Dit weblog is de voorzetting van https://verenigingsrecht.blogspot.nl/
Vanaf nu in WordPress in plaats van Blogger!
Dit weblog is de voorzetting van https://verenigingsrecht.blogspot.nl/
Vanaf nu in WordPress in plaats van Blogger!
“De vereniging heeft een moskee in [vestigingsplaats] waar de activiteiten van de vereniging plaatsvinden. [eiser] is sinds 1 januari 2022 lid van de vereniging. Hij heeft het bestuur van de vereniging laten weten het niet eens te zijn met de manier waarop het bestuur de vereniging leidt. Hij wilde dit graag op een Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) bespreken. Het bestuur heeft laten weten dat zij dit niet toestaat. [eiser] heeft daarom met een beroep op artikel 15 lid 4 van de statuten een bijzondere ALV bijeengeroepen door op 17 juni 2023 in de moskee uitnodigingen op te hangen. Op deze uitnodiging stond dat de ALV zou plaatsvinden op 1 juli 2023 en dat er één agendapunt zou worden behandeld, namelijk het functioneren van de voorzitter. Toen [eiser] deze uitnodigingen aan het ophangen was heeft het bestuur zich daartegen verzet, is een conflict ontstaan, is de politie gebeld en heeft het bestuur [eiser] een pandverbod voor de moskee opgelegd. Bij brief van 29 juni 2023 heeft het bestuur het lidmaatschap van [eiser] opgezegd. [eiser] heeft laten weten in beroep te gaan tegen de opzegging van zijn lidmaatschap. De ALV zal hier in september of oktober van dit jaar over beslissen. Dat betekent dat het zittende bestuur er nog zit.” (het is een uitspraak in kort geding)
“In beginsel kan het bestuur een pandverbod geven als iemand de orde in de moskee verstoort. Het bestuur vertegenwoordigt immers de vereniging. Maar in dit geval is het pandverbod niet terecht opgelegd. Het staat vast dat er op 17 juni 2023 veel onrust is ontstaan en de orde in de moskee is verstoord. De politie is zelfs ter plaatse geweest. Maar de oorzaak van de onrust is hier wel van belang. De onrust is namelijk ontstaan doordat [eiser] iets wilde bereiken wat hij op grond van de statuten mocht bereiken. Hij heeft een achterban van zeker 10% van de leden. Omdat het bestuur weigerde zijn voorstellen op de agenda te zetten, mocht hij een bijzondere ALV bijeenroepen. In de statuten staat expliciet dat die ALV mag worden aangekondigd door mededeling op het in het clubgebouw (lees: moskee) aanwezig mededelingenbord. Dat was [eiser] op dat moment aan het doen. De onrust die de actie van [eiser] veroorzaakte zou normaliter een pandverbod rechtvaardigen, maar omdat [eiser] juist binnenkwam om iets te doen dat hij volgens de statuten mag doen, en het bestuur fout zat door hem daarin tegen te werken, mag zij hem dan niet een pandverbod geven. De onrust is immers ontstaan omdat het bestuur wil verhinderen dat [eiser] iets doet dat hij op basis van de statuten mocht doen. Als er onrust ontstaat door een conflict waar het bestuur in ieder geval medeschuldig aan is, mag het bestuur niet iemand vanwege die onrust een pandverbod geven. Dat zou onredelijk en in strijd met artikel 2:8 BW zijn.
De rechter neemt bij deze beslissing ook mee dat [eiser] vandaag heeft verklaard tot de ALV in september of oktober niets anders te willen doen in de moskee dan bidden, en dat de rechter het door het bestuur gevraagde contactverbod wel zal toewijzen, waarover later meer. Er is daarom ook geen aanleiding om verdere ordeverstoringen te verwachten.
De vordering tot opheffing van het pandverbod wordt dus toegewezen. De vereniging mag [eiser] de toegang tot de moskee niet weigeren. Dat betekent dat ook de reconventionele vordering van de vereniging voor het opleggen van een pandverbod wordt afgewezen.”
“[eiser] wil graag beschikking krijgen over de ledenlijst van de vereniging. Deze vordering wordt enigszins afgezwakt toegewezen. Iedereen die lid is van een vereniging heeft in beginsel recht om de ledenlijst in te zien. [*] Het betoog van de vereniging waarom zij de ledenlijst niet wil verstrekken, maar wel ter inzage wil geven, is begrijpelijk. Daarom wordt de vordering zo toegewezen dat [eiser] recht op inzage krijgt. Binnen twee weken na deze zitting moet het bestuur zorgen dat [eiser] in het gebouw van de vereniging (de moskee) de ledenlijst kan inzien. [eiser] heeft vandaag beloofd dat hij de inzage van de ledenlijst voor geen enkel ander doel gaat gebruiken dan om te weten wie er lid is en om in september en oktober te kunnen beoordelen of de ALV en de stemming netjes verlopen. Ook heeft hij beloofd dat hij de ledenlijst niet gaat gebruiken om leden te benaderen.”
[*] – Deze regel is conform de uitspraak in de BVKZ zaak uit 2018, zie deze post.
De vereniging vordert een contactverbod tussen [eiser] en het bestuur. Deze vordering wordt toegewezen. Deze ordemaatregel kan bijdragen aan rust in de moskee. Omdat vaststaat dat er in september of oktober van dit jaar een ALV wordt gehouden is het ook niet nodig dat [eiser] contact heeft met het bestuur of afzonderlijke bestuursleden. Dit contactverbod loopt tot in ieder geval die eerstvolgende ALV. Als op die ALV wordt beslist dat de opzegging in stand blijft zal het contactverbod vanaf vandaag voor de duur van één jaar worden opgelegd.
Rechtbank Midden-Nederland 10 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3577
De klacht van de
beschuldigde vrijwilliger jegens de organisatie
Juridisch kader:
wanneer is bekend maken klachten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
onrechtmatig jegens de persoon in kwestie?
Toepassing op de
zaak
Toepassing op de
zaak: diffamerende krantenartikelen
In deze zaak (over een volkstuinvereniging) betwist het (nieuwe) bestuur dat de ‘huurder’ van een volkstuin lid is van de vereniging. Het bestuur zegt het lidmaatschap ook op.
De rechtbank overweegt dat: “De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.”
En over het belang van hoor en wederhoor voordat het bestuur besluit om het lidmaatschap op te zeggen: “Verder heeft [gedaagde = de vereniging] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.”
De rechter waarschuwt de leden echter wel: ‘” [eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.”
Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7729
En verder:
Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] lid is geworden van [gedaagde] in plaats van [eiser] . Daarom dient beoordeeld te worden of het lidmaatschap van [eiseres] is beëindigd door middel van de brief van 18 juli 2022. Daarbij wordt vooropgesteld dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW). De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat van het bestuur een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht. De beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging raakt immers uit de aard van de zaak aan het meest wezenlijke element van dat lidmaatschap.
Aan die zorgvuldigheid heeft het in dit geval ontbroken. De voorzieningenrechter noemt de volgende voorbeelden.
[eiser] en [eiseres] waren volgens de brief van 26 april 2022 niet bekend als lid bij [gedaagde] . Weliswaar kregen zij gelegenheid hun lidmaatschap te bewijzen, maar in de tussentijd werd hen al direct een betredingsverbod opgelegd. [gedaagde] heeft destijds en ook nu niet duidelijk gemaakt waarom deze – naar zijn aard verstrekkende – maatregel nodig was. Dit klemt te meer, nu [gedaagde] zelf heeft benadrukt dat er geen deugdelijke bestuursoverdracht had plaatsgevonden. Niet is gebleken dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat het ontbreken van stukken in de administratie daardoor is veroorzaakt.
Hoewel [eiser] en [eiseres] vervolgens bewijsstukken hebben toegestuurd aan (het bestuur van) [gedaagde] , werd hun bij brief van 5 mei 2022 onder verwijzing naar artikel 9.6 van de statuten en artikel 5 van het huishoudelijk reglement meegedeeld dat hun (nog te bewijzen) lidmaatschap per direct werd beëindigd. Ingevolge artikel 5 van het huishoudelijk reglement wordt een lid echter geschorst en in de eerstvolgende ledenvergadering voorgedragen voor royement. Hoe de verwijzing naar artikel 5 van het huishoudelijk reglement zich verhoudt tot de directe beëindiging van het lidmaatschap van zowel [eiser] als [eiseres] , terwijl bovendien slechts een van beiden lid kan zijn, is onduidelijk. [gedaagde] heeft ook toegegeven dat een en ander “een zekere verwarring” kan hebben veroorzaakt.
Verder heeft [gedaagde] aan [eiser] en [eiseres] tal van verwijten gemaakt. Naast dat [eiser] en [eiseres] de juistheid van deze verwijten weerspreken, zijn de meeste weinig concreet en hoe dan ook missen ze iedere onderbouwing. Wezenlijker nog is dat niet gebleken is dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde] onderzoek heeft gedaan naar die verwijten en op enigerlei wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. De in het kader van deze procedure overgelegde verklaringen van enkele leden kan dat gebrek niet wegnemen.
In het licht van deze omstandigheden kon [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid tot het besluit komen om het lidmaatschap van [eiseres] te beëindigen, noch door onmiddellijke opzegging, noch door ontzetting. [eiseres] heeft er dan ook een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van haar lidmaatschap worden gestaakt. Het voert in dit kort geding te ver om [gedaagde] te gelasten de beëindiging van het lidmaatschap in te trekken omdat in deze kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven [gedaagde] zal dan ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.
In haar brief van 18 juli 2022 aan [eiser] heeft [gedaagde] op zichzelf terecht voorop gesteld dat hij geen lid meer is. De brief houdt echter ook het besluit in om een eventueel lidmaatschap van [eiser] , voor zover dat later zou blijken toch te bestaan, met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, die ook op [eiser] van toepassing zijn, kon [gedaagde] in redelijkheid evenmin tot dat besluit komen. Ook [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij dat de gevolgen van de beëindiging van zijn lidmaatschap worden gestaakt. In het geval van [eiser] zal [gedaagde] daarom ook worden gelast het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap te schorsen.
De vordering om [gedaagde] te gelasten zich te onthouden van maatregelen die het ongestoord en rustig gebruik van tuin [tuinnummer A] verhinderen wordt ook toegewezen. Aan de sommaties in de brieven van 18 juli 2022 als gevolg waarvan [eiser] en [eiseres] tuin [tuinnummer A] niet ongestoord en rustig kunnen gebruiken liggen immers dezelfde, niet onderbouwde verwijten ten grondslag als aan de beëindiging van het lidmaatschap. [eiser] en [eiseres] hebben voldoende belang bij deze vordering, nu [gedaagde] bij eerdere gelegenheden een “betredingsverbod” heeft uitgevaardigd. Ook in het geval wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter doet, dat [eiser] geen lid meer is, heeft hij voldoende belang bij de vordering. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat een lid bevoegd is om gasten op zijn of haar tuin te ontvangen.
Vanwege het lidmaatschap van [eiseres] dient zij (onder meer) contributie te voldoen. Daarvoor dient [gedaagde] een factuur aan [eiseres] te versturen (partijen noemen deze factuur de “jaarrekening”). Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat aan [eiseres] nog geen jaarrekening 2022 is toegestuurd, wordt de daartoe strekkende vordering toegewezen.
De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. Gelet op de gespannen verhoudingen tussen sommige leden van [gedaagde] en haar bestuur, zou een eventuele executie van een dwangsom tot nodeloze escalatie leiden.
[…]
[eiser] en [eiseres] krijgen dus grotendeels gelijk. Dit betekent uiteraard niet dat zij hun gang kunnen gaan. Ook voor hen geldt dat zij zich – als lid en als bezoeker – redelijk en billijk moeten gedragen. Daarbij hoort dat zij zich houden aan de regels die op het park van [gedaagde] gelden en dat zij het bestuur niet verhinderen zijn taak uit te voeren. De veroordeling van [gedaagde] is gebaseerd op een oordeel over de in het verleden gemaakte verwijten en de door het bestuur gevolgde procedure. Toekomstige gedragingen van [eiser] en [eiseres] zouden tot een ander oordeel kunnen leiden.
Rechtbank Rotterdam, 03 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1666
” Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Hieruit volgt dat nieuw gekozen bestuursleden door het oude bestuur in staat moeten worden gesteld hun taken naar behoren uit te oefenen. Dit impliceert dat er tussen de oud-bestuursleden en de nieuwe bestuursleden een overdracht van alle informatie en stukken moet plaatsvinden, die het naar behoren uitoefenen van de bestuurstaken mogelijk maken.”
” In de dagvaarding heeft [naam eiseres] een uitgebreide opsomming gegeven van stukken en informatie de nog aan haar moeten worden overgedragen door de oud-bestuursleden. Het verweer van de oud-bestuursleden op dit punt komt er op neer dat het nieuwe bestuur inmiddels (toegang tot) alle documenten heeft. Wel is daarbij gesteld dat het nieuwe bestuur zichzelf een deugdelijke overdracht ontnomen heeft en dat de sleutel van de hoofdpoort nog niet is overgedragen. [naam eiseres] is op haar beurt bij het standpunt gebleven dat zij niet over alle informatie beschikt om haar bestuurstaken te kunnen uitoefenen. De voorzieningenrechter acht op basis van wat partijen hieromtrent over en weer hebben gesteld op zijn minst aannemelijk dat de overdracht nog niet is afgerond. ”