Lid heeft recht op kopie ledenlijst?

Een Stichting is lid van de vereniging “BVKZ” . De Stichting verzoek het bestuur van de vereniging om een kopie van de ledenlijst, omdat het een gebruik wil maken van het recht van 10% van de leden om te verzoeken om een extra ALV. Het bestuur weigert een kopie van de ledenlijst te verstrekken. In dit hoger beroep (in kort geding) oordeelt de rechter dat het bestuur een kopie van de ledenlijst moet verstrekken.

Dat is een opvallende uitspraak. In dit geval lijkt het te gaan om een kleine vereniging. Maar wat nu als 1 lastig lid verzoekt om de ledenlijst van een vereniging met honderden of duizenden leden?

Dit klemt te meer, omdat de dragende overweging van het Hof tamelijk kort door de bocht is:
” Voorts heeft te gelden dat op grond van artikel 16 lid 2 van de statuten van [de vereniging] BVKZ een quorum van 10 % van de leden nodig is om een verzoek tot het bijeenroepen van een (extra) algemene ledenvergadering aan BVKZ te kunnen doen en dat pas na afwijzing van dat verzoek door het bestuur van BVKZ, [de Stichting als lid, c.s.] zelf kunnen overgaan tot bijeenroeping. Om een dergelijk verzoek te kunnen doen dienen [de Stichting als lid c.s.] over een actuele ledenlijst te kunnen beschikken.”
Het is niet zo dat de vereniging BVKZ een speciale regeling heeft in de statuten, de vereniging heeft eenvoudigweg de regeling van artikel 2:41 lid 2 BW overgenomen. Dit geldt dus voor alle verenigingen in Nederland. Het Hof geeft ook niet dat de Stichting als lid in een speciale positie verkeert. Kortom, op basis van dit argument heeft elk lid van elke vereniging in Nederland recht op een kopie van de ledenlijst, als dat lid stelt dat het wil proberen de steun te verwerven onder 10% van de leden om een verzoek om een extra ALV in te dienen.

Het Hof stelt nog dat:

” Voorop stelt het hof dat er geen bijzondere rechtsregel bestaat op grond waarvan een vereniging gehouden is steeds een ledenlijst aan een lid van die vereniging te verstrekken. Uit al hetgeen hiervoor overwogen is en uit artikel 16 lid 2 van de statuten en artikel 2:8 BW volgt naar het oordeel van het hof dat BVKZ daartoe in het onderhavige geval wel gehouden is. Zonder actuele ledenlijst kunnen [appellanten c.s.] als leden van BVKZ immers niet gebruik maken van de bevoegdheid die de statuten hun toekennen.”

Volgens mij is het “onderhavige geval”  echter niet meer dan dat er een lid is van een vereniging dat steun wil zoeken onder de andere leden voor zijn wens een verzoek om een extra ALV in te dienen, en dat daarvoor contact op wil nemen met die andere leden.

Het hof bepaalt dat het bestuur een “actuele ledenlijst (met namen, adressen, telefoonnummers en e-mailadressen)” aan het lid moet geven.

Er kunnen al met al wel vraagtekens worden geplaatst bij deze uitspraak, die dan wel in hoger beroep is, maar nog steeds in kort geding. 
Bovendien heeft de vereniging geen beroep gedaan op de bescherming van de privacy van de leden, mogelijk omdat bij deze vereniging de leden allemaal zelf ook rechtspersonen zijn, en omdat de ledenlijst ook op de website staat van de vereniging (maar dat zou een verouderde versie zijn).

Al met al zou ik als bestuur nu  zeker niet opeens een kopie van de ledenlijst gaan geven als een lid erom verzoekt, maar eerst af te wachten of er andere rechters de lijn van deze uitspraak gaan volgen. Bovendien kan de vereniging in deze zaak nog in cassatie gaan (zijn gegaan) bij de Hoge Raad.


ECLI:NL:GHSHE:2018:2005 (update 10.08.2018; met juiste ECLI).

arrest van 8 mei 2018

in de zaak van

1Coöperatie [de coöperatie] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. Stichting [de stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als [appellanten c.s.] , en afzonderlijk als de Coöperatie en de Stichting,

tegen

Branchevereniging Kleinschalige Zorg ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als BVKZ,

op het bij exploot van dagvaarding van 18 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:4744; niet gepubliceerd], door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten c.s.] als eiseressen en BVKZ als gedaagde.

3De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) BVKZ is op 16 juni 2011 opgericht en heeft tot doel het bevorderen van kleinschalige zorg . Zij is belangenbehartiger en lobbyist voor de kleine zorgaanbieder op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. De Coöperatie en de Stichting zijn beide lid van BVKZ.
b) De Coöperatie is opgericht op 7 mei 2015. Zij heeft als doel te voorzien in de collectieve en individuele materiele belangen en behoeften van haar leden, met name in de zorg- en welzijnssector. De Stichting is één van de oprichters van de Coöperatie en thans lid van de Coöperatie.
c) De heer [de voorzitter van de coöperatie] (hierna te noemen: [de voorzitter van de coöperatie] ) is voorzitter van de Coöperatie. Van 16 juni 2015 tot 13 december 2016 heeft [de voorzitter van de coöperatie] , als tweede penningmeester, ook deel uitgemaakt van het bestuur van BVKZ. Tijdens de algemene ledenvergadering van BVKZ van 13 december 2016 is [de voorzitter van de coöperatie] als bestuurder van BVKZ ontslagen. [de voorzitter van de coöperatie] is tevens voorzitter van de Stichting.
d) Tijdens de algemene ledenvergadering van 13 december 2016 heeft [de voorzitter van de coöperatie] aan de hand van door hem uitgereikte stukken onder meer een tiental bezwaren kenbaar gemaakt die hij tijdens zijn tweede penningmeesterschap aan het bestuur van BVKZ had geuit.

e) In de akte van oprichting van BVKZ zijn onder meer de volgende statutaire bepalingen opgenomen:
“(…)
Artikel 15
1. Het boekjaar van de vereniging is gelijk aan het kalenderjaar. Jaarlijks wordt ten minste één algemene vergadering gehouden en wel binnen zes maanden na afloop van het boekjaar,(….) In deze algemene vergadering brengt het bestuur zijn jaarverslag uit over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. (…)
Artikel 16
1. Naast de algemene vergadering bedoeld in het vorige artikel, worden algemene vergaderingen bijeengeroepen door het bestuur zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt.
2. Op schriftelijk verzoek van ten minste een zodanig aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van één/tiende gedeelte van de stemmen in een voltallige algemene vergadering, is het bestuur verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken na indiening van het verzoek.
Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot de bijeenroeping van de algemene vergadering overgaan. (…)
De bijeenroeping der algemene vergadering geschiedt door schriftelijke mededeling aan de stemgerechtigden op een termijn van ten minste zeven dagen.
Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld.(…)”

f) Op 30 juni 2017 heeft te [plaats] de twaalfde algemene ledenvergadering van BVKZ plaatsgevonden. Op de agenda stonden onder meer het jaarverslag, een statutenwijziging, een bestuursverkiezing en door de Stichting aangedragen agendapunten. Deze punten betroffen, zakelijk weergegeven, de stukken die [de voorzitter van de coöperatie] op de vergadering van 13 december 2016 had voorgedragen en aan de aanwezige leden had uitgereikt, alsmede de informatievoorziening en rekening en verantwoording door het bestuur van BVKZ.
g) Bij brieven van 24 mei 2017 en 28 juni 2017 heeft de Stichting aan BVKZ de afgifte van een actuele ledenlijst verzocht. Bij brief van 5 juli 2017 heeft BVKZ afgifte geweigerd. BVKZ heeft daarbij meegedeeld dat de Stichting eerst een verzoek tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op grond van artikel 16 lid 2 van de statuten aan het bestuur dient te richten. Als het bestuur van BVKZ dat verzoek afwijst, zal het reageren op het verzoek om afgifte van een ledenlijst, aldus die brief.
h) Bij brief van 20 juli 2017 heeft de Coöperatie aan het bestuur van BVKZ verzocht een bijzondere algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Voorts is onder meer in die brief vermeld:
“(…)
Voorgesteld wordt om de volgende onderwerpen (….) te agenderen:
1. De informatievoorziening door het bestuur aan de leden.
2. De statutenwijziging en de daaruit voortvloeiende nieuwe bestuursstructuur en verruiming van bestuursbevoegdheden.
3. De bespreking van de financiële verantwoording door het bestuur.
4. De bespreking van de achtergrond van het ontslag van de heer [de voorzitter van de coöperatie] als tweede penningmeester.
5. Lessen voor de toekomst. (…)”
i. i) BVKZ weigert een ledenvergadering als door de Coöperatie verzocht bijeen te roepen.
j) Inmiddels heeft BVKZ een nieuw bestuur.
3.2.

De Coöperatie heeft BVKZ in kort geding doen dagvaarden en, na wijziging van de eis, zakelijk weergegeven gevorderd:
1. te gelasten dat BVKZ de besluiten die op 30 juni 2017 door de algemene ledenvergadering zijn genomen op straffe van een dwangsom opschort, totdat in een bodemprocedure over de (ver)nietig(baar)heid van die besluiten is beslist;
2. te bepalen binnen welke termijn de bodemprocedure aanhangig moet zijn gemaakt;
3. BVKZ te veroordelen om de actuele ledenlijst (met namen, adressen, telefoonnummers en e-mailadressen) aan de Coöperatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,– per dag of dagdeel dat BVKZ nalaat aan de veroordeling te voldoen;
4. BVKZ te veroordelen in de kosten van de procedure.
De Stichting heeft zich aan de zijde van de Coöperatie in het geding gevoegd.
3.2.1.

BVKZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.

De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellanten c.s.] afgewezen met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten. Daartoe werd onder meer, wat betreft de vordering tot afgifte van een ledenlijst, overwogen dat die vordering in feite strekte tot het beleggen van een nieuwe algemene ledenvergadering ter herroeping van reeds op 30 juni 2017 door die vergadering genomen besluiten. Daar kwam bij dat [appellanten c.s.] niet buitengerechtelijk aan BVKZ afgifte van een actuele ledenlijst hebben verzocht, dat die ledenlijst op de website van BVKZ te vinden is en dat, als deze niet compleet zou zijn, aangenomen mag worden dat met wat googelen, in combinatie met de kennis van de branche die [appellanten c.s.] ongetwijfeld hebben, een ledenlijst moet zijn samen te stellen. [appellanten c.s.] hadden dus onvoldoende belang bij de vordering, aldus de voorzieningenrechter.
3.4.

[appellanten c.s.] bestrijden met drie grieven (slechts) de afwijzing van de vordering tot het verstrekken van een actuele ledenlijst door BVKZ, alsmede de proceskostenveroordeling. Zij vorderen in het petitum van de memorie van grieven toewijzing alsnog van die vordering.
3.4.1.

Het hof constateert dat geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de overige vorderingen van [appellanten c.s.] Deze vorderingen maken daarom geen deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep.
3.5.

[appellanten c.s.] leggen aan hun vordering in hoger beroep ten grondslag dat zij op grond van artikel 16 lid 2 van de statuten van BVKZ laatstgenoemde kunnen verzoeken een algemene ledenvergadering bijeen te roepen mits, kort gezegd, 10 % van de leden, als quorum, zich bij dat verzoek aansluiten. Om een dergelijk verzoek, gesteund door voldoende leden, aan het bestuur van BVKZ te kunnen doen hebben [appellanten c.s.] een actuele ledenlijst nodig. [appellanten c.s.] wensen op die bijeen te roepen vergadering een aantal ernstige bezwaren (onder meer een gebrek aan transparantie en belangenverstrengeling binnen het bestuur), die zij tegen het bestuur van BVKZ hebben, met de leden te bespreken.
3.6.

BVKZ voert onder meer aan dat [appellanten c.s.] geen (spoedeisend) belang hebben bij het uitschrijven van een algemene ledenvergadering omdat (naar het hof uit de memorie van antwoord sub 13 begrijpt) een dergelijke vergadering slechts zou dienen ter herroeping van reeds op eerdere vergaderingen genomen besluiten, terwijl (in elk geval één van) de door [appellanten c.s.] genoemde agendapunt(en) te vaag zijn (is) om het bijeen roepen van een extra vergadering te rechtvaardigen.
3.7.

Het hof is van oordeel dat [appellanten c.s.] het ook in hoger beroep vereiste (spoedeisend) belang bij hun vordering hebben en overweegt daartoe als volgt.
3.7.1.

Allereerst constateert het hof dat [appellanten c.s.] misstanden die naar hun mening bij (het bestuur van) BVKZ bestaan, wensen te bespreken met de overige leden. Dat die misstanden door [appellanten c.s.] niet bewezen zijn, zoals BVKZ stelt, doet aan het (spoedeisende) belang van [appellanten c.s.] bij bespreking ervan niet af.
Voorts heeft te gelden dat op grond van artikel 16 lid 2 van de statuten van BVKZ een quorum van 10 % van de leden nodig is om een verzoek tot het bijeenroepen van een (extra) algemene ledenvergadering aan BVKZ te kunnen doen en dat pas na afwijzing van dat verzoek door het bestuur van BVKZ, [appellanten c.s.] zelf kunnen overgaan tot bijeenroeping. Om een dergelijk verzoek te kunnen doen dienen [appellanten c.s.] over een actuele ledenlijst te kunnen beschikken.
Dat buitengerechtelijk niet verzocht zou zijn om verstrekking van een ledenlijst doet niet ter zake. BVKZ weigert immers met een aantal argumenten (die het hof hierna bespreekt) afgifte van de lijst.

3.7.2.

Het hof overweegt verder dat noch de wet, noch de statuten van BVKZ beperkingen stellen aan de onderwerpen/agendapunten die op een, op de wijze van artikel 16 lid 2 van de statuten bijeen te roepen, ledenvergadering kunnen worden besproken. Indien, zoals BVKZ betoogt, haar leden het niet eens zijn met de onderwerpen die [appellanten c.s.] wensen te agenderen, ligt het voor de hand dat zij het verzoek van [appellanten c.s.] niet zullen ondersteunen, zodat het benodigde quorum wellicht niet gehaald wordt.
3.7.3.

Bij gebreke van gemotiveerde betwisting door BVKZ staat voorts vast dat de ledenlijst op de website van BVKZ een “vervuilde” (het hof begrijpt: niet actuele) lijst betreft. Het verweer van BVKZ dat [appellanten c.s.] uit die lijst zelf een actuele ledenlijst kunnen “construeren” faalt. Naar het oordeel van het hof is dit standpunt van BVKZ in strijd met hetgeen de redelijkheid en billijkheid, die op grond van artikel 2:8 BW de verhouding tussen partijen beheersen, eisen.
3.7.4.

Voorop stelt het hof dat er geen bijzondere rechtsregel bestaat op grond waarvan een vereniging gehouden is steeds een ledenlijst aan een lid van die vereniging te verstrekken. Uit al hetgeen hiervoor overwogen is en uit artikel 16 lid 2 van de statuten en artikel 2:8 BW volgt naar het oordeel van het hof dat BVKZ daartoe in het onderhavige geval wel gehouden is. Zonder actuele ledenlijst kunnen [appellanten c.s.] als leden van BVKZ immers niet gebruik maken van de bevoegdheid die de statuten hun toekennen.
3.7.5.

Bij het laatste processtuk (haar schriftelijk pleidooi) heeft BVKZ nog gesteld dat haar statuten inmiddels in die zin zijn gewijzigd dat deze eisen dat een door [appellanten c.s.] aan BVKZ te richten verzoek als hiervoor vermeld thans gemotiveerd dient te worden. Wat hiervan ook zij, tot afwijzing van de vordering kan dit niet leiden. [appellanten c.s.] hebben immers ook een actuele ledenlijst nodig om een gemotiveerd verzoek in te kunnen dienen.
3.8.

De slotsom luidt dat de grieven slagen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, voor zover dat in dit hoger beroep is betrokken, met toewijzing alsnog van de vordering van [appellanten c.s.] tot afgifte van een actuele ledenlijst. Het hof ziet aanleiding de gevorderde dwangsom op te leggen en te maximeren als hierna in het dictum vermeld.
3.8.1.

Nu de overige vorderingen van [appellanten c.s.] in eerste aanleg zijn afgewezen en [appellanten c.s.] tegen die afwijzing geen beroep hebben ingesteld, zijn partijen te beschouwen als in eerste aanleg over en weer in het ongelijk gesteld. De daarop betrekking hebbende proceskosten zullen om die reden worden gecompenseerd als hierna vermeld.
In hoger beroep is BVKZ de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt in de kosten van het beroep veroordeeld.

4De uitspraak

Het hof:

4.1.

vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, opnieuw rechtdoende,
4.2.

veroordeelt BVKZ om binnen een week na betekening van dit arrest een actuele ledenlijst (met namen, adressen, telefoonnummers en e-mailadressen) aan [appellanten c.s.] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,– per dag of dagdeel dat BVKZ, na verloop van voormelde termijn van een week, nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00;

Kafka in een vereniging. Royement ongeldig.

Rb. Den Haag 4 april 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:3682

Kafka in een vereniging: een lid wordt geroyeerd (ontzet), zonder dat wordt gezegd waarom, met een niet-ondertekende brief. Het lid vraagt of de brief echt is, krijgt geen antwoord. Tegen het einde van de beroepstermijn stelt hij beroep in  bij de ALV. Het bestuur weigert een ALV bijeen te roepen. Het lid gaat naar de rechter, maar er is een uitspraak van de Hoge Raad uit 1965 waarin is bepaald dat een lid niet bij de civiele rechter kan aankloppen zolang de beroepsprocedure bij de ALV nog loopt.

De rechter besluit echter om af te wijken van die uitspraak van de HR. ” Nu het bestuur van de vereniging categorisch weigert de ALV bijeen te roepen, moet een uitzondering worden aanvaard op de regel die in het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad uit 1965 is geformuleerd. Het lid kan zich in een dergelijke situatie wel dadelijk tot de civiele rechter wenden en zijn bezwaren tegen het besluit van het bestuur aan de rechter ter beoordeling voorleggen. Een beroep van de vereniging op het verzuim het oordeel van de ALV af te wachten zal onaanvaardbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 2:8 lid 2 BW. “

De rechter oordeelt ook dat het royement vernietigbaar is. ” Het ontzettingsbesluit is voor [de heer A] uit de lucht komen vallen. Er is van de zijde van de vereniging op geen enkele wijze zelfs maar een begin van een serieuze motivering van het besluit ter kennis van [de heer A] gebracht. Ook ter comparitie is, op vragen van de rechtbank, niet veel meer naar voren gekomen dan dat er “onrust” was in de vereniging. [] Het is dan ook in nevelen gehuld gebleven waarom [de heer A] het veld moest ruimen.”

Het bestuur is zo “slim” geweest om het lid A niet alleen te royeren, maar om ook het lidmaatschap op te zeggen (op zich is dat een verstandige keuze). In dit geval heeft het bestuur ook nog een ledenraadpleging gehouden, met de vraag of leden het lid A nog in hun midden houden. Ook daarbij heeft lid A geen enkele gelegenheid gehad zijn kant van het verhaal te doen.

” Het opzeggingsbesluit treft hetzelfde lot. Dit besluit is, naar de rechtbank begrijpt, de resultante van een raadpleging van de leden – nadat [de heer A] in rechte was opgenomen tegen zijn royement – aan wie een keuzemenu is voorgeschoteld[]n. De uitkomst daarvan zou zijn dat de leden [de heer A] niet langer in hun midden accepteren. Los van het feit dat ook hier [de heer A] op geen enkele wijze is betrokken in de besluitvorming, geldt dat het onduidelijk is wat [de heer A] nu precies wordt nagedragen. [de heer A] moet er naar gissen, zelfs een tipje van de sluier licht de vereniging (het bestuur) niet op.” 


 

Vonnis van 4 april 2018

I n de zaak van De heer A, lid, [B] en [de VOF] tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

RIJSCHOOLVERENIGING “ ATTENT ”,

Eisers zullen hierna afzonderlijk ook ‘de VOF, ‘ [de heer A] ’ en ‘ [mevrouw B] ’ genoemd worden. Gedaagde zal ‘de vereniging’ genoemd worden.

2De feiten

2.1.

[de heer A] en [mevrouw B] zijn vennoten van de VOF, waarin een rijschool wordt geëxploiteerd. [de heer A] is bij de rijschool werkzaam als gecertificeerd rijinstructeur. [mevrouw B] houdt zich voornamelijk bezig met de afhandeling van administratieve en financiële zaken.
2.2.

De vereniging is een vereniging van rijschoolhouders. Zij is opgericht in 1984 en heeft als doel het behartigen en bundelen van de belangen van beroeps-autorijschoolhouders, alsmede het bevorderen van een juiste uitoefening van hun werkzaamheden, een en ander in de ruimste zin des woords.
2.3.

Sinds 2007 is [de heer A] in zijn hoedanigheid van gecertificeerd rijinstructeur lid van de vereniging.

2.4.

In de statuten van de vereniging (‘de Statuten’), is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen.

Artikel 5. Einde van het lidmaatschap.Het lidmaatschap eindigt:
1. […].
c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer een lid zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
d. door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeeld.
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van een verenigingsjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4. Een opzegging in strijd met het bepaalde in het vorige lid, doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgend op de datum waartegen was opgezegd.
5. […].
6. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.
7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
8. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een verenigingsjaar eindigt, blijft desalniettemin de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd. […].

2.5.

Tevens is een Huishoudelijk Reglement van kracht. Voor zover hier relevant, is daarin het volgende opgenomen.

Artikel 6. Rechten en verplichtingen.Een lid der vereniging heeft het recht zijn stem uit te brengen tijdens de in artikel 12 en 13 der statuten genoemde vergaderingen; inzage te verkrijgen van alle door het bestuur genomen besluiten.
Artikel 7. Een lid der vereniging is verplicht.De statuten, reglementen en bestuursbesluiten strikt na te leven. Zich te onthouden van handelingen die schadelijk zijn of kunnen zijn voor de belangen van het verkeersonderricht in het algemeen en voor de vereniging in het bijzonder. Zorg te dragen voor een goede bedrijfsvoering. Zijn financiële verplichtingen ten aanzien van de vereniging stipt na te komen, bij niet-naleving waarvan geen aanspraak kan worden gemaakt op de in artikel 6 van dit reglement genoemde rechten. […].
Artikel 8. Einde van het lidmaatschap.De opzegging van het lidmaatschap, als vermeld in artikel 5 der statuten, geschiedt door schriftelijke melding aan het verenigingssecretariaat.
Ontzettinga. Het bepaalde in artikel 5 lid d der statuten is ondermeer van toepassing op het niet nakomen van de verplichtingen als genoemd in artikel 6 en 7 van dit reglement .
b. Een bestuursbesluit tot ontzetting kan eerst dan worden genomen nadat een gedegen onderzoek is ingesteld naar de wijze en mate van de tot die beslissing leidende overtreding(en). Alvorens tot ontzetting wordt besloten dient het betrokken lid te worden gehoord.
c. In geval van ontzetting verliest het deelnemingsbewijs (bewijs van lidmaatschap) en eventuele personeelspassen, met inbegrip van alle daaruit voortvloeiende rechten, direct na uitspraak van de ontzetting door het bestuur zijn geldigheid en dient onverwijld te worden ingeleverd bij het secretariaat. Het vorenstaande is eveneens van toepassing op alle door of namens de vereniging uitgereikte legitimaties.
d. Indien binnen de in de statuten gestelde termijn beroep wordt aangetekend op de algemene vergadering, wordt de werking van het deelnemingsbewijs (bewijs van lidmaatschap) en alle daaruit voortvloeiende rechten opgeschort totdat over het tegen de ontzetting ingestelde beroep door de algemene vergadering is beslist.
e. Bij nietigverklaring van het bestuursbesluit tot ontzetting door de algemene vergadering kan het betrokken lid geen aanspraken doen gelden op vergoeding van schade, van welke aard ook, die door de herroepen ontzetting is geleden, tenzij grove nalatigheid kan worden aangetoond.

2.6.

Bij brief van 3 maart 2017 heeft het bestuur van de vereniging (‘het bestuur’) de rijschool geïnformeerd als volgt:
Gelet op artikel 2 en art 5,1,d van de Statuten van rijschoolvereniging Attent en art. 7 van het Huishoudelijk reglement van voornoemde vereniging ziet het Bestuur zich genoodzaakt u uit de vereniging te ontzetten. Gezien de aard van de situatie ziet het Bestuur af van een procedure ‘einde lidmaatschap’. Geheel buiten de Statuten en het Huishoudelijk Reglement om is het bestuur bereid één en ander in een persoonlijk gesprek nader toe te lichten. Voor een afspraak kunt u zich wenden tot één van de bestuursleden.

2.7.

Bij e-mail van 12 maart 2017 heeft [de heer A] daarop gereageerd als volgt:
[…], 3 maart jl. hebben wij als rijschool een aangetekende brief ontvangen van de Attent rijschoolvereniging waarin werd medegedeeld dat het bestuur zich genoodzaakt ziet om per direct onze rijschool uit de vereniging te zetten. Of deze brief ook echt via het bestuur van de vereniging komt is niet duidelijk, er is ondertekend als bestuur rijschoolvereniging Attent , maar deze is niet ondertekend met naam of handtekening. Verder wordt er verwezen naar een tweetal artikelen, maar er wordt nergens duidelijk gemaakt op weke manier er door onze rijschool tegen deze artikelen is ingegaan. Er is nooit een aanwijzing geweest dat wij ons in strijd met deze artikelen gedragen zouden hebben. Na het inwinnen van juridisch advies heb ik besloten om tegen deze beslissing in te gaan en daarom heb ik voor elk lid van het bestuur afzonderlijk de volgende vragen:

– Is deze brief inderdaad afkomstig van het Attent bestuur?
– Op welke gronden is deze beslissing genomen? Als het bestuur inderdaad vindt dat er tegen deze artikelen in iets gebeurd is, graag een schriftelijke onderbouwing met bewijzen en data?
– Waarom is er nooit een bericht geweest gericht aan onze rijschool dat er in strijd met deze artikelen gehandeld werd?
– Moet een eventuele beslissing om een lid uit de vereniging te zetten niet besproken worden met de leden?

Ik heb sterk de indruk dat er op persoonlijke redenen gezocht wordt om onze rijschool zwart te maken en om mij persoonlijk aan te vallen. Hierbij vraag ik aan het bestuur om per omgaande de beslissing om onze rijschool als lid te weigeren ongedaan te maken en deze beslissing aan de Attent leden schriftelijk mede te delen. […].

2.8.

Een reactie bleef uit en de advocaat van [de heer A] heeft het bestuur bij brief van 31 maart 2017 het volgende geschreven, voor zover hier relevant:
[…]. Cliënt overhandigde mij uw brief van 3 maart jl. waarin u ontzetting van het lidmaatschap van uw vereniging aanzegt. […]. Omdat sindsdien uw reactie is uitgebleven, zeg ik u namens cliënt aan dat hij hierbij gebruik wil maken van de mogelijkheid in beroep bij de ALV te gaan tegen uw besluit tot ontzetting van het lidmaatschap. Ik verzoek u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief kenbaar te maken meer informatie te verschaffen over de verdere gang van zaken. Totdat u dat gedaan heeft behoud ik in ieder geval uitdrukkelijk het recht voor andere beroepsgronden aan te voeren. […].

2.9.

Bij brief van 10 april 2017 heeft het bestuur gereageerd, voor zover hier relevant:
Op 8 april 2017 ontving ik uw brief […]. Helaas moet ik u mededelen dat ik het beroep niet in behandeling kan nemen aangezien u het beroep te laat ingesteld heeft. Ik zal het een en ander hieronder toelichten. Met mijn brief van 3 maart 2017 heb ik aan uw cliënt kenbaar gemaakt dat Rijschoolvereniging Attent hem ontzet uit het lidmaatschap op grond van artikel 5, eerste lid, onder d van onze Statuten en artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement. Tegen mijn besluit van 3 maart 2017 stond op grond van artikel 5 van onze Statuten beroep open, waarbij de beroepstermijn één maand was. Dit houdt in dat uw cliënt tot en met 2 april 2017 de tijd had om in beroep te gaan tegen mijn besluit. Uit de handgeschreven toevoegingen op de bijlagen van uw brief maak ik op dat uw cliënt op de hoogte was van deze termijn. Pas op 8 april 2017 ontving ik uw aangetekende brief. Gelet op het feit dat ik uw brief buiten de gestelde termijn ontving neem ik het beroep niet in behandeling.

2.10.

Bij brief van 2 mei 2017 heeft de advocaat van [de heer A] het bestuur geschreven, voor zover hier relevant:
[…]. Allereerst geldt dat uw statuten in artikel 5 lid 7 voorschrijven dat tegen een besluit tot ontzetting gedurende één maand de mogelijkheid bestaat beroep in te stellen tegenover de algemene vergadering. Als er al sprake zou zijn van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontzetting van het lidmaatschap, dan is het aan de algemene ledenvergadering om over het beroep te oordelen. Nergens is voorgeschreven dat het bestuur van de vereniging beslist over de ontvankelijkheid van een dergelijk ingesteld beroep. Reeds door dit beroep niet voor te leggen aan de algemene ledenvergadering handelt u dan ook in strijd met artikel 5 lid 7 van de statuten.

Uw beoordeling dat het beroep te laat zou zijn ingesteld, is voorts feitelijk onjuist. Zoals u in de bijlage kunt zien, heb ik het beroep per e-mail van 31 maart ingediend bij de vereniging. De brief is destijds tevens per aangetekende post verzonden. Voor de zekerheid heb ik dit beroep tevens aan alle individuele bestuursleden per e-mail toegestuurd. Hiermee staat onherroepelijk vast dat het beroep op 31 maart jl. is ingediend. Dat u de brief pas op 8 april jl. zou hebben gelezen, doet daar niets aan af. Evenmin schrijven de statuten of het huishoudelijk reglement voor dat het beroep per (aangetekende) post moet worden ingediend, laat staan dat het voor ontvankelijkheid beslissend is dat het bestuur of een bestuurslid kennis heeft genomen van het beroep. Het tegendeel is het geval, aangezien het bestuur zich geheel dient te onthouden van een oordeel over de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.

Het voorgaande is overigens enkel relevant voor zover al sprake zou zijn van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op grond van artikel 5 lid 1 sub d geldt dat een lid kan worden ontzet wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Verder blijkt uit artikel 8 lid b dat voorafgaand aan dit besluit een gedegen onderzoek moet worden ingesteld. In uw brief d.d. 3 maart 2017 geeft u op geen enkele manier weer op grond van welke gedragingen zijdens mijn cliënt u tot uw besluit tot ontzetting bent gekomen. Evenmin laat u na met stukken te onderbouwen vanwaar uw besluit tot ontzetting gerechtvaardigd zou kunnen zijn.

Als kers op de taart voegt u daar in uw besluit van 3 maart jl. aan toe dat u afziet van een procedure einde lidmaatschap. Ook deze beslissing is op geen enkele manier onderbouwd. Hoe dan ook geldt dat de feiten noch de omstandigheden, statuten, het huishoudelijk reglement noch de wet de ruimte biedt af te zien van een dergelijke procedure. Hoe dan ook geldt dat u op geen enkele wijze in redelijkheid tot ontzetting van het lidmaatschap hebt kunnen komen. […].

2.11.

Op 13 juli 2017 heeft [de heer A] de dagvaarding waarmee onderhavige zaak aanhangig is gemaakt aan de vereniging laten uitbrengen.
2.12.

Op 26 augustus 2017 heeft de vereniging haar leden een ‘Verklaring inzake lidmaatschap [A] ’ gestuurd, met het verzoek daarop aan te geven welke verklaring op hen van toepassing was. De leden konden kiezen uit drie opties:
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zeg ik per direct mijn lidmaatschap op;
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zal ik in de eerstvolgende ledenvergadering tegen dit lidmaatschap stemmen;
In deze zaak doe ik helemaal niets.”

2.13.

Bij brief van 5 oktober 2017 heeft het bestuur het lidmaatschap van [de heer A] opgezegd en hem geïnformeerd als volgt, voor zover relevant:
Als bestuur van Rijschoolvereniging delen we je mede dat Attent na consultatie van haar leden over informatie beschikt die maakt dat het redelijkerwijs niet van Attent gevergd kan worden het lidmaatschap van jou langer te laten voortduren. Aan de leden was verzocht om een verklaring over jouw lidmaatschap van Attent . De uitkomst veronderstellen we bij jou bekend […]. De uitkomst gaf aan ons als bestuur eens te meer een zeer duidelijk signaal af over de zeer nadelige gevolgen voor Attent door jouw lidmaatschap.

Attent zegt thans met onmiddellijke ingang het lidmaatschap op van jou als enige lid van rijschool [de VOF] , voor zover nodig gezien het ontzettingsbesluit d.d. 3 maart jl. […].

Attent verzoekt je in te doen zien dat je lidmaatschap ook en in elk geval rechtmatig is geëindigd met deze opzeggingsbrief. Conform artikel 5 lid 7 van de statuten staat je binnen een maand na ontvangst van deze brief een beroep open bij de algemene ledenvergadering. Die bevoegdheid heb je, ondanks dat we als bestuur in overweging konden nemen de consultatie van de leden reeds te beschouwen als een eenstemmig besluit van de leden ex artikel 2:40 lid 2 BW, aangezien geen van de leden voor behoud van jou als lid heeft gestemd. De leden die zich van uiting onthielden, konden we beschouwen als blanco stemmen en dus als niet uitgebracht ex artikel 15 lid 4 van de statuten. Zij voorkwamen dus niet de vereiste eenstemmigheid. Desalniettemin kun je aangeven een dergelijke procedure binnen een maand in te willen doen stellen. Gezien de korte termijn vergt dat alsdan per omgaande (uiterlijk vrijdag 13 oktober) actie van jou. […].

3Het geschil

3.1.

Eisers vorderen na eisvermeerdering, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  1. een verklaring voor recht dat het besluit van 3 maart 2017 tot ontzetting uit het lidmaatschap nietig is dan wel dit besluit te vernietigen;
  2. vernietiging van het besluit van 5 oktober 2017 tot opzegging van het lidmaatschap;
  3. de vereniging te verplichten eisers met ingang van vonnisdatum als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding;
  4. met veroordeling van de vereniging tot voldoening van de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.

Eisers leggen hieraan ten grondslag dat het ontzettingsbesluit van 3 maart 2017 (hierna: ‘het ontzettingsbesluit’) vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat eisers gehoord hadden moeten worden op grond van artikel 8 sub b van het Huishoudelijk Reglement. Verder stellen eisers dat het ontzettingsbesluit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 juncto artikel 2:35 lid 4 omdat het besluit geen gronden voor de ontzetting bevat. Het ontzettingsbesluit is verder nietig althans vernietigbaar (op grond van artikel 2:14 lid 1 jo. artikel 2:15 lid 1 sub a juncto artikel 2:35 lid 4 BW) omdat, ondanks dat tijdig beroep op de algemene ledenvergadering (‘ALV’) is ingesteld, dit beroep door het bestuur is genegeerd.
Het besluit van 5 oktober 2017 (‘het opzeggingsbesluit’), waartegen op grond van de statuten ook beroep op de ALV open staat en waartegen ook beroep is ingesteld, is op (grotendeels) dezelfde gronden vernietigbaar.
3.3.

De vereniging voert verweer.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De vereniging heeft zich niet verzet tegen de eisvermeerdering bij akte. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen redenen ziet om die buiten beschouwing te laten, zal zij beslissen op de vorderingen zoals deze luiden na de eiswijziging.
Ontvankelijkheid

4.2.

De vereniging heeft voor alle weren de ontvankelijkheid van de VOF en [mevrouw B] in hun vorderingen betwist, omdat zij geen lid zijn van de vereniging. Ter comparitie verklaarden eisers dat er zekerheidshalve is gedagvaard door de VOF en de beide vennoten omdat niet geheel duidelijk was wie formeel als lid heeft of hebben te gelden. De uitkomst van het debat ter comparitie was dat [de heer A] als lid moet worden aangemerkt en dat de vorderingen van de VOF en [mevrouw B] buiten beschouwing kunnen blijven; zij zullen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Waar hierna ‘ [A] ’ wordt genoemd, wordt gedoeld op [de heer A] .
Terugvragen contributie 
4.3.

De vereniging wijst er op dat [de heer A] kort na de ontvangst van het bericht van het bestuur dat tot ontzetting was besloten, zijn contributie heeft “teruggevraagd”. De contributie (naar de rechtbank begrijpt: het deel dat betrekking heeft op het resterende deel van het lopende lidmaatschapsjaar) is daarop teruggestort. In de visie van de vereniging komt [de heer A] sindsdien de op hem als lid rustende verplichting tot contributiebetaling niet na en – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de vereniging – kan hij zich niet meer verzetten tegen de beëindiging van het lidmaatschap.
4.4.

Het moet voor de vereniging duidelijk zijn geweest dat [de heer A] zeer verbaasd was over het hem medegedeelde royementsbesluit. De brief waarin [de heer A] over het besluit werd geïnformeerd bevatte geen enkele motivering van het besluit en onweersproken is dat een verzoek van [de heer A] om een schriftelijke motivering niet door de vereniging is gehonoreerd. Daarop heeft [de heer A] , die stelt dat hij geëmotioneerd was door het besluit dat voor hem uit de lucht kwam vallen, zijn contributie teruggevraagd. Dat [de heer A] geëmotioneerd was, erkent de vereniging, gezien haar beschrijving van het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden daags na de ontvangst van de ontzettingsbrief. Ondanks dit restitutieverzoek heeft [de heer A] kort nadien, door tussenkomst van zijn raadsman, de vereniging gemeld tegen het besluit beroep op de ALV in te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vereniging uit deze gang van zaken niet kunnen opmaken dat [de heer A] niet langer aanspraak maakte op het lidmaatschap van de vereniging en afstand heeft gedaan van zijn (na het ontzettingsbesluit) bestaande recht op het instellen van beroep op de ALV. Ter zitting heeft [de heer A] medegedeeld bereid te zijn op eerste verzoek van de vereniging zijn contributieverplichtingen na te komen. Een beroep op artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement – toegespitst op dit geval: bij niet betaling van contributie kan een lid geen aanspraak maken op het uitoefenen van zijn rechten als lid – gaat daardoor niet op.
Beroep op de ALV 
4.5.

[de heer A] heeft tegen het ontzettingsbesluit en tegen het opzeggingsbesluit beroep op de ALV ingesteld op de voet van het bepaalde in artikel 5 lid 7 van de statuten van de vereniging. Dat ook tegen het opzeggingsbesluit op grond van de statuten beroep openstaat, is niet in geschil.
4.6.

Anders dan de vereniging meent, heeft [de heer A] zijn beroep tegen het ontzettingsbesluit tijdig ingesteld. Dat is immers gebeurd door zijn raadsman die dat op 31 maart 2017 – en dat is binnen een maand nadat [de heer A] op de hoogte werd gesteld van het royementsbesluit – heeft gedaan door middel van een e-mail gericht aan het secretariaat van de vereniging. Ter comparitie is de ontvangst door het secretariaat van die e-mail bevestigd.
4.7.

Dat het beroep op de ALV tegen het opzeggingsbesluit tijdig is ingesteld, is niet in geschil.
4.8.

De vereniging neemt het standpunt in dat het bijeenroepen van de ALV een taak is van het lid dat beroep instelt, niet een taak van het bestuur. [de heer A] heeft echter, aldus de vereniging, verzuimd voor bijeenroeping zorg te dragen. De vereniging wijst op de mogelijkheid voor leden zelf een ALV bijeen te roepen, artikel 2:41 lid 2 BW. Die weg heeft [de heer A] ten onrechte niet gevolgd, aldus de vereniging.
4.9.

Dit verweer treft geen doel. Als een lid opkomt tegen een ontzettingsbesluit (en, zoals in dit geval, een opzeggingsbesluit waartegen beroep open staat) dient het bestuur ervoor te zorgen dat de ALV, het orgaan dat in beroep oordeelt, wordt bijeengeroepen. Het is dus niet zo dat het geroyeerde lid daar zelf voor moet zorgen, ook niet als het bestuur niet dadelijk van zins is tot bijeenroeping over te gaan. De verwijzing van de vereniging naar het bepaalde in artikel 2:41 lid 2 en lid 3 BW (ook opgenomen in de statuten van de vereniging, artikel 12 lid 4) is dan ook niet relevant. Alleen al het vereiste de in dat artikel genoemde drempel (1/10e gedeelte van de stemmen) te bereiken, maakt de zienswijze van de vereniging onacceptabel, omdat het beroepsrecht van het geroyeerde lid daardoor gefrustreerd zou kunnen worden.
4.10.

Bijeenroeping van de ALV door het bestuur, teneinde dit orgaan in de gelegenheid te stellen in beroep te oordelen, zal binnen bekwame tijd moeten plaatsvinden. Verder geldt dat het bestuur er zorg voor moet dragen dat die ALV op een redelijke termijn plaats vindt. Uiteraard zal het bestuur daarbij de wettelijke en statutaire regels in acht moeten nemen. Het bestuur zal de mate van voortvarendheid van de bijeenroeping moeten laten afhangen van het belang dat het lid heeft: in gevallen waarin het lid een groot belang heeft bij een spoedige beoordeling door de ALV zal het bestuur ervoor moeten zorgen dat de ALV op zo kort mogelijke termijn bijeenkomt. Daarbij verdient aantekening dat royement doorgaans een diffamerend karakter heeft zodat behandeling van het beroep op korte termijn in de regel aangewezen zal zijn. Het bestuur zal zich daarbij vanzelfsprekend moeten laten leiden door de normen van redelijkheid en billijkheid, artikel 2:8 BW.
4.11.

Het bestuur van de vereniging heeft geweigerd en weigert de ALV bijeen te roepen. Dat brengt [de heer A] in de problemen. Uitgaande van de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest HR 14 mei 1965, ECLI:NL:HR:1965:AD8077 Amsterdams Speeltuinverbond – niets wijst erop dat deze benadering verlaten is of zou moeten worden – kan [de heer A] niet bij de civiele rechter aankloppen, in ieder geval niet met een vordering gegrond op de vernietigbaarheid van het besluit van het bestuur zolang de ALV niet in beroep heeft geoordeeld. Denkbaar is dat de civiele rechter in een geval als dit een vereniging, als het geroyeerde lid dat vordert, opdraagt alsnog een ALV bijeen te roepen (zie aldus Rechtbank Overijssel 8 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:386). Maar dat is wel een omslachtige route. [de heer A] heeft een dergelijke vordering niet (ook niet subsidiair) ingesteld.
4.12.

Nu het bestuur van de vereniging categorisch weigert de ALV bijeen te roepen, moet een uitzondering worden aanvaard op de regel die in het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad uit 1965 is geformuleerd. Het lid kan zich in een dergelijke situatie wel dadelijk tot de civiele rechter wenden en zijn bezwaren tegen het besluit van het bestuur aan de rechter ter beoordeling voorleggen. Een beroep van de vereniging op het verzuim het oordeel van de ALV af te wachten zal onaanvaardbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 2:8 lid 2 BW. De rechter zal het aangevallen besluit moeten beoordelen alsof het in hoogste instantie is genomen.
Zijn het royementsbesluit en het opzeggingsbesluit aantastbaar?

4.13.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide besluiten vernietigbaar. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
4.14.

Het ontzettingsbesluit is voor [de heer A] uit de lucht komen vallen. Er is van de zijde van de vereniging op geen enkele wijze zelfs maar een begin van een serieuze motivering van het besluit ter kennis van [de heer A] gebracht. Ook ter comparitie is, op vragen van de rechtbank, niet veel meer naar voren gekomen dan dat er “onrust” was in de vereniging. Dat [de heer A] informatie zou hebben gelekt naar een functionaris van het CBR, is wel vaag gesuggereerd, maar is op geen enkele wijze onderbouwd, nog geheel daargelaten of dat grond zou kunnen zijn vormen voor ontzetting uit het lidmaatschap. Het is dan ook in nevelen gehuld gebleven waarom [de heer A] het veld moest ruimen.
De wijze waarop het bestuur tot het royement heeft besloten staat op gespannen voet met het bepaalde in artikel 8 van het Huishoudelijk Reglement – hiervoor, onder 2.5, geciteerd – waarin van een “gedegen onderzoek” wordt gerept, en van het horen van het betrokken lid voorafgaand aan het nemen van een royementsbesluit. Die zorgvuldigheid, die ook van (het bestuur van) een vereniging verlangd mag worden als daarover niets zou zijn bepaald in de statuten of in een huishoudelijk reglement, heeft de vereniging evident niet in acht genomen.
4.15.

Het ontzettingsbesluit is daarom alleen al voor wat betreft wijze van totstandkoming gebrekkig. Maar uit het voortgaande vloeit voort dat het besluit tot ontzetting bovendien is genomen zonder dat [de heer A] enig verwijt wordt gemaakt, althans kenbaar is gemaakt. Dat maakt dat het bestuur niet in redelijkheid op één van de in de wet genoemde gronden tot royement van [de heer A] heeft kunnen besluiten. Het gevolg daarvan is dat het besluit van het bestuur, ook met inachtneming van de terughoudendheid waarmee de rechter besluiten als deze op hun inhoud behoort te toetsen (zie HR 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 VEB/KLM), op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW vernietigbaar is.
Anders dan [de heer A] bepleit is nietigheid niet aan de orde. Op zichzelf heeft het bestuur zijn ontzettingsbesluit namelijk wel gebaseerd op de juiste wettelijke gronden, genoemd in artikel 2:35 lid 3 BW, maar aan de wijze van totstandkoming van het ontzettingsbesluit en de wijze waarop aan die gronden invulling is gegeven, schort het. Dat voert tot de conclusie dat het aangevallen besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.
4.16.

Het opzeggingsbesluit treft hetzelfde lot. Dit besluit is, naar de rechtbank begrijpt, de resultante van een raadpleging van de leden – nadat [de heer A] in rechte was opgenomen tegen zijn royement – aan wie een keuzemenu is voorgeschoteld, hiervoor in 2.12 weergegeven. De uitkomst daarvan zou zijn dat de leden [de heer A] niet langer in hun midden accepteren. Los van het feit dat ook hier [de heer A] op geen enkele wijze is betrokken in de besluitvorming, geldt dat het onduidelijk is wat [de heer A] nu precies wordt nagedragen. [de heer A] moet er naar gissen, zelfs een tipje van de sluier licht de vereniging (het bestuur) niet op. Dat [de heer A] zich tijdens een telefoongesprek met een bestuurslid na de ontvangst van de royementsmededeling onder invloed van zijn verbazing en boosheid over dat besluit wellicht met wat minder gepolijst taalgebruik heeft uitgelaten, kan niet als serieuze motivering gelden.
Ook tot het opzeggingsbesluit heeft het bestuur daarom in redelijkheid niet kunnen komen; het besluit is, op dezelfde gronden als zojuist ten aanzien van het ontzettingsbesluit vermeld, vernietigbaar. De omstandigheid dat, zoals de vereniging verdedigt, de leden [de heer A] niet meer in hun midden dulden, maakt niet dat hem een gang naar de ALV kan worden onthouden, noch dat [de heer A] geen redelijk belang zou hebben bij zijn vorderingen. Het valt immers nog maar te bezien hoe een beraadslaging in de ALV, waarin [de heer A] spreekrecht heeft, uitpakt (HR 15 juli 1965, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1961/101 Wijsmuller).
Slotsom 
4.17.

De consequentie van het voorgaande is dat de rechtbank het ontzettingsbesluit en het opzeggingsbesluit van het bestuur zal vernietigen. De vordering tot veroordeling van de vereniging om [de heer A] als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, is evenzeer voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal aan de veroordeling een dwangsom verbinden, tot een in het dictum op te nemen maximum. Daarbij tekent de rechtbank voor de duidelijkheid aan dat met de vernietiging van de besluiten van het bestuur de in artikel 2:35 lid 4 laatste volzin BW bedoelde schorsing eindigt.

[]



4.21.

De rechtbank zal haar vonnis, met inbegrip van de vernietiging van de besluiten, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals gevorderd.

5De beslissing

De rechtbank:
5.1.

verklaart de VOF en [mevrouw B] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.

vernietigt het besluit van 3 maart 2017 tot ontzetting van [de heer A] uit het lidmaatschap van de vereniging;
5.3.

vernietigt het besluit van 5 oktober 2017 tot opzegging van het lidmaatschap van de vereniging;
5.4.

verplicht de vereniging [de heer A] met ingang van de datum van dit vonnis als volwaardig lid te behandelen en te blijven behandelen tot het lidmaatschap op rechtsgeldige wijze is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, zulks tot een maximum van € 10.000,–;

Twee ALV’s , twee besturen

Rechtbank Midden-Nederland 22 december 2017


In deze zaak gaat het om een kleine vereniging met een bestuurscrisis. Er ontstaan twee kampen in het bestuur. Dan doen een aantal leden een verzoek om een ALV. Zowel de voorzitter, als één van de andere bestuursleden schrijft een (aparte) ALV uit. Beiden ALV’s worden gehouden op dezelfde dag, maar in een andere stad. Op de ALV georganiseerd door de voorzitter blijft de voorzitter in functie en wordt het andere bestuurslid ontslagen. Op de andere ALV wordt juist de voorzitter ontslagen. 
In deze zaak oordeelt de rechter dat de ALV georganiseerd door het medebestuuurslid ongeldig is, omdat een individueel bestuurslid niet zelfstandig een ALV bijeen kan roepen.  
De rechter spreekt zich  niet uit over de geldigheid van de ALV bijeengeroepen door de voorzitter, zodat (voor mij) onduidelijk blijft wie nu rechtsgeldig bestuurslid van de vereniging is. 
Vonnis in kort geding van 22 december
2017
in de zaak van
1. de vereniging 
[de vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,          
tegen [gedaagde] ,
De feiten
2.1.
[de vereniging] is een kleine politieke
partij met ongeveer 40 leden.
2.2.
In de statuten van [de vereniging] is
bepaald dat het bestuur uit ten minste drie leden moet bestaan en dat drie
bestuursleden gezamenlijk of de voorzitter samen met een ander bestuurslid de
partij in en buiten rechte vertegenwoordigen. In het huishoudelijk reglement
van [de vereniging] is bepaald dat bestuursleden door de algemene
ledenvergadering (“het congres” ) worden benoemd voor de duur van maximaal twee
jaar. Vanaf oktober 2015 bestond het bestuur uit [gedaagde] , in de rol van
voorzitter, met [eiser sub 2] , mevrouw [medebestuurder 1] en de heer
[medebestuurder 2] als medebestuurders.
2.3.
In mei 2016 zijn er conflicten ontstaan
binnen het bestuur. [medebestuurder 1] heeft tijdens het congres van 25
september 2016 haar bestuursfunctie neergelegd, omdat zij niet langer kon
samenwerken met [gedaagde] . [medebestuurder 2] heeft in verband met de afloop
van zijn zittingstermijn besloten af te treden als bestuurslid. [gedaagde]
heeft [medebestuurder 1] en [medebestuurder 2] na het congres bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid. [gedaagde] wilde doorgaan als tweehoofdig
bestuur. [eiser sub 2] wilde de benoeming van een derde bestuurslid door het
congres afwachten.
2.4.
In december 2016 is er tussen
[gedaagde] en [eiser sub 2] een bestuursconflict ontstaan. Vanwege de ontstane
bestuurscrisis hebben vijf leden, onder wie [eiser sub 2] , [medebestuurder 2]
en de heer [bestuurslid 1] , het bestuur verzocht een extra congres bijeen te
roepen ter benoeming van een (interim)bestuur. Daarop heeft [gedaagde] een
congres uitgeroepen op 21 januari 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] , op
dezelfde datum, een congres in Utrecht.



2.5.
Op het in Amsterdam gehouden congres,
waarbij elf leden aanwezig waren met vier machtigingen, is besloten tot
benoeming van de heer [bestuurder] als bestuurder naast [gedaagde] en tot
bevestiging van de besluiten tot schorsing en ontslag van [eiser sub 2] als
bestuurslid.
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij vijf leden aanwezig waren, is besloten tot schorsing van [gedaagde] als
voorzitter en bestuurslid tot het congres op 4 maart 2017 en tot benoeming van
[medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] als medebestuurders naast [eiser sub
2] . De Kamer van Koophandel heeft geweigerd deze besluiten in te schrijven
(dus zowel de Utrechtse als de Amsterdamse besluiten) vanwege twijfel of aan de
vergaderingen een geldig besluit tot bijeenroeping ten grondslag lag en daarmee
aan de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. De Kamer van Koophandel heeft de
hiertegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.6.
[gedaagde] heeft een congres
uitgeroepen op 4 maart 2017 in Amsterdam en [eiser sub 2] een congres op
dezelfde datum in Utrecht.
Op het in Amsterdam gehouden congres, waarbij negen
leden aanwezig waren met zes machtigingen, is besloten tot bevestiging van de
besluiten tot benoeming van [bestuurder] tot bestuurslid en tot schorsing en
ontslag van [eiser sub 2] als bestuurslid. 
Op het in Utrecht gehouden congres,
waarbij [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] , [medebestuurder 3] ,
[medebestuurder 2] en [bestuurslid 1] aanwezig waren met een machtiging van
[bestuurslid 2] , is besloten tot ontslag van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid en ook tot het verlenen van mandaat aan het nieuwgekozen bestuur
bestaande uit [eiser sub 2] , [medebestuurder 1] en [medebestuurder 3] , om “de
nodige stappen te kunnen zetten om volwaardig te functioneren als vereniging”.
2.7.
Tijdens een door [gedaagde]
bijeengeroepen congres op 23 september 2017 is besloten tot benoeming van
[bestuurder] als voorzitter van het bestuur en tot herbenoeming van [gedaagde]
als bestuurslid. Deze besluiten zijn wel ingeschreven door de Kamer van
Koophandel. Verder heeft [gedaagde] [eiser sub 2] bij de Kamer van Koophandel
laten uitschrijven als bestuurslid vanwege de afloop van zijn zittingstermijn
op 15 oktober 2017.
2.8.
[eiser sub 2] heeft bij deze rechtbank
een bodemprocedure opgestart tegen [de vereniging] waarin hij vordert dat alle
onder het voorzitterschap van [gedaagde] genomen besluiten vanaf 1 december 2016
worden vernietigd.

3Het geschil
3.1.
Eisers vorderen in deze procedure –
kort gezegd – dat [gedaagde] wordt veroordeeld:
1.  
om zich bij de Kamer
van Koophandel te laten uitschrijven als bestuurder van [de vereniging] ,
2.  
om de website
[website] en de daarbij behorende inlogcodes ter beschikking te stellen aan [de
vereniging] en de domeinnaam op naam van [de vereniging] te stellen,
3.  
om het gebruik van de
website [website] te staken,
4.  
om zich niet langer
te gedragen als bestuurder van [de vereniging] ,
5.  
om bij wijze van
rectificatie de inhoud van dit vonnis op te nemen in [naam] ,
alles op straffe van een dwangsom en
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[de vereniging] legt primair aan haar
vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich
te presenteren als zijnde de vereniging, terwijl hij daarvan geen deel meer
uitmaakt. Daardoor ontstaat verwarring bij leden en aspirant leden. In dat
verband maakt [gedaagde] ook onrechtmatig gebruik van de website, aldus [de
vereniging] .
Subsidiair legt [de vereniging] aan
haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met het
bepaalde in artikel 2:9 BW.
Voor het geval het oordeel luidt dat de
vereniging bevoegdheid ontbeert om de vordering in te stellen, dan wil [eiser
sub 2] in hoedanigheid van bestuurder of als verenigingslid ageren, op dezelfde
grondslagen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1.
De vorderingen van eisers zullen worden
afgewezen. Voor wat betreft [de vereniging] is dat, omdat zij naar het
voorshands oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet bevoegd
is vertegenwoordigd, zodat niet kan worden aangenomen dat het de vereniging is
die de voorzieningen vordert. [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk. Echter ook op vordering van [eiser sub 2] zullen de
gevraagde voorzieningen worden afgewezen. In het hiernavolgende worden deze
beslissingen toegelicht.

Procesbevoegdheid [de vereniging]
4.2.
Eisers gaan ervan uit dat tijdens het
op 21 januari 2017 in Utrecht gehouden congres rechtsgeldig is besloten tot
benoeming van een nieuw bestuur, bestaande uit [medebestuurder 3] als
voorzitter, [eiser sub 2] als secretaris en [medebestuurder 1] als
penningmeester. Op het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden congres is
vervolgens door de ledenvergadering aan dit bestuur mandaat verleend om volgens
een bepaald stappenplan de bestuurscrisis aan te pakken, onder meer door het
inschakelen van een advocaat voor het starten van een (kort geding)procedure
namens de vereniging. Dit maakt volgens eisers dat dit bestuur bevoegd was om
namens [de vereniging] de rechtsvorderingen in te laten stellen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt eisers
hierin niet. Besluiten tot het bijeenroepen van een vergadering worden genomen
door het bestuur, of – onder in de wet genoemde voorwaarden – door een bepaald
aantal leden. Als aan een ledenvergadering niet een rechtsgeldig besluit tot
bijeenroeping door het bestuur of een groep leden ten grondslag ligt, zijn de
besluiten die in die ledenvergadering worden genomen nietig.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat op 22
december 2016 een aantal leden een verzoek aan het bestuur heeft gedaan tot
bijeenroeping van een vergadering en dat [eiser sub 2] op 28 december 2016 tot
de vergadering van 21 januari 2017 heeft opgeroepen. [eiser sub 2] kon dit niet
zonder zijn medebestuurder [gedaagde] doen en ook niet namens deze leden, nu de
in artikel 2:41 lid 3 BW genoemde reactietermijn van veertien dagen voor het
bestuur nog niet was verstreken. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat het
congres op 21 januari 2017 in Utrecht rechtsgeldig bijeen is geroepen
en
daarmee dus ook niet dat de in deze ledenvergadering genomen besluiten tot
benoeming van [medebestuurder 3] en [medebestuurder 1] als medebestuurdersleden
naast [eiser sub 2] en tot schorsing van [gedaagde] als voorzitter en
bestuurslid rechtsgeldig zijn. Ook het op 4 maart 2017 in Utrecht gehouden
congres is zelfstandig door [eiser sub 2] opgeroepen in plaats van door
[gedaagde] en [eiser sub 2] gezamenlijk. Dit alles maakt dat evenmin
aannemelijk is dat het congres op 4 maart 2017 op juiste wijze bijeen is
geroepen en dat het in deze ledenvergadering door het congres aan het bestuur
verleende mandaat rechtsgeldig is.
4.5.
Daarbij komt dat de dagvaarding in deze
procedure op 17 november 2017 is uitgebracht. Op dat moment was de
zittingstermijn van [eiser sub 2] verstreken, zonder dat hij was herbenoemd tot
bestuurder, zodat de conclusie moet zijn dat hij op dat moment en ook ten tijde
van de mondelinge behandeling, geen bestuurslid meer was.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat niet
aannemelijk is geworden dat de voorzieningen moeten worden geacht te zijn
gevraagd door [de vereniging] . [de vereniging] is om die reden
niet-ontvankelijk.

De vorderingen van [eiser sub 2]
4.7.
Subsidiair zijn de vorderingen
ingesteld door [eiser sub 2] in hoedanigheid van bestuurder en verenigingslid
van [de vereniging] . Nog daargelaten of [eiser sub 2] dat in die hoedanigheid
kan (hiervoor in 4.5 is overwogen dat niet aannemelijk is dat [eiser sub 2] nog
bestuurslid is van [de vereniging] en een vordering gebaseerd op artikel 2:9 BW
komt slechts de rechtspersoon zelf toe), moeten de vorderingen worden afgewezen
omdat het aan de vorderingen ten grondslag gelegde feitencomplex niet
aannemelijk is geworden.
4.8.
[eiser sub 2] neemt tot uitgangspunt
dat [gedaagde] zich vanaf december 2016 van de partij heeft afgesplitst en
feitelijk een eigen partij is begonnen, maar met gebruikmaking van de middelen,
materialen en aanduidingen van [de vereniging] . Zo heeft [gedaagde] zich
volgens [eiser sub 2] feitelijk de website van [de vereniging] en de daaraan
gekoppelde e-mailadressen toegeëigend en op deze website teksten van de
officiële nieuwsbrieven van [de vereniging] geplaatst, waarvan de inhoud door
hem is bewerkt. Verder presenteert [gedaagde] zich op social media en naar
derden toe ten onrechte als enige en officiële spreekbuis van [de vereniging] .
Door dit handelen van [gedaagde] ontstaat er imagoschade voor [de vereniging]
en gevaar voor verwarring tussen de schaduwpartij van [gedaagde] en de
vereniging.
4.9.
De aldus geschetste feitelijke gang van
zaken is echter niet aannemelijk geworden. Wat wel duidelijk is geworden, is
dat er conflicten zijn ontstaan binnen het bestuur van [de vereniging] en dat
na het bestuursconflict tussen [gedaagde] en [eiser sub 2] in december 2016 de
situatie is ontstaan dat beide bestuurders afzonderlijk van elkaar meerdere
ledenvergaderingen bijeen hebben geroepen en hebben geprobeerd de
bestuurscrisis vlot te trekken door de benoeming van nieuwe bestuursleden. Uit
niets blijkt echter, dat [gedaagde] met de vereniging en/of de partij heeft gebroken
en doelbewust een schaduwpartij heeft gecreëerd met gebruikmaking van activa
van de vereniging.
4.10.
[eiser sub 2] zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarnaast biedt
artikel 245 Rv die grondslag, nu [de vereniging] ten gevolge van zijn opdracht
niet rechtsgeldig in rechte is opgetreden, zodat het niet past haar in de
kosten te veroordelen.
4.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde]
worden begroot op € 287,00 aan griffierecht, het tarief voor een kort geding
met vorderingen van onbepaalde waarde dat bij de handelsrechter is aangebracht.
Dat deze zaak ook bij de kantonrechter had kunnen worden aangebracht, vormt
geen reden om het lagere tarief voor een kanton kort geding toe te passen. De
kantonrechter is in zulke zaken náást de handelsrechter bevoegd. Het is ter
keuze aan de eisende partij waar het geding wordt aangebracht en in dit geval
is dat gebeurd bij de voorzieningenrechter. De gedaagde partij kan geen
verwijzing naar de kantonrechter vragen. De voorzieningenrechter ziet verder
geen aanleiding om alleen [eiser sub 2] in de proceskosten te veroordelen,
zoals door [gedaagde] is verzocht.

De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [de vereniging]
niet-ontvankelijk,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 2]
af,

Buitengewone ALV (Casinopersoneel)

Rechtbank Limburg 27 januari 2016

ECLI:NL:RBLIM:2016:683

De vereniging kent een “kaderbestuur” en een hoofdbestuur (dagelijks bestuur). Zowel het kaderbestuur als het hoofdbestuur kunnen met gewone meerderheid van stemmen besluiten een ALV bijeen te roepen. Het kaderbestuur kan daarnaast met drie/vierde meerderheid het hoofdbestuur verzoeken een buitengewone ALV bijeen te roepen (net als een/tiende van het aantal leden). Een meerderheid, maar minder dan drie/vierde meerderheid, van het kaderbestuur wil van het bestuur af. Na enkele pogingen om het hoofdbestuur een buitengewone ALV te laten uitschrijven, besluit het kaderbestuur bij meerderheid een gewone ALV bijeen te roepen en bekend te maken via alternatieve kanalen (waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van bedrijf) omdat het hoofdbestuur medewerking van de ledenadministratie weigert. De rechter oordeelt dat deze ALV geldig bijeengeroepen is en bevoegd was besluiten te nemen (en het zittende hoofdbestuur te ontslaan).

De uitspraak is met name van belang vanwege het goedkeuren het bekendmaken van de ALV via alternatieve kanalen (overigens omdat de statuten wel een termijn voor de oproeping, maar niets over de wijze waarop).

Vonnis in kort geding van 21 januari 2016 (motivering gegeven op 27 januari 2016)
in de zaak van
1. de vereniging ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
2. de stichting STICHTING ALGEMENE BOND CASINOPERSONEEL,
3. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3],
eiseressen, van wie [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] gedaagde in reconventie,

tegen
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,
2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie su b 2],
3. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3],
4. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4], gedaagden, eisersin reconventie,

Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , waar nodig [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , de Bond en/of de Stichting, en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] worden genoemd.

Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vordert te bevelen dat op straffe van hoofdelijk verbeurte van een dwangsom – samengevat – het voorzitterschap van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] van de Bond en de Stichting wordt hersteld door haar inschrijving en uitschrijving van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] als bestuurder(s) bij de Kamer van Koophandel, en te gehengen en te gedogen dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] haar functie van voorzitter ongehinderd kan uitoefenen, met rectificatie aan alle geadresseerden van het besluit van 21 december 2015 en met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] in de kosten.
2.2.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben. Zij stelt dat het besluit tot haar ontslag als voorzitter en bestuurder van 21 december 2015 in strijd met de statuten is genomen.
2.3.

[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert verweer en vordert in reconventie op straffe van een dwangsom – samengevat – dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] op haar beurt het besluit van 21 december 2015 respecteert en alle handelingen verricht die noodzakelijk zijn om het nieuwe bestuur te kunnen laten functioneren, zoals het afgeven van allerlei (financiële) bescheiden en dat
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de leden van de Bond, Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie informeert omtrent in het verleden gedane onterechte beschuldigingen met veroordeling van haar in de kosten.

3De beoordeling

3.1.

De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
In conventie

3.2.

Centraal staat de vraag door wie en op welke wijze een (buitengewone) algemene ledenvergadering bijeen kan worden geroepen.
3.3.

Omtrent het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering door het kaderbestuur en het hoofdbestuur is in de statuten van de Bond het volgende – voor zover thans relevant – bepaald.
Het kaderbestuur van de Bond, waarvan het hoofdbestuur deel uit maakt, kan te allen tijde een algemene ledenvergadering bijeenroepen (artikel 16 lid 3). Omdat er geen bepaling is opgenomen over de stemverhouding waarin dit dient te geschieden, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat het kaderbestuur met volstrekte meerderheid (de helft + één) van de stemmen daartoe kan besluiten.
Voorts kan het kaderbestuur het hoofdbestuur oproepen een zogenoemde “buitengewone” algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Het hoofdbestuur dient jaarlijks ten minste éénmaal een algemene ledenvergadering bijeen te roepen (artikel 19 lid 2) en zo vaak als het hoofdbestuur dat nodig vindt, kan een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen worden geroepen (artikel 19 lid 3). Dit laatste kan ook geschieden op verzoek van andere geledingen van de Bond: met drie/vierde meerderheid van het kaderbestuur door dat kaderbestuur (artikel 19 lid 4 aanhef en sub a) en op verzoek van een/tiende van het aantal leden van de Bond (artikel 19 lid 4 aanhef en sub b) kan het hoofdbestuur eveneens worden opgeroepen een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat de benaming “buitengewone” algemene ledenvergadering betrekking heeft op het feit dat het hoofdbestuur slechts eenmaal per jaar verplicht is een algemene ledenvergadering bijeen te roepen: een algemene ledenvergadering die buiten die verplichte algemene ledenvergadering wordt georganiseerd door het hoofdbestuur draagt de naam “buitengewoon”.

3.4.

De voorzieningenrechter stelt vast dat er dus één statutair verplichte algemene ledenvergadering is en dat er algemene ledenvergaderingen zijn, die ofwel door het hoofdbestuur ofwel door het kaderbestuur ofwel op verzoek van het kaderbestuur en/of de leden van de Bond door het hoofdbestuur bijeen worden geroepen. De mogelijkheid van artikel 19 lid 4 aanhef en sub c is in deze niet relevant.
3.5.

Het besluitvormingsproces tot het houden van een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 is als volgt verlopen.
Op 12 november 2015 heeft een meerderheid van het kaderbestuur het vertrouwen in het dagelijks bestuur van het hoofdbestuur verloren door perikelen rondom het tellen van stemmen en het presenteren van het resultaat inzake een peiling onder de leden van de Bond over de uitkomst van de c.a.o.-onderhandelingen met Holland Casino. Er is op 13 november 2015 evenwel onvoldoende steun (geen drie/vierde meerderheid) om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering uit te schrijven.
Op 19 november 2015 roepen de hoofdbestuursleden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [naam hoofdbestuurslid] de overige leden van het hoofdbestuur, te weten het dagelijks bestuur [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] (voorzitter), [naam penningmeester] (penningmeester) en [naam secretaris] (secretaris), op dat het hoofdbestuur zo spoedig mogelijk een buitengewone algemene ledenvergadering uitroept. Het dagelijks bestuur wil daaraan niet meewerken (het hoofdbestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen als tenminste de helft van het aantal leden van het bestuur ter vergadering aanwezig is; artikel 11).
Op 19 november 2015 roepen negen leden van het kaderbestuur, hetgeen een (niet gekwalificeerde) meerderheid van de kaderbestuurders is, het hoofdbestuur op om zo spoedig mogelijk een algemene ledenvergadering uit te roepen. Het hoofdbestuur geeft geen gehoor aan deze oproep.
Er wordt op 30 november 2015 een ledenraadpleging gehouden om het hoofdbestuur te bewegen een bijzondere algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Dit levert een groot aantal reacties op, beweerdelijk 142. Het hoofdbestuur roept geen buitengewone algemene ledenvergadering bijeen.
Op 6 december 2015 besluit een meerderheid van het kaderbestuur, onder wie hoofdbestuurder [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , zelf een algemene ledenvergadering uit te schrijven. De uitnodiging voor deze vergadering wordt niet, zoals gebruikelijk, verspreid door de Servicedesk, maar via alternatieve kanalen, waaronder facebook en de prikborden in de vestigingen van Holland Casino. Dit omdat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] de servicedesk niet wilde toestaan voor de verspreiding van de uitnodigingen te zorgen.

3.6.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op de oproep staat dat sprake is van een “buitengewone” algemene ledenvergadering. In artikel 20 wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van een “gewone” algemene ledenvergadering, de statutair verplichte algemene ledenvergadering of de “buitengewone” algemene ledenvergadering.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat artikel 20 geen onderscheid maakt in de bevoegdheden van een door het hoofdbestuur, al dan niet op verzoek van een van de andere Bondsgeledingen, bijeengeroepen “buitengewone” ledenvergadering, als bedoeld in artikel 19 lid 3, en een door het kaderbestuur uitgeroepen algemene ledenvergadering, als bedoeld in artikel 16 lid 3, de naamgeving geen effect heeft op de aard en de wijze van besluitvorming door de algemene ledenvergadering.

3.7.

Tussenconclusie is dat het kaderbestuur bevoegd was een algemene ledenvergadering op 21 december 2015 bijeen te roepen en dat deze algemene ledenvergadering in beginsel bevoegd was besluiten te nemen.
3.8.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de (overige) stellingen van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] inzake de rechtsgeldigheid van de besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 geen hout snijden. Hij overweegt daartoe het volgende
3.9.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat zij nooit een oproep voor een ledenvergadering heeft ontvangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan worden verweten een situatie te hebben geschapen waardoor het kaderbestuur in de situatie verkeerde dat het versturen van de uitnodiging via het gebruikelijke kanaal van de Servicedesk met als uitgangspunt de ledenlijst van de Bond werd verhinderd. Wanneer een verzoek van het kaderbestuurslid [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] komt om de ledenlijst van vestiging ter beschikking te stellen, reageert zij met de woorden “dat gaan we niet doen” en de Servicedesk, waarover [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] als voorzitter zeggenschap heeft, werkt niet mee aan het verzenden van de uitnodiging. Het kaderbestuur heeft daarop alternatieve wijzen gezocht om de leden te informeren. Artikel 19 schrijft slechts de termijn voor waarop een algemene ledenvergadering moet worden uitgeroepen, maar zegt niets over de wijze waarop. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] heeft niet betwist dat de oproep in alle vestigingen is opgehangen door de kaderleden en dat via informele kanalen als bijvoorbeeld facebook de leden ook in kennis zijn gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij door het kaderbestuur, dat verantwoordelijk was voor het uitschrijven van deze algemene ledenvergadering, niet is geïnformeerd. Als zij er al niet uit hoofde van de overleggen met hoofd- en kaderbestuur van op de hoogte was dat het kaderbestuur voornemens was een algemene ledenvergadering bijeen te roepen op 21 december 2015, dan is dat zeer aannemelijk gezien haar weigering de ledenlijst beschikbaar te stellen.
3.10.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt dat niet is gebleken dat tijdens de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 een rechtsgeldig besluit is genomen over haar ontslag, omdat uit niets blijkt hoe de stemming is verlopen: notulen en stembriefjes ontbreken immers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam voorzitter stembureau] , die ter vergadering de voorzitter van het stembureau was (productie 31 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ).
3.11.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] stelt voorts dat doordat niet op behoorlijke wijze is opgeroepen tot deze algemene ledenvergadering met betrekking tot kandidaatstelling voor het hoofdbestuur niet iedereen in de gelegenheid is geweest zich te kandideren. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat de termijn van de oproeping in acht is genomen, zodat de leden zich hebben kunnen kandideren. Voorts stelt hij vast dat alle nieuw tot het hoofdbestuur verkozen leden slechts zijn benoemd tot de eerstvolgende statutair verplichte algemene ledenvergadering, zodat sprake is van een overgangsbestuur in de geest van artikel 8 lid 5. [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de besluiten tot benoeming van deze waarnemende hoofdbestuursleden door de algemene vergadering van 21 december 2015 niet rechtmatig zouden zijn.
3.12.

Om genoemde redenen is de algemene ledenvergadering van 21 december 2015 rechtsgeldig bijeengeroepen en zijn de besluiten die zijn genomen rechtsgeldig tot stand gekomen. Dit laatste betekent ook dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] vanaf die datum niet meer bevoegd was om de Bond en de Stichting in rechte te vertegenwoordigen dan wel met en namens de Bond en de Stichting te procederen. De Bond en de Stichting zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de vordering zal voor zover deze is ingediend door [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] worden afgewezen.
3.13.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] begroot op € 1.104,00.
In reconventie

3.14.

Omdat dit vonnis na 13 januari 2016 wordt uitgesproken, hoeft de voorzieningenrechter niet meer te oordelen over de gegrondheid van de vordering onder 1 in reconventie.
3.15.

Met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] , omdat geoordeeld is dat zij op rechtmatige wijze door de algemene ledenvergadering van de Bond van haar functie van voorzitter van het hoofdbestuur van de Bond is ontheven, alles wat in haar macht en mogelijkheden ligt zal moeten doen om het nieuwe (deels waarnemend) hoofdbestuur zijn taken en bevoegdheden goed te kunnen laten uitoefenen. De vordering in reconventie onder 2, 4 en 5 kan daarom ook zonder meer worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid de hoogte van de dwangsommen zal aanpassen alsmede de dwangsommen zal maximeren.
3.16.

De vordering onder 3 betreffende de rectificatie van beweringen gedaan door
[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] omtrent het gedrag van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] zal worden afgewezen, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de feiten daaromtrent niet genoegzaam zijn komen vast te staan. De kort gedingprocedure biedt ook overigens niet de gelegenheid om aan partijen op te dragen zich nader uit te laten dan wel de standpunten nader te onderzoeken door opdragen van bewijs.
3.17.

[eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] . Deze worden tot op heden begroot op € 408,00.

4De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie

4.1.

verklaart de Bond en de Stichting niet-ontvankelijk,
4.2.

wijst de vordering van [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] af,
4.3.

veroordeelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] tot op heden begroot op € 1.104,00 (griffierecht€ 288,00 en salaris advocaat € 816,00),
4.4.

verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft,
In reconventie

4.5.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] dat zij zal verklaren dat zij de Buitengewone Algemene Ledenvergadering van Vakbond ABC van 21 december 2015 zal respecteren evenals de in deze vergadering genomen besluiten en dit aan de leden mee te delen via Klankbord, facebook en Servicedesk@abc.nl en aan Holland Casino, de Ondernemingsraad, de FNV en de Unie per brief, binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,
4.6.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] om alle zaken, die zij uit hoofde van haar (gewezen) voorzitterschap van Vakbond ABC onder zich heeft af te geven aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen 24 uur, nadat dit vonnis aan haar is betekend, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van
€ 5.000,00,
4.7.

beveelt [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] ervoor zorg te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de beschikking krijgt over de volledige financiële administratie, inclusief alle onderliggende bescheiden, vanaf 2010 tot en met heden, alsmede over de volledige ledenadministratie, alsmede er zorg voor te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis bij uitsluiting van anderen toegang heeft tot servicedesk@vakbondabc.nl en de bankrekeningen op naam van Vakbond ABC en Stichting ABC, en bepaalt dat [eiseres in conventie, gedaagde in reconventie sub 3] een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat om aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 5.000,00,

Niet benoemde bestuursleden

Rechtbank Rotterdam 19 december 2012 LJN BY7782 (Bewust Verder)

Ruzie tussen (oud)-bestuurslid en bestuur. Nieuwe bestuursleden in functie zonder benoeming door ALV: “De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.” Daarnaast ontslag bestuurslid, wat stand houdt. Uitleg 11 stemmen voor, 9 tegen en 2 onthoudingen (of 3, het vonnis is niet consistent) een meerderheid voor is, overigens met onjuiste “de helft + 1 regel”. Royement vernietigd, wegens strijd met de redelijkheid bij gebrek aan feitelijke onderbouwing.


Vonnis van 19 december 2012
zaak van [eiser], tegen
de vereniging VAKVERENIGING BEWUST VERDER 2002,

Partijen zullen hierna [eiser] en Bewust Verder 2002 genoemd worden.


2. De feiten
2.1. Bewust Verder 2002 is een op 1 september 2008 opgerichte vakbond. (Ontstaan in 2002 als lijst bij de verkiezingen voor een ondernemingsraad (onderdeelscommissie)).
2.2. De op 30 december 2008 opgestelde statuten van Bewust Verder 2002 (hierna: de statuten) luiden – voor zover relevant – als volgt:
Artikel 6 (…)
Het lidmaatschap eindigt: (…)
Door ontzetting (royement)(…)
Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen door het bestuur worden uitgesproken:
Wanneer een lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de verenigingen/of
Wanneer een lid handelt de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging of ontzetting wordt het betrokken lid ten spoedigste schriftelijk, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. Binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit kan de betrokkene schriftelijk in beroep gaan bij de secretaris van de vereniging. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. (…)
Artikel 7
Het bestuur bestaat uit tenminste vijf personen, waaronder, voorzitter, tweede (2e) voorzitter secretaris en een penningmeester.
De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn in geval van aftreden terstond herkiesbaar.
Het periodiek aftreden geschiedt volgens een door het bestuur vast te stellen rooster. In tussentijdse vacatures wordt in de eerstvolgende algemene vergadering na het ontstaan ervan voorzien. Een tussentijds gekozene treedt in de volgorde van aftreding in plaatse van degene die hij vervangt.
Een bestuurslid kan door de algemene vergadering te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Een zodanig besluit kan slechts worden genomen in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal leden aanwezig is. Is het vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt binnen vier weken, doch niet binnen zeven dagen, een tweede algemene vergadering gehouden, welke ongeacht het aantal aanwezige leden ter zake een rechtsgeldig besluit kan nemen. (…)
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan die samen het dagelijks bestuur vormen.
Het algemeen bestuur kan slechts rechtsgeldige besluiten nemen, indien ter vergadering tenminste tweederde deel van het zittend aantal leden aanwezig is. (…)
Artikel 9
(…) Het bestuur is voorts bevoegd een algemene vergadering te beleggen wanneer het dit nodig acht. Het bestuur is tot de bijeenroeping van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken verplicht, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. Wanneer het bestuur aan zulk een verzoek niet binnen veertien dagen gevolg heeft gegeven, zijn de verzoekers samen bevoegd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, die zo nodig zelf in haar leiding voorziet. (…)
Artikel 10
Voor zover in deze statuten niet anders wordt bepaald, worden alle besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd tenzij de algemene vergadering anders besluit. Blanco stemmen tellen niet mee. Ieder lid heeft één stem. (…)
Artikel 15
In afwijking van het gestelde in artikel 7 lid 1. bestaat het bestuur voor de eerste maal uit de volgende personen:
? als voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de verschenen persoon sub 1 zijnde de heer [persoon[persoon 1];
? de tweede (2e) voorzitter (reeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel): de heer [persoon 2] (…);
? als secretaris: de verschenen persoon sub [eiser]iser]r [eiser]

2.3. De heren [persoon[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) waren per 1 september 2008 als bestuurders in het handelsregister vermeld. [eiser] is met ingang van 30 december 2008 als bestuurder in het handelsregister ingeschreven.

2.4. Op 10 mei 2011 is een ledenvergadering uitgeschreven. De opkomst bij deze ledenvergadering was laag. [persoon 1] was niet bij deze vergadering aanwezig.

2.5. Na de ledenvergadering, maar nog op 10 mei 2011 (om 19:01 uur) heeft [persoon 1] een e-mailbericht gestuurd aan de bestuursleden van het G3-overleg (de vakbonden ABVAKABO, VOR en Bewust Verder 2002) en aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [persoon 3],
Vanmiddag is er door een ledenvergadering beslist dat wij niet mee zouden doen aan de actie van morgen, ik ben hierbij niet aanwezig geweest maar heb [persoon 2]persoon 2] begrepen dat er geen draagvlak was om deel te nemen aan deze actie.
In de bijlage een oproep aan de leden van ons op welke manier we zouden meedoen aan de actie, dit heef [persoon 2] vanmorgen besproken met [persoon 4] en hij is met de voorwaarde van ons akkoord gegaan zoals ik heb begrepen van [persoon 2], maar wat er nu precies is gebeurt op de ledenvergadering is mij echt een raadsel.
Ik ga ervan uit dat er bestuursleden van ons morgen tijdens de actie aanwezig zullen zijn om het een en ander toe te lichten, aan onze leden.
Groetjes,
[p[persoon 5]on 5[persoon 6].
[Persoon 6] (door partijen in die periode aangemerkt als bestuurslid van Bewust Verder 2002, hierna: [persoon 6]) heeft op 10 mei 2011 om 19:05 uur een e-mailbericht verstuurd aan [persoon 1]. Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Hallo [perso[persoon 5]]
In de ledenvergadering van vanmiddag is helemaal niets beslist over het wel of niet meedoen met de actie, dat was al beslist.
We hebben de vergadering afgelast en deze verplaatst naar 26 mei, dit in verband met een wel heel kleine opkomst van welgeteld 4 mensen, hier kan je niet echt een vergadering mee aanvangen.
We hopen dan ook dat de opkomst van 26 mei veel groter zal zijn en dat we dan een beslissing kunnen nemen over het wel of niet meedoen met de vervolg acties.
Hoop je hiermee iets verder te hebben geïnformeerd.
Daar zullen ook de punten die we hadden staan op de agenda, terugkeren.
Groetjes [persoon 6]”

2.7. Op 11 mei 2011 heeft een stakingsactie tegen de voorgenomen openbare aanbesteding en de kabinetbezuinigingen in het openbaar vervoer plaatsgevonden. Bewust Verder 2002 heeft daaraan niet deelgenomen.

2.8. [persoon 6] heeft zich per 12 mei 2011 teruggetrokken uit het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.9. Op 16 mei 2011 heeft [eiser] een e-mailbericht gestuurd aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002, met de volgende inhoud:
“Beste bestuursleden,
De afgelopen weken heeft zich zoals jullie weten het e.e.a. zich afgespeeld met als gevolg dat [persoon 6] zich terug getrokken heeft uit het bestuur.
Zelf heb ik naar aanleiding van de mail van [persoon 5] als voorzitter een reactie gegeven.
Ik heb van de overige bestuursleden geen reactie mogen zien op het hele gebeuren en ook geen reactie van [persoon 5] gehad op mijn mail.
Ik vraag me dan ook serieus af welke kant het op moet/gaat met de BV2002.
Wat zo mooi is begonnen, zie ik steeds meer afbrokkellen.
Ik ben van mening dat wanneer er geen heil meer in ziet dit kenbaar gemaakt word zodat er stappen ondernomen kunnen worden.
Welke kant het ook opgaat laten we het wel formeel houden want we zijn tenslotte een officiële instantie.
Ik wil wel meegeven dat de hele RET meekijkt maar vooral ook geniet want inmiddels is bekend dat [persoon 6] zich teruggetrokken heeft.
Ik wil graag weten of we er nog steeds voor gaan? Zo ja dan zullen we toch bij elkaar moeten komen met het voltallig bestuur.
Ik wil ook graag weten hoe verder met de Algemene vergadering i.v.m. het wel of niet uitschrijven hiervan.
Met vriendelijke gro[eiser]iser]”

2.10. [persoon 7] en [persoo[persoon 8] (beiden in deze periode aangemerkt als bestuursleden, in deze procedure staat hun hoedanigheid ter discussie, hierna: [persoon 7] en [persoon 8]) hebben beiden afzonderlijk bij e-mailbericht op 16 mei 2011 aan [eiser] bericht dat zij akkoord zijn met het plannen van een bestuursvergadering en een Algemene vergadering. [persoon 2] en [persoon 1] hebben op 17 en 18 mei 2011 een e-mailbericht aan [eiser] verstuurd waarin zij zich op het standpunt stellen dat geen specifieke vergadering gepland hoeft te worden, omdat er volgens hen reeds voldoende vergaderingen staan gepland.

2.11. Op 21 mei 2011 hebben [persoon 1] en [persoon 2] aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 (inclusief [eiser]) een e-mailbericht verstuurd met de navolgende inhoud, voor zover relevant:
“Beste Bestuursleden,
(…)
Naar aanleiding van wat zich de afgelopen weekend heeft afgespeeld zijn wij tot de conclusie gekomen dat er binnen het bestuur van Bewust Verder 2002 geen gezonde werksfeer meer is.
Dit is voor ons, na rijp beraad dan ook aanleiding geweest, hoe zeer wij dit besluit ook betreuren, het vertrouwen in de secretaris Dhr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen.
Wij zijn dan ook van mening dat hij niet meer mag handelen namens Bewust Verder 2002, mocht hij dit wel doen en hieruit ontstaat schade voor Bewust Verder 2002 zullen wij deze dan ook op hem verhalen.
In de komende week zullen wij Dhr. G.R. [eiser] hiervan ook schriftelijk op de hoogte brengen.
Met vriendelijke groet,
[persoon 5] [persoon 1] Voorzitter Bewust Verder 2002
[persoon 2] 2e voorzitter Bewust Verder 2002″

2.12. [eiser] heeft op 21 mei 2011 een e-mailbericht verstuurd naar “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002. Dit e-mailbericht vermeldt:
“Ik lig helemaal niet wakker van jullie jongen wat je ook schrijft.
Je kan verzinnen wat je wil, ik ben jullie nu spuugzat en ik ga nu de leden optrommelen voor een officiële leden vergadering en uit de doeken doen wat zich afspeelt.
De leden mogen beslissen hoe verder en wat betreft schade verhalen bij mij jongen dan moet je heel wat in je mars hebben en dat heb jij niet, kom maar op als je durft.”

2.13. [persoon 1] heeft op 26 mei 2012 een e-mailbericht verzonden aan “de bestuursleden” van Bewust Verder 2002 op [eiser] na. In het e-mailbericht heeft [persoon 1] aan deze bestuursleden verzocht om op 31 mei 2011 bij elkaar te komen. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover relevant:
“1e het opzeggen van het vertrouwen in de secretaris
2e wat gaan wij doen met de komende staking op 9 juni
3e hoe ziet het bestuur mijn positie als voorzitter
4e het schenden van het “strikt vertrouwelijk” van de secretaris
5e het in mijn ogen niet functioneren van de secretariaat”
Ik wil met jullie allemaal om de tafel maar onder geen enkele voorwaarden met de secretaris, hoe het bestuur dit wil in kleden laat ik aan het bestuur over en hoor het wel dinsdag.

2.14. Op 31 mei 2011 verstuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 zowel per post als per email een brief aan [eiser]. De brief wordt tevens in kopie aan “de overige bestuursleden” van Bewust Verder 2002 verzonden. Deze brief heeft de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van alles wat vooraf is gegaan en het eerder uitroepen van “opzeggen van vertrouwen” in jouw als secretaris door de voorzitter en 2e voorzitter, hebben wij als bestuur bij meerderheid van stemmen en in goed overleg, ook besloten dit standpunt te volgen,
Het besluit om jouw hier niet bij te betrekken is genomen, omdat zowel jij als de Hr. J. [persoon 1] niet meer met elkaar in gesprek willen treden.
Dit houd in, dat u per direct de funtcie als secretaris van de Bewust Verder 2002 dient neer te leggen en ook niet meer uitnaam van de Bewust Verder 2002 als zodanig op de voorgrond zal treden of handelen uitnaam van de Bewust Verder 2002.
Ik hoop je hiermee volledig en voldoende op de hoogte te hebben gebracht en hoop dat je de benodigde spullen die de Bewust Verder 2002 toe komen zo spoedig mogelijk bij een van de bestuursleden inleverd.”

2.15. Op dezelfde dag ontvangen de leden van Bewust Verder 2002 van [persoon 1] per email een brief met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van een aantal onenigheden binnen het bestuur van de BV2002, heeft het bestuur bij meerderheid van stemmen besloten het vertrouwen in de Hr. G.R. [eiser] per direct op te zeggen en zullen wij hem uit zijn functie als secretaris zetten.
Wij hopen op zeer korte termijn een goede invulling te kunnen geven aan de functie van secretaris.
2.16. (…)
Met vriendelijke groet en uit naam van het Bestuur BV2002
J. [persoon 1]
Voorzitter”

2.17. [eiser] heeft in de avond van 31 mei 2011 een e-mailbericht aan [persoon 9] (lid van Bewust Verder 2002) verstuurd, waarin de e-mailadressen van alle leden van Bewust Verder 2002 worden genoemd.
[persoon 9] heeft vervolgens op dezelfde dag een e-mailbericht aan alle leden van Bewust Verder 2002 verstuurd met de volgende inhoud:
“beste collega.s ik heb de mail van onze voorzitter dhr kop gelezen maar naar mijn mening kan dat niet zomaar dar het bestuur een vergadering inlast is zonder zonder dat wij als lid van bv 2002 dat weten. en ze zo maar een bestuurslid de laan uitsturen daar je de veraderingen voor, bovendien weten wij niet eens wat er allemaal afspeelt.Ik vind dat de heer [ei[eiser] zich mag verdedigen en dat het aan ons is of de heer [eiser] mag blijven of niet of dat we iemand anders de laan uit moeten sturen dat is ons recht… naar mijn mening kunnen we beter aangeven dat we een vergadering willen. als dit zo door gaat vrees ik zeker voor mijn baan bij de ret….. nogmaals wil ik weten wat er allemaal afspeelt en ik neem aan dat jullie dat ook willen gr aad schouten lid van bv 2002.”

2.18. Op 3 juni 2011 heeft [persoon 6] haar reactie op het e-mailbericht van [persoon 9] aan [eiser] gemaild. Haar e-mailbericht vermeldt:
“Hallo [eiser],
als lid wil ik toch graag het volgende kwijt.
Wat je nu aan het doen bent, is met modder gooien en ik vind dat dat niet kan.
Wees wijs en stop daarmee, heeft ook geen enkele toegevoegde waarde.
Dit zijn persoonlijke mailtjes en dit soort mailtjes mag je niet verspreiden.”

2.19. De advocaat van [eiser] heeft op 24 juni 2011 een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002 verstuurd, waarin hij heeft medegedeeld dat [eiser] zijn functie als secretaris van Bewust Verder 2002 niet neerlegt totdat een geldig besluit is genomen over het functioneren van [persoon 1], [persoon 2] en hemzelf en hij verzoekt om het bijeenroepen van een algemene vergadering.

2.20. Namens het bestuur stuurt [persoon 1] op 30 juni 2011 een brief terug aan de advocaat van [eiser]. Deze brief vermeldt, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 juni 2011, wil ik als voorzitter van Bewust Verder 2002 namens het volledige bestuur van Bewust Verder 2002 reageren. Voor alle duidelijkheid stelt het bestuur zich op het standpunt dat de besluiten die genomen zijn omtrent de heer [eiser] unaniem zijn.
In uw brief dd 24 juni 2011 wijst u op artikel 7 uit de statuten, maar dit is in deze zaak niet aan de orde, daar de heer [eiser] zich op zodanige wijze gedragen heeft dat er niet meer redelijkerwijs gevergd kan worden dat het lidmaatschap blijft bestaan. Het bestuur overweegt artikel 6 van de statuten toe te passen.
Dit is mede ingegeven door het volgende: de heren J. [persoon 1] en [persoon 2] hebben op 21 mei 2011 in een e-mailbericht aan de bestuursleden van Bewust Verder 2002, onder mededeling van strikt vertrouwelijk (artikel 10 van het huishoudelijk reglement), hun vertrouwen opgezegd in de heer [eiser].
De reactie van de heer [eiser] was het betreffende stuk van strikt vertrouwelijk, onrechtmatig met gebruik van het leden bestand en de hierbij behorende persoonsgegevens (eigendom van Bewust Verder 2002) voor alle bij hem bekende leden te publiceren en te versturen. Het schenden van de vertrouwelijkheid, het zonder toestemming van het bestuur gebruiken van bestanden die het eigendom zijn van Bewust Verder 2002 en het ontketenen van een hetze tegen in beginsel een aantal bestuursleden en later tegen alle bestuursleden.”

2.21. De advocaat van [eiser] stuurt op 7 juli een brief aan het bestuur van Bewust Verder 2002. Hij verzoekt het bestuur dringend een algemene vergadering te beleggen. Verder deelt hij mede dat, indien het bestuur blijft weigeren een algemene vergadering te plannen, meer dan een tiende van de leden het bestuur verzoekt een algemene vergadering te beleggen.

2.22. Op 18 juli verstuurt [eiser] aan de leden van Bewust Verder 2002 een uitnodiging voor aan algemene vergadering op 28 juli 2011.
Op deze vergadering verschenen tien leden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Op vragen van leden betreffende de lage opkomst en het verzoek van schriftelijke aanvragen zoals gemeld in de statuten (Art:9 regel 9) kwam de Hr. G. [eiser] met het antwoord dat die allemaal per mail bij hem een verzoek hadden gedaan, hierop werd gelijk aangegeven dat dit niet bij het overige bestuur is aangeleverd. (Art:9 regel 9)
Ook op de vraag wie er allemaal waren uitgenodigd, kon de heer Hr. H.[eiser] geen duidelijk antwoordt geven, deze vraag werd gesteld omdat het bestuur had vernomen dat er verschillende personen geen uitnodiging hadden gekregen.
Het is namelijk zo dat voor een algemene vergadering alle leden een uitnodiging dienen te ontvangen.
Op grond van het bovenstaand gegeven en andere feiten hebben verschillende leden aangegeven deze vergadering nietig te verklaren.
Volgens de Hr. G.[eiser] kan dit niet en blijf hij volharden in zijn standpunt dat het een rechtsgeldige ledenvergadering is. Dit is niet juist, alleen de voorzitter kan te allen tijden een algemene vergadering of bestuursvergadering uitschrijven (artikel 6 huishoudelijk reglement). (…)
Na het nietig verklaren heeft de [persoon [persoon 10] namens de voorzitter aangegeven dat er een algemene vergadering zal worden gehouden op 23 augustus 2011 ook rekening houdend met de statuten/huishoudelijk reglement.”

2.23. Op 23 augustus 2011 is een algemene vergadering gehouden, waar 23 leden aanwezig waren. Tijdens deze vergadering is gestemd over het ontslag van [persoon 1], [persoon 2] en [eiser]. Van de 23 aanwezige leden stemden elf leden voor het ontslag van [eiser] en negen tegen. Drie leden hebben blanco gestemd.
De notulen van deze vergadering vermelden – voor zover relevant:
“Dit betekent, dat er een besluit is genomen dat de Hr. G [eiser] door een meerderheid van stemmen uit zijn functie wordt gezet als Secretaris van de vakbond Bewust Verder 2002.”

2.24. [persoon 1] heeft op 24 augustus 2011 namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan de leden van Bewust Verder 2002 gestuurd. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Op dinsdagavond 23 augustus 2011 is er een algemene vergadering (ALV) geweest.
Op deze vergadering is er met een meerderheid van stemmen door de aanwezige leden een besluit genomen om afscheid te gaan nemen van de secretaris de heer G.R. [eiser].”

2.25. Op 7 september 2011 heeft [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een aangetekende brief aan [eiser] verstuurd met de volgende inhoud, voor zover relevant:
“Na zorgvuldig overleg kan het bestuur van Bewust Verder 2002 niet meer anders dan naar het zwaarste middel te grijpen en u te ontzetten/royeren, gelet op artikelen 6 en 7 van de Statuten.
De reden dat het bestuur heeft besloten om het zwaarste middel te moeten gaan inzetten is de volgende, wij tolereren uw gedrag niet langer, u weigert zich te houden aan het besluit dat democratisch is genomen, in de Algemene vergadering van 23 augustus 2011. In deze vergadering is besloten, dat u per direct uw functie als secretaris dient neer teleggen. Ondanks dit alles blijft u zich als secretaris profileren en post sturen.
Wij zijn van mening dat u leden benadeelt en schade berokkent door misbruik te maken van de e-mailbestanden van Bewust Verder 2002 en het openbaar maken en afstaan hiervan aan derden, wat overigens bij wet verboden is. Dit is u al meerdere malen bij woord en geschrift kenbaar gemaakt.”

2.26. [eiser] heeft bij brief van 4 oktober 2011 beroep aangetekend tegen het besluit waarin hij als lid is ontzet. Hij schrijft dat hij verwacht dat dit beroep – conform de statuten – door de algemene vergadering zal worden behandeld.

2.27. [persoon 1] heeft de leden van Bewust Verder 2002 op 10 oktober 2011 een brief gestuurd, waarin hij meedeelt dat afscheid is genomen van [eiser] als secretaris en hij tevens als lid zal worden geroyeerd/ontzet per 7 september 2011. Verder deelt [persoon 1] mede dat [persoon 6], [persoon 10] en [persoon 11] toetreden tot het bestuur van Bewust Verder 2002.

2.28. Op 14 november 2011 heeft Bewust Verder 2002 een algemene vergadering gehouden. De notulen van deze vergadering luiden – voor zover relevant – als volgt:
“Hierop heeft de heer J. [persoon 10] direct antwoord met de mededeling dat wat betreft het ontslag als secretaris dit een gepasseerd station is, dit is namelijk besloten in de Algemene Leden Vergadering van 23 augustus 2011, waar hij en zijn advocaat schriftelijk van op de hoogte zijn gebracht, op dit moment niet aan de orde is, hier wordt alleen maar gesproken over het ontzetten/royement, dit is ook duidelijk gemaakt in de uitnodiging voor deze vergadering aan de heer G.R. [eiser], en op wat voor gronden hij ontzet/geroyeerd, door het bestuur van Bewust Verder 2002. (…)
De heer J. [persoon 10] begint zijn uitleg met een opsomming van feiten en overtredingen waar de heer G.R. [eiser] zich volgens het bestuur van Bewust Verder 2002 zich aan schuldig heeft gemaakt en met sommige punten nog steeds mee bezig is, zoals het in diskrediet brengen van de vereniging.
De redenen van het ontzetten/royeren:
– Het verspreiden van onjuiste en opruiende mails
– Het schenden van artikel 10 van het huishoudelijk reglement door brieven te sturen waar “Vertrouwelijk” op rust.
– Het telkens negatieve uitlaten van reacties tegen over collega’s op de werkvloer. en het management.
– Het zich al meerdere malen uitspreken dat hij op persoonlijke titel verder gaat en geen binding meer heeft met de BV2002,
– Het misbruiken van e-mail adressen en het verstrekken aan dede van deze bestanden wat uit het oogpunt van privacy bij wet verboden is en tevens een strafbaar feit is.
– Het nog steeds illegaal gebruik maken van de spullen de toebehoren aan Bewust Verder 2002
– Het zich onttrekken aan de verantwoordelijkheden en taken als secretaris
(…)
De stelling luidt: zijn de leden het eens met het besluit van het bestuur om de heer G.R. [eiser] te ontzetten/royeren (…)
Hiermee is het besluit unaniem aangenomen.”

2.29. [persoon 6], [persoon 10], Jankipersadsing, [persoon 7] en [per[persoon 12] (hierna: [persoon 12]) zijn per 14 november 2011 als bestuurders van Bewust Verder 2002 ingeschreven in het handelsregister.

2.30. Op 15 november 2011 stuurt [persoon 1] namens het bestuur van Bewust Verder 2002 een brief aan [eiser], waarin hij meedeelt dat de vergadering unaniem heeft besloten achter het besluit van het bestuur te gaan staan om [eiser] te ontzetten/royeren als lid van Bewust Verder 2002.

3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
? het besluit inhoudende dat [eiser] als bestuurslid van Bewust Verder 2002 werd ontslagen te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als secretaris van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? het besluit waarmee [eiser] uit het lidmaatschap van Bewust Verder 2002 werd ontzet te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW en Bewust Verder 2002 te veroordelen [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan alle andere leden schriftelijk kenbaar te maken, zulks binnen drie dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; en
? te verklaren voor recht dat de benoemingen door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13], [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002; en
? Bewust Verder 2002 te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. de kosten van de algemene vergadering van 28 juli 2011 van € 68,70 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en
b. een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van de door Bewust Verder 2002 geleden c.q. nog te lijden schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
c. een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 714,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
d. een bedrag van € 131,- zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,- in geval van betekening, aan nakosten, als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd is; en
e. de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.

3.2. Bewust Verder 2002 voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.4. Bewust Verder 2002 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft en tot betaling van € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011, beide bedragen vermeerderd met de proceskosten.

3.5. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vordering van [eiser] ziet op het besluit tot ontslag als bestuurslid, op het besluit tot ontzetting als lid van Bewust Verder 2002, op de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] en op verschillende kosten- en schadeposten.
Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002

4.2. [eiser] betwist allereerst dat er een rechtsgeldig besluit is genomen waarmee hij is ontslagen als bestuurder van Bewust Verder 2002. Voor zover dit besluit wel rechtsgeldig zou zijn genomen, is het besluit volgens hem vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.3. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid van een vereniging wordt op grond van artikel 2:37 lid 6 en 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genomen door hetzelfde orgaan dat de bestuurslid heeft benoemd: de algemene vergadering. Hiervan kan bij statuten worden afgeweken.
Artikel 7 van de statuten van Bewust Verder 2002 bepaalt, als aanvulling op de wettelijke bepalingen, dat een bestuurder te allen tijde door de algemene vergadering kan worden ontslagen, waarbij vereist is dat ten minste de helft van de leden aanwezig is. Indien niet het vereiste aantal leden aanwezig is, wordt binnen vier weken een nieuwe vergadering gehouden. In deze vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige leden, een besluit worden genomen.
De algemene vergadering heeft op 23 augustus 2011 gestemd over het ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002. Van de 22 leden die hebben deelgenomen aan de stemming hebben elf leden vóór en negen leden tegen het ontslag van [eiser] gestemd. Twee leden hebben blanco gestemd; deze stemmen tellen – op grond van artikel 10 van de statuten – niet mee. De meerderheid van stemmen wordt gevormd door de helft vermeerderd met één. (Noot, dit is onjuist, bijv. bij 11 stemmen voor, 10 tegen, is er wel een meerderheid voor, maar niet de helft + 1) In dit geval waren er dus vereist tien (de helft van de twintig uitgebrachte stemmen) plus één, dus elf stemmen. Het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder is dan ook rechtsgeldig.

4.4. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het besluit tot zijn ontslag op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar is, omdat er geen (concrete) redenen of goede gronden zijn die het ontslag kunnen rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder blootstaat aan nietigverklaring wegens strijd met redelijkheid en billijkheid die bij de totstandkoming van het besluit in acht moeten worden genomen. De toetsing van het besluit aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is een marginale. De rechtbank dient slechts te beoordelen of de algemene vergadering in de omstandigheden van het geval in redelijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 heeft kunnen komen. In het onderhavige geval heeft het bestuur van Bewust Verder 2002 op 31 mei 2011 aan alle leden medegedeeld dat het geen vertrouwen meer had in [eiser]. Verder staat vast dat [eiser] – kort nadat hij op 21 mei 2011 van de overige bestuursleden van Bewust Verder 2002 had vernomen dat het vertrouwen in hem werd opgezegd – alle e-mailadressen van de leden doorgestuurd aan [persoon 9]. Daarnaast is door beide partijen gesteld dat in de periode voorafgaand aan het ontslag tussen hen meningsverschillen zijn geweest. Hoewel deze volgens [eiser] zijn opgelost, kunnen deze er wel aan hebben bijgedragen dat het vertrouwen in hem afnam. Uit de e-mailwisselingen en uit het besprokene op de comparitie van partijen is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiser] enerzijds en de andere bestuursleden anderzijds onwerkbaar waren geworden. Deze omstandigheden maken dat de algemene vergadering in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het ontslag van [eiser].
De rechtbank zal niet ingaan op de betwiste stelling van Bewust Verder 2002 dat [eiser] als secretaris slecht heeft gefunctioneerd. De algemene vergadering heeft immers reeds op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid en billijkheid tot het besluit tot ontslag van [eiser] als bestuurder van Bewust Verder 2002 kunnen komen.

Het besluit tot ontzetting van [eiser] als lid van Bewust Verder 2002

4.5. [eiser] is bij het besluit van het bestuur van 7 september 2011 als lid van Bewust Verder 2002 ontzet. Het beroep van [eiser] tegen dit besluit is behandeld tijdens de algemene vergadering op 14 november 2011. De algemene vergadering heeft unaniem het besluit van het bestuur bekrachtigd. In deze procedure stelt [eiser] dat het besluit van de algemene vergadering waarin hij is ontzet als lid van Bewust Verder 2002 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] had het bestuur met concrete feiten en omstandigheden moeten komen die dermate zwaarwegend zijn dat zij het ontzettingsbesluit rechtvaardigen, had het bestuur moeten openstaan voor een inhoudelijke discussie over de valse beschuldigingen en had de algemene vergadering over zijn ontzetting als lid moeten stemmen waar hij bij was.

4.6. Artikel 3:37 (lees: 3:35) lid 3 BW bepaalt dat ontzetting van een lid alleen mag worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Hiervan kan niet worden afgeweken in de statuten.
Bewust Verder 2002 heeft ter onderbouwing van haar besluit aangevoerd dat [eiser] de e-mailadressen van leden op 31 mei 2011 heeft doorgezonden aan [persoon 9], terwijl dit vertrouwelijke informatie was. Verder heeft [eiser] onjuiste en opruiende e-mailberichten verstuurd aan de leden van Bewust Verder 2002 en derden.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet kan worden afgeleid dat door het openbaar maken aan een lid van Bewust Verder 2002 van de e-mailadressen van de leden, Bewust Verder 2002 op onredelijke wijze is benadeeld. Ook het stemgedrag van leden over het ontslag van [eiser] is er niet door beïnvloed. Over onjuiste en opruiende e-mailberichten die volgens Bewust Verder 2002 door [eiser] zouden zijn verstuurd aan leden en derden overweegt de rechtbank dat deze stelling door [eiser] is betwist, maar op geen enkele wijze is onderbouwd door Bewust Verder 2002. Het is daardoor voor de rechtbank niet bekend om welke e-mailberichten het gaat en welke schade Bewust Verder 2002 hierdoor heeft opgelopen. Deze stelling zal worden gepasseerd.
Bewust Verder 2002 voert verder aan dat [eiser] haar is blijven dwarszitten. Zij onderbouwt echter niet waaruit dit dwarszitten heeft bestaan. Voor zover Bewust Verder 2002 erop doelt dat [eiser] tegen de besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van Bewust Verder 2002 in beroep is gekomen, kan dit hem niet worden verweten.
Gelet op het voorgaande heeft het bestuur op basis van de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet kunnen komen tot het besluit [eiser] als lid te ontzetten. Deze omstandigheden kunnen de beslissing niet dragen en het besluit zal worden vernietigd.
De gevorderde dwangsom – op de vordering [eiser] binnen drie dagen na dit vonnis in zijn rechten als lid te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken – is niet door Bewust Verder 2002 betwist en zal worden toegewezen, zij het gemaximaliseerd tot € 5.000,-. Gelet op de korte termijn van drie dagen zal de hierna in het dictum te noemen termijn worden bepaald.

Het besluit tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6]

4.7. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de benoemingen van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002. De besluiten waarmee zij tot bestuurders zijn benoemd zijn volgens hem nietig, omdat zij zijn genomen door het bestuur en niet door de algemene vergadering. Bewust Verder 2002 voert aan dat voornoemde personen wel door de algemene vergadering zijn benoemd, maar dat van die betreffende vergadering(en) door toedoen van [eiser] geen verslagen gemaakt zijn. Daarnaast blijkt uit het handelsregister dat zij bestuurders zijn, aldus Bewust Verder 2002.

4.8. In de statuten van Bewust Verder 2002 staat geen afwijking van de in artikel 3:37 lid 2 BW opgenomen hoofdregel dat de benoeming van haar bestuurders geschiedt door de algemene vergadering. [eiser] heeft – in tegenstelling tot hetgeen Bewust Verder 2002 heeft aangevoerd – belang bij deze verklaring voor recht, nu hij als lid van Bewust Verder 2002 aan de besluitvorming hierover moet kunnen deelnemen.
Hoewel Bewust Verder 2002 zich op het standpunt stelt dat de algemene vergadering wel degelijk een besluit heeft genomen over de benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6], zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten terug te vinden in haar stellingen en de door haar overgelegde stukken. Zo heeft zij niet gesteld tijdens welke algemene vergadering deze besluiten zouden zijn genomen. Wel is in het handelsregister ingeschreven dat de desbetreffende bestuursleden per 14 november 2011 in functie zijn getreden. In de notulen van deze op deze datum gehouden algemene vergadering is hierover echter niets vermeld en inschrijving in het handelsregister schept geen recht. Bewust Verder 2002 heeft haar stelling dat door de algemene vergadering besluiten zijn genomen tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal in haar verdere beoordeling als uitgangspunt nemen dat de algemene vergadering geen benoemingsbesluiten heeft genomen.
Zij verwerpt daarbij het verweer van Bewust Verder 2002 dat [eiser] de notulen niet goed heeft opgesteld. Zorgvuldige notulering van ter algemene vergadering genomen benoemings- en ontslagbesluiten van bestuurdersleden is een taak die het gehele bestuur aangaat en derhalve valt onder de collectieve verplichting van het bestuur.
Bewust Verder 2002 stelt dat [eiser] zelf de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als “het bestuur” meerdere malen heeft aangeschreven. De in artikel 2:37 lid 2 BW genoemde regel is echter dat de benoeming van een bestuurder van een stichting (sic!) geschiedt door de algemene vergadering. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, de werkzaamheden van een bestuurder is gaan uitoefenen zonder dat dit voor de leden verborgen is gebleven en zonder dat zij tegen de vervanging bezwaar hebben gemaakt als bestuurder van de stichting (sic!) moet worden aangemerkt.
De door Bewust Verder 2002 gestelde besluiten tot benoeming van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] als bestuurslid zijn in strijd met artikel 2:37 lid 2 BW genomen en daarmee nietig op grond van artikel 2:14 BW. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.

De kosten- en schadeposten

4.9. [eiser] vordert € 68,70 aan kosten die hij heeft gemaakt voor de algemene vergadering op 28 juli 2011. Deze vordering wordt door Bewust Verder 2002 betwist. Hoewel Bewust Verder 2002 in de conclusie van antwoord aanvoerde een gedeelte van dit bedrag (€ 60,-) te zullen voldoen, heeft zij dit tijdens de comparitie van antwoord aangevuld met de opmerking dat dit alleen zou gelden, als zij van [eiser] de postzegels en enveloppen (waarvoor in reconventie een vergoeding wordt gevorderd) zou terugkrijgen. Nu [eiser] deze niet aan Bewust Verder 2002 heeft overhandigd, betwist zij de gehele vordering van € 68,70.
De rechtbank overweegt over de kosten betrekking hebben op een door [eiser], volgens hem namens een/tiende deel van de leden, bijeengeroepen algemene vergadering op 28 juli 2011 als volgt. [eiser] stelt dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht was tot het bijeenroepen van een algemene vergadering binnen vier weken na het verzoek daartoe van zijn advocaat van 24 juni 2011 en het bestuur dit niet heeft gedaan. Hij was vervolgens namens een/tiende van de leden bevoegd een algemene vergadering te plannen. Deze kosten dienen door Bewust Verder 2002 te worden gedragen.
De statuten vermelden in artikel 9 dat het bestuur van Bewust Verder 2002 verplicht is een algemene vergadering bijeen te roepen op een termijn van niet langer dan vier werken, wanneer tenminste een/tiende deel der leden een daartoe strekkend verzoek bij het bestuur heeft ingediend. In de brief van 24 juni 2011 verzoekt de advocaat van [eiser] inderdaad om het plannen van een algemene vergadering, maar uit deze brief kan niet worden afgeleid dat dit verzoek namens tenminste een/tiende deel van de leden wordt gedaan. Pas bij zijn brief van 7 juli 2011 vermeldt de advocaat dat hij een verzoek namens een/tiende deel van de leden doet. Hoewel het bestuur vanaf dat moment twee weken de tijd had om daaraan gevolg te geven, heeft [eiser] al voor het aflopen van deze termijn een uitnodiging voor een algemene vergadering verzonden. [eiser] was op grond van de statuten op dat moment nog niet bevoegd een algemene vergadering bijeen te roepen, zodat de kosten door hem dienen te worden gedragen.
De vordering van € 68,70 zal worden afgewezen.

4.10. Verder vordert [eiser] € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade wegens schending van zijn naam en reputatie. Volgens hem komt dit bedrag hem toe, omdat het opzeggen van het vertrouwen door het bestuur en de bekendmaking daarvan beschadigend voor zijn goede naam zijn. Bewust Verder 2002 heeft deze vordering betwist.
De rechtbank overweegt dat voor het toewijzen van een schadevergoeding – kennelijk op grond van een onrechtmatige daad – in elk geval de schade voldoende moet worden onderbouwd. [eiser] heeft echter slechts gesteld dat de schade bestaat uit de negatieve gevolgen van de aantasting van zijn naam en reputatie voor (het in aanmerking komen voor en) de uitoefening van posities in de ondernemingsraad (en zijn commissies) en in de vakbondswereld. Hij heeft de schade op geen enkele wijze onderbouwd.
De vordering van € 2.500,- voor immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

4.11. [eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd voor een bedrag van € 714,-. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert zijn brieven die zijn advocaat heeft geschreven aan het bestuur en de advocaat van Bewust Verder 2002 en de aanwezigheid van zijn advocaat bij de behandeling van het beroep tegen het ontzettingsbesluit. Dit zijn kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, te weten een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen op het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan redelijk is (doordat het in het Rapport Voor-Werk II gehanteerde forfaitaire tarief dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht niet te boven gaat). Aan de betwisting van Bewust Verder 2002 gaat de rechtbank voorbij, nu deze op geen enkele manier is onderbouwd.
De wettelijke rente over deze buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.

4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zoals in het dictum vermeld.

in reconventie
4.13. Bewust Verder 2002 vordert € 77,80 als vergoeding voor de postzegels en enveloppen die [eiser] volgens haar in zijn bezit heeft. [eiser] betwist dat hij deze zaken in zijn bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] de postzegels en enveloppen in zijn bezit heeft. Het zijn van secretaris van een vereniging brengt dat niet automatisch met zich mee. Bewust Verder 2002 stelt wel dat [eiser] post verstuurde, maar zegt slechts dat [eiser] de postzegels en enveloppen in bezit zou hebben voor “eventueel” te verzenden post. Gelet op deze magere stelling en de betwisting door [eiser], had het op de weg van Bewust Verder 2002 gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Door dit na te laten, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering van € 77,80 zal dan ook worden afgewezen.

4.14. Bewust Verder 2002 vordert tevens € 251,50 voor de kosten van twee ledenvergaderingen op 23 augustus 2011 en 14 november 2011. Bewust Verder 2002 heeft door de volgens haar onrechtmatige gedragingen van [eiser] deze extra vergaderingen moeten inplannen en vordert de kosten van deze vergaderingen terug.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft tijdens deze algemene vergaderingen de mogelijkheid gekregen om te protesteren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn ontzetting als lid. Van Bewust Verder 2002 mag worden verwacht dat zij [eiser] deze mogelijkheid biedt. De vergaderingen vallen onder de activiteiten van een vereniging en dienen dan ook door Bewust Verder 2002 te worden betaald.

4.15. Bewust Verder 2002 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De vorderingen in reconventie hangen dermate samen met de vorderingen in conventie, dat de proceskosten in reconventie van [eiser] op nihil worden begroot.

5. De beslissing
De rechtbank

in conventie
5.1. vernietigt het besluit inhoudende dat [eiser] uit zijn lidmaatschap van Bewust Verder 2002 is ontzet;

5.2. veroordeelt Bewust Verder 2002 om [eiser] in al zijn rechten als lid van Bewust Verder 2002 te herstellen en dit ook aan de andere leden kenbaar te maken, zulks binnen vijftien dagen na de dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat Bewust Verder 2002 hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;

5.3. verklaart voor recht dat de besluiten tot benoeming door het bestuur van Bewust Verder 2002 van de heren [persoon 10], [persoon 7], [persoon 13] en [persoon 12] en van mevrouw [persoon 6] tot bestuurslid nietig zijn en dat deze personen derhalve geen deel uitmaken van het bestuur van Bewust Verder 2002;

5.4. veroordeelt Bewust Verder 2002 in het bedrag van € 714,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af;

5.9. veroordeelt Bewust Verder 2002 in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil. 

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Sarlemijn