari 2015 is uitgeschreven. Zij heeft echter nimmer enige bemoeienis met Stichting De Beukhoeve gehad. [gedaagde 3] had geen kennis van, laat staan enige bemoeienis met, de overboekingen van de vereniging naar de stichting. De overschrijvingen die zijn gedaan in de periode nadat [gedaagde 3] als bestuurder van Vereniging De Beukhoeve is uitgeschreven, kunnen haar in ieder geval niet worden verweten, aldus [gedaagde 3] .
4.24.

Uitgangspunt van artikel 2:9 BW is dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een taak is van het gehele bestuur. De rechtbank is van oordeel dat het overboeken van gelden van Vereniging De Beukhoeve naar Stichting De Beukhoeve door één of meerdere bestuursleden van de vereniging, zonder dat daaraan een rechtsgrond ten grondslag ligt en zonder dat de algemene ledenvergadering en/of alle andere bestuurders van de vereniging daarvan op de hoogte zijn (zie hiervoor onder 4.10), aan te merken is als een tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak. Daarbij is voldaan aan het vereiste dat ernstig verwijtbaar is gehandeld. De overboekingen, die bewust zijn gedaan om de gelden bij de vereniging weg te halen, leidden er immers toe dat de vereniging niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en waren daarmee onmiskenbaar niet in het belang van de vereniging. Dit brengt mee dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat de bestuurders van Vereniging De Beukhoeve, waaronder [gedaagde 3] , daarvoor in beginsel ieder voor zich aansprakelijk zijn. Dit is slechts anders indien [gedaagde 3] aantoont dat haar de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat zij niet nalatig is gebleven in het beperken van de gevolgen ervan.
4.25.

Tussen partijen is niet in geschil dat de overboekingen van de gelden zijn uitgevoerd door en op initiatief van [gedaagde 2] (en [persoon x] ). RBvV heeft ook niet betwist dat [gedaagde 3] zich niet bezighield met financiële aangelegenheden en dat zij niet beschikte over een bankpas van de vereniging. De rechtbank gaat echter voorbij aan het verweer van [gedaagde 3] dat zij geen kennis had van de overboekingen. Uit haar stellingen volgt immers dat zij wist, of in ieder geval had moeten weten, dat (grote) bedragen werden of zouden worden overgeboekt naar de stichting. Zo heeft [gedaagde 3] ter comparitie verklaard dat zij bij de oprichting van de stichting papieren heeft gekregen en destijds uit de inschrijving in het Handelsregister heeft begrepen dat er maar één doel was. Ook was [gedaagde 3] – zoals is vermeld in de conclusie van antwoord – ervan op de hoogte dat [gedaagde 2] met RBvV was gebrouilleerd in verband met het geschil over de aan RBvV af te dragen contributies. Ter comparitie heeft [gedaagde 3] verklaard dat [gedaagde 2] en [persoon x] door de vereniging waren gevraagd om uit te zoeken hoe het mogelijk was dat er € 20.000,00 was verdwenen en dat bleek dat door de voormalige secretaris gelden van de vereniging waren ontvreemd. Het leek [gedaagde 2] en [persoon x] toen beter om een stichting op te richten, zodat het bestuur van de vereniging niet over grote bedragen kon beschikken, aldus [gedaagde 3] . Desgevraagd heeft [gedaagde 3] verklaard dat zij niet meer weet of zij deze kennis heeft gedeeld met de andere bestuurders van de vereniging. Dat zij de overige bestuursleden en de algemene ledenvergadering van de vereniging wel op de hoogte heeft gesteld van de oprichting van de stichting en de (voorgenomen) onverplichte overboekingen van grote bedragen naar deze stichting, is niet gebleken. Door dat na te laten, heeft [gedaagde 3] onvoldoende invulling aan haar bestuurstaak gegeven. Zij moet geacht worden de risico’s die die overboekingen meebrachten voor de vereniging te hebben onderkend en heeft geen maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Daarmee heeft zij haar taak als secretaris niet naar behoren vervuld en daarvan is haar een ernstig verwijt te maken.
4.26.

Dat [gedaagde 3] kort na oprichting van de stichting heeft aangegeven uitgeschreven te willen worden als bestuurder van de stichting kan aan het voorgaande niet afdoen, nu dat onverlet laat dat zij door te zwijgen er medeverantwoordelijk voor is dat ook nadien, toen zij nog bestuurder van de vereniging was, onverplicht bedragen vanuit de vereniging zijn overgeboekt naar de stichting. Voor zover [gedaagde 3] heeft gewezen op de goedkeurende verklaringen van de kascontrolecommissie van Vereniging De Beukhoeve en de door de algemene ledenvergadering van die vereniging verleende decharge, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen. Dat de leden van de kascontrolecommissie op de hoogte waren van de overboekingen is niet vast komen te staan, zodat evenmin vast staat dat de kascontrolecommissie deze goedkeurde en nog minder dat deze overboekingen met de door de algemene ledenvergadering verleende decharge zijn goedgekeurd. De rechtbank gaat er, zoals hiervoor is overwogen, van uit dat [gedaagde 3] van die overboekingen juist wel op de hoogte was.
4.27.

[gedaagde 3] is aldus aansprakelijk voor de door de vereniging geleden schade. Met [gedaagde 3] is de rechtbank van oordeel dat er geen althans onvoldoende reden is haar aansprakelijk te houden voor de overboekingen die zijn gedaan nadat zij als bestuurder van de vereniging is uitgeschreven (op 12 april 2014). Aldus resteren de overboekingen van € 100.000,00 op 20 juli 2011, van € 50.000,00 op 1 juli 2013 en van € 30.000,00 op 9 april 2014. De rechtbank ziet aanleiding om daarop een bedrag van € 40.000,00 in mindering te laten strekken, nu dat bedrag door de stichting is teruggeboekt in de periode dat [gedaagde 3] bestuurder van de vereniging was. Aldus resteert een bedrag van € 140.000,00.
4.28.

Op grond van artikel 6:109 BW heeft de rechtbank de discretionaire bevoegdheid de schadevergoeding te matigen, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Door [gedaagde 3] zijn voor een beroep op matiging geëigende feiten en omstandigheden aangevoerd. De rechtbank neemt in aanmerking dat [gedaagde 3] haar werkzaamheden voor de volkstuinvereniging onbezoldigd en op vrijwillige basis heeft verricht. Gesteld noch gebleken is dat zij op enigerlei wijze persoonlijk gewin heeft nagestreefd of verkregen. Mede in aanmerking genomen dat de ernst van de gevolgen in geen verhouding staat tot het haar te maken verwijt, is de rechtbank van oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen, niet alleen voor [gedaagde 3] maar ook ten opzichte van de bereidwilligheid van vrijwilligers in het verenigingsleven in het algemeen. De rechtbank matigt, gelet op alle omstandigheden van het geval, de schadevergoeding tot € 50.000,00 en zal [gedaagde 3] veroordelen dit bedrag aan RBvV te betalen. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu niet gesteld en evenmin gebleken is dat [gedaagde 3] eerder door RBvV is verzocht om tot betaling over te gaan.
4.29.

De subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen van de vordering tegen [gedaagde 3] kunnen niet leiden tot toewijzing van een hoger bedrag en zullen daarom onbesproken blijven.
4.30.

De gevorderde verklaring voor recht (zie hiervoor onder 3.1 sub a)) zal bij gebreke van belang worden afgewezen (zie hiervoor onder 4.4).
4.31.

[gedaagde 3] heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist. Nu niet voldoende door RBvV is gesteld en onderbouwd dat ten aanzien van [gedaagde 3] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding rechtvaardigen, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.32.

Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 3] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
In alle zaken

4.33.

RBvV heeft hoofdelijke veroordeling van Stichting De Beukhoeve c.s. gevorderd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen Stichting De Beukhoeve c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding (21 oktober 2016) tot aan de dag van algehele voldoening. [gedaagde 2] en Stichting De Beukhoeve zullen daarnaast hoofdelijk worden veroordeeld in de wettelijke rente over € 50.000,00 vanaf 20 juni 2015 tot 21 oktober 2016. [gedaagde 2] en Stichting De Beukhoeve zullen voorts hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het restant van de hoofdsom ad € 148.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2015 tot aan de dag van algehele voldoening. [gedaagde 2] zal ten slotte worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.755,00.
4.34.

De proceskostenveroordeling zal eveneens hoofdelijk worden toegewezen. De kosten aan de zijde van RBvV worden – tot en met de eerstdienende dag – vastgesteld op:
– dagvaarding € 172,28
– griffierecht € 3.903,00
– salaris advocaat € 2.000,00 (1 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 6.075,28
Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] , die hebben voortgeprocedeerd, zullen daarnaast worden veroordeeld in de proceskosten die na de eerstdienende dag zijn gemaakt. Aan de zijde van RBvV worden die kosten vastgesteld op € 2.000,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 2.000,00).

4.35.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.36.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 21 oktober 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 50.000,00 met ingang van 20 juni 2015 tot 21 oktober 2016,
5.3.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan RBvV te betalen een bedrag van € 148.000,00 (honderdachtenveertig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 juni 2015 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.

veroordeelt [gedaagde 2] om aan RBvV te betalen een bedrag van € 2.755,00 (tweeduizend zevenhonderd vijfenvijftig euro) aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.5.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van RBvV tot en met de eerstdienende dag vastgesteld op € 6.075,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten die na de eerstdienende dag zijn gemaakt, aan de zijde van RBvV tot op heden vastgesteld op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.

veroordeelt Stichting De Beukhoeve, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting De Beukhoeve c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 28 juni 2017.

Vereniging “met rechtspersoonlijkheid”

Als randvermelding. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden duidde recent nog een procespartij aan als een ” vereniging met rechtspersoonlijkheid “. Foei! Elke vereniging heeft rechtspersoonlijkheid (vermoedelijk werd ” volledige rechtsbevoegdheid”  bedoeld).

link

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.164
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 3775126)
arrest van 16 mei 2017
in de zaak van:
de vereniging met rechtspersoonlijkheid (sic!)
Nieuwe Unie ‘91
gevestigd te Utrecht,
appellante,
hierna: Nieuwe Unie
[]
tegen:

[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],

Aspirant-lid: lid of niet?

Rechtbank Amsterdam 13 juni 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:4067



In deze zaak mislukt iets wat tamelijk simpel zou moeten zijn, namelijk het afscheid nemen van een aspirant-lid en stoppen van diens aspiranten-status. De statuten en reglementen van deze volkstuinvereniging zijn echter erg ongelukkig geformuleerd, zodat het niet lukt. De statuten vermelden dat “Aspirant-leden zijn nieuwe leden, die overigens voldoen aan lidmaatschap en die bij toelating voor de vereisten voor één jaar de status van ‘aspirant-lid’ krijgen.” Het Huishoudelijk Reglement bepaalt dat “ Gedurende het eerste jaar krijgt een nieuw lid de status van ‘aspirant-lid’. In dat jaar kan hij/zij door het bestuur geroyeerd worden zonder dat beroep op de ledenvergadering tegen dit royement mogelijk is.”

De rechter is er vrij snel klaar mee (in kort geding). Uit (onder meer) de statuten blijkt dat aspirant-leden lid zijn, en artikel 2:35 BW bepaalt dat leden bij royement (ontzetting) in beroep kunnen gaan. Door geen beroepsmogelijkheid te bieden, handelt de vereniging in strijd met de wet, en is het royement dus nietig. Het aspirant-lid mag zijn volkstuintje blijven huren. 


vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e
de vereniging Volkstuinvereniging Frankendael
eiseres, nader te noemen: de Volkstuinvereniging

t e g e n [gedaagde]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 1 mei 2017 heeft de Volkstuinvereniging een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 6 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De Volkstuinvereniging is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen in persoon, vergezeld door de gemachtigde. De Volkstuinvereniging heeft op voorhand stukken in het geding gebracht. [gedaagde] heeft ter zitting stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.

De Volkstuinvereniging is een tuinvereniging die ten behoeve van haar leden van de gemeente Amsterdam grond huurt en deze in delen als volkstuinen aan haar leden doorverhuurt.
1.2.

Op 4 juni 2016 is [gedaagde] met de Volkstuinvereniging een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot tuinnummer [nummer] .
1.3.

Artikel 2 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“ Huurder verklaart bij ondertekening van deze overeenkomst als lid te zijn toegetreden tot de Volkstuinvereniging Frankendael, de statuten en de reglementen van deze vereniging te hebben ontvangen en zonder voorbehoud in te stemmen met de inhoud van de statuten en reglementen.”
1.4.

Artikel 5 en 6 van de statuten van de Volkstuinvereniging luiden, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 5:
De vereniging bestaat uit aspirant-leden, leden, ereleden, leden van verdienste en kandidaat-leden.
Artikel 6:
Aspirant-leden zijn nieuwe leden, die overigens voldoen aan lidmaatschap en die bij toelating voor de vereisten voor één jaar de status van ‘aspirant-lid’ krijgen.
Leden zijn meerderjarige personen die een tuin van de vereniging in huur hebben en inwoner van Amsterdam of een randgemeente.
Ereleden zijn zij, die geen lid van de vereniging zijnde, zich ten opzichte van deze bijzondere hebben onderscheiden. Zij hebben toegang tot de algemene ledenvergadering, doch geen stemrecht.”
1.5.

Artikel 4 van het Huishoudelijk reglement van de Volkstuinvereniging luidt als volgt:
“Gedurende het eerste jaar krijgt een nieuw lid de status van ‘aspirant-lid’. In dat jaar kan hij/zij door het bestuur geroyeerd worden zonder dat beroep op de ledenvergadering tegen dit royement mogelijk is. 
Na afloop van een jaar wordt een aspirant-lid automatisch lid.”

Vordering en verweer

2. De Volkstuinvereniging vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om de tuin en het tuinhuisje met tuinnummer [nummer] binnen 8 dagen na het vonnis te ontruimen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. De Volkstuinvereniging stelt hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, dat haar bestuur heeft besloten om het aspirant-lidmaatschap van [gedaagde] niet in een volwaardig lidmaatschap om te zetten, hem te royeren en de huurovereenkomst op te zeggen, hetgeen schriftelijk aan [gedaagde] is medegedeeld. Zij voert aan dat de huur van de grond en het lidmaatschap onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn zodat [gedaagde] geen huurder van de grond meer is en zijn gebruik thans zonder recht of titel is.
4. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. De verweren worden voor zover nodig hieronder opgenomen en beoordeeld.


Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de Volkstuinvereniging in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. [gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer onder meer aangevoerd dat het besluit van het bestuur van de Volkstuinvereniging om hem te royeren op grond van artikel 2:14 jo. 2:35 BW nietig is wegens strijd met de wet. Volgens [gedaagde] heeft de Volkstuinvereniging hem na het royement in strijd met de wet een beroepsmogelijkheid op de algemene vergadering onthouden. Dit verweer treft doel. Uit artikel 2 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst volgt dat men door het aangaan van een huurovereenkomst met de Volkstuinvereniging tevens als lid tot deze vereniging toetreedt. Hierop wordt in deze bepaling en de rest van de huurovereenkomst ten aanzien van aspirant-leden geen uitzondering gemaakt. In artikel 5 van de statuten en artikel 4 van het Huishoudelijk reglement van de Volksvereniging is eveneens bepaald dat aspirant-leden nieuwe leden zijn. Daarbij komt dat ten aanzien van aspirant-leden niet – zoals bij de ereleden – met zoveel woorden is bepaald dat zij geen lid van de vereniging zijn. Uit deze bepalingen in samenhang bezien moet daarom de conclusie worden getrokken dat aspirant-leden tevens als leden van de vereniging moeten worden aangemerkt.
7. Als niet weersproken staat vast dat de Volkstuinvereniging na haar besluit tot ontzetting [gedaagde] geen beroepsmogelijkheid op de ledenvergadering heeft geboden. De Volkstuinvereniging heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 2:35 BW. Dit betekent dat het besluit tot ontzetting van [gedaagde] op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Hiermee vervalt ook de grondslag voor de opzegging van de huurovereenkomst zodat de gevorderde ontruiming van het gehuurde moet worden afgewezen.
8. De Volkstuinvereniging dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

Vervaltermijn en klachtplicht in het verenigingsrecht?

Rechtbank Amsterdam 21 juni 2017 
ECLI:NL:RBAMS:2017:3768

In deze zaak heeft het bestuur in maart 2013 het “voornemen”  geuit om een lid te royeren. Bij brief van 24 februari 2016 heeft het lid voor het eerst zijn bezwaren tegen zijn royement als lid kenbaar gemaakt aan de vereniging. In de tussentijd is er een rechtszaak geweest tussen (een b.v. van) het lid en de vereniging over de betaling van geldsommen, waarbij het het lid in het gelijk is gesteld.


De vereniging en het lid gaan ervan uit dat het lid per maart 2013 is geroyeerd. De vervaltermijn van één jaar van art. 2:15 BW is dus ruim verstreken. Het lid beroept zich echter op onrechtmatige daad, en vordert schadevergoeding en excuses, waarbij de tekst van de gevorderde excuses teven herstel van het lidmaatschap inhoudt.  De HR heeft geoordeeld dat de vervaltermijn van artikel 2:15 niet in de weg staat aan een beroep op onrechtmatigheid van royement (ECLI:NL:HR:2016:1061). De vereniging beroept zich echter op de klachtplicht van artikel 6:89 BW.

“De vordering van [eiser] wordt aangemerkt als een actie uit onrechtmatige daad die gebaseerd is op een gebrek in de prestatie van HARC, te weten de hem onwelgevallige besluiten. Artikel 6:89 BW is ook van toepassing op een dergelijke actie uit onrechtmatige daad (ECLI:NL:HR:2007:BB3733).
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken bij de schuldenaar heeft geprotesteerd.”

De rechtbank laat de vordering van het lid afstuiten op de klachtplicht van artikel 6:89 BW:
“Vaststaat dat [eiser] direct is geïnformeerd over de besluiten in maart 2012 en maart 2013, maar dat hij pas voor het eerst op 24 februari 2016 daarover heeft geklaagd bij HARC. [] Door niettemin zo’n lange tijdsduur te laten passeren, heeft [eiser] zijn recht om de onderhavige vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen, verwerkt ex artikel 6:89 BW. Hieruit volgt dat de vordering moet worden afgewezen.”

Opgemerkt kan worden dat ECLI:NL:HR:2007:BB3733 zag op een ontevreden koper. De HR overwoog in dat arrest dat artikel 6:89 geldt “voor iedere rechtsvordering van de koper die – en ieder verweer van de koper dat – feitelijk gegrond is op het niet-beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, ook indien door de koper op deze grondslag een rechtsvordering uit onrechtmatige daad wordt gebaseerd” (net zoals al was bepaald voor artikel 7:23). Later heeft de Hoge Raad overwogen dat klachtplicht van artikel 6:89 BW van toepassing op “alle verbintenissen” (ECLI:NL:HR:2013:BY4600).

Het is maar de vraag of men artikel 2:8 lid 1 BW kan zien als een bron van verbintenissen (in dit geval voor de vereniging). Zo is in ECLI:NL:GHARL:2017:523 overwogen dat dit niet het geval is voor de verplichtingen van bestuurders onder 2:9 lid 1 BW, waarin het hof overwoog dat:

“De rechtspersoon is gerechtigd is tot deze prestatie [ex 2:9 lid 1 BW]. Hierdoor ontstaat er echter geen verbintenis waarop afdeling 9 van titel 1 van boek 6 BW van toepassing is. Met deze verplichting van de bestuurder correspondeert immers geen subjectief vermogensrecht van de vennootschap. [noot: vgl. art. 3:6 BW] [appellant] komt met betrekking tot de vordering ex artikel 2:9 BW dan ook geen beroep op artikel 6:89 BW toe.” 

Eerder werd in ECLI:NL:RBZWB:2014:9203 op vergelijkbare wijze overwogen dat:

“Bij de beantwoording van de vraag of artikel 6:89 BW van toepassing is, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de in artikel 6:89 BW neergelegde bepaling ziet op een gebrek in de nakoming van een verbintenis, waarop de bepalingen van boek 6 BW over de gevolgen van het niet nakomen van een verbintenis (afdeling 9 van titel 1 van boek 6) van toepassing zijn. Een verbintenis is een rechtsbetrekking, dat wil zeggen een door het recht erkende en geregelde verhouding. Door het recht geregelde betrekkingen tussen (rechts)personen worden echter niet steeds als verbintenissen in eigenlijke zin beschouwd. Verbintenissen in eigenlijke zin, die behandeld worden in boek 6 BW, zijn slechts die rechtsbetrekkingen die een zuiver vermogensrechtelijk karakter hebben. De schuldeiser van een verbintenis als bedoeld in boek 6 BW heeft een subjectief vermogensrecht[]. Geen verbintenis is derhalve de op een ieder rustende rechtsplicht zich jegens derden te onthouden van onrechtmatige gedragingen. … De Hoge Raad heeft weliswaar in zijn arrest van 23 november 2007, [ECLI:NL:HR:2007:BB3733] (Ploum/Smeets) bepaald dat de klachtplicht ook geldt voor een rechtsvordering gebaseerd op onrechtmatige daad, maar alleen wanneer de rechtsvordering feitelijk is gegrond op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, met andere woorden: gebaseerd op het niet nakomen van een verbintenis.” (3.11).

Kortom, er is geen rol voor de klachtplicht van artikel 6:89 BW bij een tekortschieten in de rechtsplicht van artikel 2:9 BW (voor bestuurders) en artikel 2:8 lid 1 BW. Kan in deze zaak het geroyeerde lid de vereniging dan onverminderd na drie jaar aanspreken op het royement? Nee. Zoals voorgesteld door Rijsterborgh en Veldhoen (Maandblad voor Vermogensrecht 2015, p. 99, link), kan de rechter in dit geval artikel 6:162 BW buiten toepassing laten op basis van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 2, indien toepassing ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Vonnis van 21 juni 2017

in de zaak van
[eiser] ,
tegen de vereniging HISTORISCHE AUTO REN CLUB,

Partijen zullen hierna [eiser] en HARC genoemd worden.

2De feiten

2.1.

HARC is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
2.2.

Op 13 maart 2012 heeft de algemene ledenvergadering van HARC (ALV) [eiser] ontslagen als bestuurder. [eiser] is hierover op 14 maart 2012 geïnformeerd. Op 12 maart 2013 heeft de ALV met meerderheid gestemd voor het royeren van het lidmaatschap van [eiser] . Het bestuur heeft vervolgens bij brief van 19 maart 2013 [eiser] in kennis gesteld van haar voornemen hem als lid te royeren, hem gewezen op zijn recht conform het reglement zich schriftelijk te verweren en door het bestuur te worden gehoord, en aangegeven dat zij graag vóór 15 april 2013 van hem verneemt of hij van dit recht gebruik zal maken. [eiser] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.3.

Een vennootschap van [eiser] heeft geprocedeerd tegen HARC over de betaling aan HARC door een derde partij van geldsommen, die volgens [eiser] aan zijn vennootschap toekwamen. [eiser] ’s vennootschap is door de rechtbank op 11 september 2013 en door het gerechtshof op 8 december 2015 in het gelijk gesteld.
2.4.

Bij brief van 24 februari 2016 heeft [eiser] voor het eerst zijn bezwaren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn royement als lid kenbaar gemaakt aan HARC.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, HARC te veroordelen,
binnen acht dagen na dagtekening respectievelijk na de betekening van het vonnis
1. tot het doen van volledige en publiekelijke excuses en rehabilitatie in de eerstkomende ALV door voorlezing van de hierna te noemen tekst en publicatie van deze tekst in de eerstvolgende editie van het tijdschrift RTL GP, volledig op kosten van HARC; welke tekst voor de rehabilitatie/rectificatie moet luiden:

Het bestuur van de HARC heeft de deelnemers van de Algemene Leden Vergadering d.d. 13 maart 2012 een onjuiste voorstelling van zaken gegeven inzake het handelen van de heer [eiser] als bestuurslid en als ondernemer en heeft de heer [eiser] daarbij op dat moment tevens het recht op verweer en verzet ontzegd. Het bestuur heeft daarmee op valse gronden het voorstel tot directe ontzetting uit zijn functie als secretaris en vicevoorzitter van de HARC in stemming gebracht.Vervolgens heeft het bestuur, na een daartoe gedaan voorstel door een van de leden tijdens de Algemene Leden Vergadering van 12 maart 2013, tijdens deze zelfde vergadering direct het voorstel tot ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging in stemming gebracht. Daarmee is de heer [eiser] opnieuw de mogelijkheid tot verzet en verweer tegen dit voornemen ontnomen en is bovendien door het bestuur op dat moment in strijd met het Huishoudelijk Reglement van de vereniging gehandeld. Het bestuur van de HARC heeft hierdoor de heer [eiser] bewust vernederd en ernstig in zijn goede naam en eer aangetast en hiermee een onrechtmatige daad gepleegd. Het bestuur van de HARC erkent nu de heer [eiser] door haar handelen ernstig te hebben geschaad, erkent dat zij de Algemene Leden Vergadering onjuist heeft voorgelicht en biedt de heer [eiser] voor haar handelen haar verontschuldigingen aan. Het bestuur van de HARC verleent de heer [eiser] daarnaast volledig eerherstel binnen de vereniging en biedt hem met ingang van direct herstel in zijn lidmaatschap van de vereniging aan.

bij uitblijven waarvan HARC binnen 14 dagen na betekening, een dwangsom aan [eiser] zal verbeuren groot 1.000 euro per dag met een maximum van 25.000 euro,
2. tot vergoeding van de schade aan [eiser] in het kader van de onrechtmatige handelwijze van HARC jegens [eiser] te begroten op 10.000 euro immateriële schadevergoeding en 5.000 euro materiële schadevergoeding (inkomensschade /vermogensschade),
3. met veroordeling van HARC in de kosten van dit geding inhoudende kosten advocaat, incassokosten en nakosten.
3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat HARC onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de besluiten en de wijze van deze besluitvorming. [eiser] stelt dat hij dientengevolge immateriële (reputatie)schade en materiële schade heeft geleden.
3.3.

HARC voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het meest verstrekkend verweer van HARC luidt dat [eiser] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd en dat hij dus zijn klachtplicht ex artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft geschonden. Dit verweer slaagt. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.2.

Uit de wederzijdse standpunten van partijen volgt dat zij er beiden van uitgaan dat het voorgenomen besluit van het bestuur tot royement van [eiser] als lid van HARC doorgang heeft gevonden. Dit (aldus veronderstelde) besluit van het bestuur alsmede het eerdere besluit van de ALV tot ontslag van [eiser] als bestuurder van HARC (zie 2.2.) worden hierna gezamenlijk aangeduid als “de besluiten”.
4.3.

[eiser] heeft destijds geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid conform het reglement om zich schriftelijk te verweren en zich door het bestuur te laten horen, als aangegeven in de brief aan hem van het bestuur van 19 maart 2013 (zie 2.2.). Evenmin heeft hij zich beroepen op nietigheid ex artikel 2:14 BW of vernietiging van de besluiten gevorderd ex artikel 2:15 lid 1 BW. De vervaltermijn ex artikel 2:15 lid 5 BW is inmiddels verstreken. Deze omstandigheid sluit evenwel op zichzelf de mogelijkheid van een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering, waarmee opgekomen wordt tegen deze besluiten, niet uit (ECLI:NL:HR:2016:1061).
De vordering van [eiser] wordt aangemerkt als een actie uit onrechtmatige daad die gebaseerd is op een gebrek in de prestatie van HARC, te weten de hem onwelgevallige besluiten. Artikel 6:89 BW is ook van toepassing op een dergelijke actie uit onrechtmatige daad (ECLI:NL:HR:2007:BB3733).
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is gedaan, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval.
[eiser] heeft zich in zijn hoedanigheid van (voormalig) bestuurder/lid van HARC beroepen op de onrechtmatigheid van de besluiten. Dit maakt dat van hem verwacht mocht worden dat hij zijn bezwaren tegen deze besluiten en zijn voornemen tot het daarop te gronden verzet onverwijld duidelijk zou maken aan HARC, op straffe van verwerking van zijn recht om een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad (vgl. Hoge Raad 29 november 1996, JOR 1997/28).
Vaststaat dat [eiser] direct is geïnformeerd over de besluiten in maart 2012 en maart 2013, maar dat hij pas voor het eerst op 24 februari 2016 daarover heeft geklaagd bij HARC. Niet gesteld noch gebleken is dat hij niet eerder in de gelegenheid is geweest om te klagen. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [eiser] dat hij niet wilde dat de procedures (de rechtbank begrijpt: de onderhavige procedure en die als weergegeven in 2.3.) door elkaar gingen lopen, volstaat daartoe niet. Door niettemin zo’n lange tijdsduur te laten passeren, heeft [eiser] zijn recht om de onderhavige vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen, verwerkt ex artikel 6:89 BW. Hieruit volgt dat de vordering moet worden afgewezen.

4.4.

Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen overigens over en weer is aangevoerd door partijen geen verdere beoordeling.
4.5.

[]

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

wijst de vorderingen af, []