Afsplitsing afdeling (Kruisvereniging)

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2014:2777

Grotendeels onsuccesvol hoger beroep van Rb. ZWB 8 januari 2014. Kan een vereniging die afdeling is van een overkoepelende afdeling, maar geen lid, het afdelingsverband beëindigen?
Constructie waarbij verenigingen afdeling zijn van een overkoepelende vereniging, maar alleen natuurlijke personen lid zijn van (steeds allebei) de verenigingen. Afdeling scheidt zich af. Dat kan, oordeelt het hof, onder verwijzing naar HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854 (De Ronde Venen/SNU) over de opzegging van duurovereenkomsten. Het hof overweegt in r.o. 6.2.1, naar mijn mening tamelijk apodictisch:

“In conventie gaat het om de vraag of [de afdeling] de samenwerking met [de federatie] en haar positie als afdeling [] kan beëindigen. Die vraag dient naar het oordeel van het hof bevestigend te worden beantwoord. De omstandigheid dat de plaatselijke kruisverenigingen indertijd [de federatie] hebben opgericht, tot de statutenwijziging van 30 januari 1992 lid waren van [de federatie] en daarna als afdelingen [] zijn gaan functioneren, brengt wel mee dat [de afdeling] zich bij haar handelen mede moet laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van [de federatie] en van de leden die zij namens [de federatie] heeft aangenomen en die daarmee lid werden van zowel [de federatie] als [de afdeling]. De verstrekkende consequentie die [de federatie] daaraan wil verbinden, te weten dat [de afdeling] nimmer buiten [de federatie] om haar status als afdeling zou kunnen beëindigen, kan daaraan echter niet worden verbonden. Dit geldt temeer nu iedere overeenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan en waarin omtrent een opzegging in de wet, statuten of overeenkomst niets is bepaald, in beginsel opzegbaar is (vgl. HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).”



In zijn arrest van 28 oktober 2011 stelde de HR voorop dat: “Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat” (cursivering toegevoegd). Het hof lijkt in zijn arrest de vraag te vermijden of in dit geval een voldoende zwaarwegende grond vereist was (niet onwaarschijnlijk) en zo ja, of die aanwezig was, gelet op alle omstandigheden van het geval. Door de vraag voorop te stellen of een afdeling nimmer uit een afdelingsverband te treden, hoeft niet in te worden gegaan op wat de kern van de zaak lijkt te zijn. Mogelijk gaf het partijdebat er geen aanknopingspunt voor.

De samenvatting op rechtspraak.nl is verwarrend: “Kan vereniging/ rechtspersoon die afdeling is van andere vereniging/rechtspersoon relatie met de overkoepelende vereniging beëindigen?”: Een vereniging is altijd een rechtspersoon. Niet elke afdeling is een vereniging, of een andere rechtspersoon, afdelingen zonder rechtspersoonlijkheid bestaan inderdaad.

arrest van 12 augustus 2014
in de zaak van
de vereniging De Kruisvereniging West-Brabant, voorheen genaamd Regionale Kruisvereniging West-Brabant ,
appellante, tegen de vereniging Kruiswerk voor U, gemeente [vestigingsplaats 2], geïntimeerde,

als vervolg op het door het hof gewezen arrest in incident van 4 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:615)

 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer C/02/260939/Ha Za 13-170 gewezen vonnis van 8 januari 2014 (ECLI:NL:RBZWB:2014:290) tussen appellante – Kruisvereniging West-Brabant – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde – Kruiswerk voor U – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het arrest in het incident ex art. 351 Rv van 4 maart 2014, waarbij de vordering van
Kruisvereniging West-Brabant in het incident werd afgewezen;
  • de memorie van antwoord van Kruiswerk voor U (met één productie);
  • het pleidooi in hoger beroep waarbij door beide partijen een pleitnota is overgelegd en waarbij door Kruiswerk voor U nog twee producties in het geding zijn gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6De beoordeling

6.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
  1. Kruisvereniging West-Brabant is bij notariële akte van 10 augustus 1984 (inl. dagv. prod. 1) opgericht door een aantal plaatselijke kruisverenigingen, waaronder de Kruisverenigingen [vestigingsplaats 2], [vestigingsplaats 3], [vestigingsplaats 4] en [vestigingsplaats 5], rechtsvoorgangers van Kruiswerk voor U. Leden waren ingevolge de in de oprichtingsakte opgenomen statuten “ de volledige rechtsbevoegdheid bezittende basiskruisverenigingen” (art. 6 statuten). De algemene vergadering bestond uit 2 daartoe aangewezen bestuursleden van elk der basiskruisverenigingen (art. 9 statuten).
  2. Bij notariële akte van 30 januari 1992 (prod. 3 inl. dagv.) zijn de statuten van Kruisvereniging West-Brabant gewijzigd. Het begrip Afdeling werd geïntroduceerd (p.1) en omschreven als: “Een volledig rechtsbevoegde plaatselijke vereniging voor thuisgezondheidszorg, die als instelling van particulier initiatief de gezondheidszorg behartigt in één of meer gemeenten of een deel van een gemeente.” In art. 4 van de nieuwe statuten is verder bepaald : “Uitsluitend natuurlijke personen kunnen lid worden met in achtneming van het navolgende: a. leden zijn de namens het bestuur door het afdelingsbestuur als zodanig aangenomen personen. Lidmaatschap van de vereniging en lidmaatschap van de afdeling vallen met elkaar samen; (…)” 

    In art. 6 lid 1 van de nieuwe statuten is bepaald dat de Kruisvereniging West-Brabant is verdeeld in afdelingen. In art. 6 lid 2 staan onder de ten tijde van het verlijden van de akte van 30 januari 1992 toegelaten afdelingen onder meer de rechtsvoorgangers van Kruiswerk voor U vermeld. In artikel 7 lid 2 is bepaald: “De algemene vergadering bestaat uit afgevaardigden van de afdelingen of hun plaatsvervangers. Door en uit iedere afdelingsvergadering wordt één afgevaardigde en één plaatsvervanger gekozen. (…)”

  3. De doelomschrijving van Kruisvereniging West-Brabant is in de statuten verwoord als (art. 2): “Devereniging heeft zonder winstoogmerk tot doel: het organiseren van activiteiten die de totstandkoming en instandhouding van een op de behoefte van de bevolking afgestemd stelsel van gezondheidsvoorzieningen kunnen bevorderen, in het bijzonder op het terrein van de thuiszorg.” 

    Als middelen om dat doel te bereiken worden in art. 3 onder meer genoemd: “a. het behartigen van de belangen van de leden in de ruimste zin van het woord; b. het ondersteunen en stimuleren van door afdelingen te ondernemen activiteiten; (…) i. het verzorgen van de (leden)administratie ten behoeve van de afdelingen; (…)”

  4. Kruiswerk voor U is ontstaan door fusie van de Kruisverenigingen [vestigingsplaats 4], [vestigingsplaats 3], en [vestigingsplaats 2] en het Wit-Gele Kruis te [vestigingsplaats 5] (notariële akte 5 juni 2008, prod. bij akte Kruisvereniging West-Brabant d.d. 18 november 2013).
  5. Bij brief van 20 oktober 2012 (prod. 4 inl. dagv.) heeft Kruiswerk voor U aan Kruisvereniging West-Brabant onder opgave van redenen bericht dat zij met ingang van 1 januari 2013 zelfstandig verder zouden gaan en zich zouden afzonderen van Kruisvereniging West-Brabant.
  6. Kruisvereniging West-Brabant heeft bij brief van 10 december 2012 (prod. 5 inl. dagv.) te kennen gegeven dat zij, kort samengevat, een afscheiding van Kruiswerk voor U niet accepteert en onrechtmatig acht.
6.1.2. Kruisvereniging West-Brabant heeft Kruiswerk voor U in rechte betrokken en, na vermeerdering van eis, in conventie gevorderd, kort samengevat:
I. een verklaring voor recht dat (1) Kruiswerk voor U niet bevoegd is zich als afdeling af te splitsen en (2) onrechtmatig handelt indien zij dat doet of heeft gedaan;
II. een verbod aan Kruiswerk voor U om (a) zich als afdeling van Kruisvereniging West-Brabant af te scheiden, (b) leden van Kruisvereniging West-Brabant te bewegen hun lidmaatschap van Kruisvereniging West-Brabant te beëindigen en (c) leden van Kruisvereniging West-Brabant te benaderen met ongunstige berichtgeving over Kruisvereniging West-Brabant, waaronder begrepen a) mededelingen of suggesties dat die leden geen lid (meer) zijn van Kruisvereniging West-Brabant en b) onware mededelingen over de status van Kruiswerk voor U;
III. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
6.1.3.

Kruiswerk voor U heeft de vorderingen in conventie gemotiveerd weersproken en in reconventie gevorderd, kort samengevat:
I. betaling door Kruisvereniging West-Brabant van primair een bedrag van € 188.888.75, subsidiair een bedrag van € 4.657,50, als aan Kruiswerk voor U toekomend aandeel in de door Kruisvereniging West-Brabant voor 2013 geïnde ledenbijdragen, te vermeerderen met wettelijke rente;
II. afgifte door Kruisvereniging West-Brabant, op straffe van verbeurte van een dwangsom, van het adressenbestand van de leden van Kruiswerk voor U;
6.1.4.

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 2014 de vorderingen van Kruisvereniging West-Brabant in conventie afgewezen en in reconventie de subsidiaire vordering onder I, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2013 (14 dagen na het nemen van de conclusie van eis in reconventie), en de vordering onder II toegewezen (met maximering van de gevorderde dwangsom tot een bedrag van € 10.000,=) toegewezen.
6.1.5.

Kruisvereniging West-Brabant is van die beslissing in hoger beroep gekomen. Zij heeft tegen het vonnis van 8 januari 2014 negen grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis, toewijzing alsnog van haar vorderingen in conventie en afwijzing alsnog van de vorderingen van Kruiswerk voor U in reconventie en tot terugbetaling van hetgeen zij ingevolge de veroordeling bij het beroepen vonnis aan Kruiswerk voor U heeft betaald. De grieven I t/m VI betreffen de beslissing in conventie, de grieven VIII en IX zijn gericht tegen de beslissing in reconventie. Grief VII is gericht rechtsoverweging 3.6 van het vonnis waarvan beroep. Het hof acht door de grieven het geschil in volle omvang aan zijn oordeel onderworpen en zal de grieven niet alle afzonderlijk bespreken.
6.2.1.

In conventie gaat het om de vraag of Kruiswerk voor U de samenwerking met Kruisvereniging West-Brabant en haar positie als afdeling van Kruisvereniging West-Brabant kan beëindigen. Die vraag dient naar het oordeel van het hof bevestigend te worden beantwoord. De omstandigheid dat de plaatselijke kruisverenigingen indertijd Kruisvereniging West-Brabant hebben opgericht, tot de statutenwijziging van 30 januari 1992 lid waren van Kruisvereniging West-Brabant en daarna als afdelingen van Kruisvereniging West-Brabant zijn gaan functioneren, brengt wel mee dat Kruiswerk voor U zich bij haar handelen mede moet laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van Kruisvereniging West-Brabant en van de leden die zij namens Kruisvereniging West-Brabant heeft aangenomen en die daarmee lid werden van zowel Kruisvereniging West-Brabant als Kruiswerk voor U. De verstrekkende consequentie die Kruisvereniging West-Brabant daaraan wil verbinden, te weten dat Kruiswerk voor U nimmer buiten Kruisvereniging West-Brabant om haar status als afdeling zou kunnen beëindigen, kan daaraan echter niet worden verbonden.

Dit geldt temeer nu iedere overeenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan en waarin omtrent een opzegging in de wet, statuten of overeenkomst niets is bepaald, in beginsel opzegbaar is (vgl. HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854). In de statuten van Kruisvereniging West-Brabant van 30 januari 1992 zijn de rechtsvoorgangers van Kruiswerk voor U vermeld onder de op dat moment als afdeling toegelaten rechtspersonen doch daaruit kan niet worden geconcludeerd dat de relatie tussen Kruisvereniging West-Brabant en de als afdelingen toegelaten rechtspersonen niet opzegbaar zou zijn.

6.2.2.

Het hof ziet in hetgeen door Kruisvereniging West-Brabant met betrekking tot de opzegging door Kruiswerk voor U is gesteld evenmin bijzondere omstandigheden gelegen die de afscheiding anderszins, bijvoorbeeld door de wijze waarop deze is geschied, onrechtmatig doen zijn. Uit de aard van de relatie tussen Kruisvereniging West-Brabant en Kruiswerk voor U en de bijzondere bepalingen in de statuten van Kruisvereniging West-Brabant (zoals de in r.o. 4.1.1 onder b gerelateerde artikelen 4 en 6 van de statuten) vloeit voort dat de beëindiging door Kruiswerk voor U van haar positie als afdeling van Kruisvereniging West-Brabant tot het treffen van maatregelen noopt. Zo zal Kruisvereniging West-Brabant voor haar leden die Kruiswerk voor U als afdeling hadden een andere vertegenwoordigingsmogelijkheid in haar algemene ledenvergadering moeten zoeken, bijvoorbeeld door die leden aan een andere afdeling toe te voegen dan wel voor die leden een nieuwe plaatselijke afdeling in het leven te roepen. Verder zal dienen te worden bezien wat de afscheiding van Kruiswerk voor U betekent voor het lidmaatschap van die leden die door Kruiswerk voor U (als afdeling van Kruisvereniging West-Brabant) namens Kruisvereniging West-Brabant zijn aangenomen en op grond van art. 4 van de statuten van Kruisvereniging West-Brabant lid van beide verenigingen zijn. Door Kruisvereniging West-Brabant is echter niet concreet gesteld dat dergelijke omstandigheden de opzegging van de relatie door Kruiswerk voor U door de wijze waarop deze is opgezegd of door de daarbij in acht genomen termijn onrechtmatig zouden doen zijn. Zonder verdere, door Kruisvereniging West-Brabant niet gegeven, toelichting leiden voormelde omstandigheden het hof ook niet anderszins tot die conclusie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Kruisvereniging West-Brabant zich uitsluitend op de onmogelijkheid van afscheiding door Kruiswerk voor U heeft beroepen en niet (subsidiair) een langere termijn heeft verzocht om tot beëindiging te komen. Verder neemt het hof in aanmerking dat Kruisvereniging West-Brabant zelf de ledenadministratie voerde, zodat zij zelfstandig en onafhankelijk van Kruiswerk voor U haar leden die Kruiswerk voor U als afdeling hadden van de beëindiging van die status van Kruiswerk voor U in kennis had kunnen stellen.
6.2.3.

Het voorgaande betekent dat het hof ten aanzien van de vorderingen van Kruisvereniging West-Brabant in conventie niet tot een ander oordeel komt dan de rechtbank en dat de tegen dat oordeel aangevoerde grieven I t/m VI worden verworpen. Het hof merkt hierbij nog op dat Kruisvereniging West-Brabant tegen de overweging van de rechtbank aan het slot van r.o. 3.5 van het beroepen vonnis – dat niet is gebleken van onjuiste mededelingen van de zijde van Kruiswerk voor U – geen concrete of impliciete grief heeft aangevoerd.
6.2.4.

In grief VII komt Kruisvereniging West-Brabant op tegen de overweging van de rechtbank in r.o. 3.6 van het vonnis van 8 januari 2014 ‘ dat partijen hun relatie dienen te ontvlechten’. Het betreft hier geen op zichzelf staande overweging en geen overweging waarop de rechtbank een of meer van haar beslissingen heeft doen steunen. De rechtbank heeft partijen alleen gewezen op het feit dat op grond van art. 2:8 lid 1 BW een rechtspersoon en degenen die bij haar organisatie betrokken zijn zich zodanig jegens elkaar dienen te gedragen als door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank is er voorts in het licht van haar – door het hof juist bevonden – oordeel, dat de wegen van Kruisvereniging West-Brabant en Kruiswerk voor U kunnen scheiden, vanuit gegaan dat dit tot gevolg heeft dat een ontvlechting tussen Kruisvereniging West-Brabant en Kruiswerk voor U zal moeten plaatsvinden en heeft partijen geattendeerd op de ook daarbij in acht te nemen gedragsregel van art. 2:8 lid 1 BW. Nu in de gewraakte passage naar het oordeel van het hof geen sprake is van enige buiten de grenzen van het geschil gegeven oordeel waaraan doorslaggevende betekenis toekomt voor een of meer van de in conventie en/of reconventie gegeven beslissingen, kan ook deze grief geen doel treffen.
6.3.1.

Grief VIII is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat een deel van de door Kruisvereniging West-Brabant voor het jaar 2013 geïnde contributie van de leden voor wie Kruiswerk voor U tot 1 januari 2013 de plaatselijke afdeling was aan Kruiswerk voor U moet worden afgedragen. De rechtbank volgde bij deze beslissing Kruiswerk voor U in haar stelling dat de door Kruisvereniging West-Brabant geïnde contributies voor een deel via de plaatselijke afdelingen aan de leden ten goede kwamen en dat Kruiswerk voor U na de afscheiding zelfstandig de beschikking over dat deel van de ledencontributie moet krijgen. Kruisvereniging West-Brabant acht dat oordeel niet juist. Volgens haar heeft de beëindiging van de relatie tussen partijen tot gevolg dat Kruiswerk voor U, indien zij geen afdeling meer is van Kruisvereniging West-Brabant, ook geen aanspraak meer kan maken op gelden die Kruisvereniging West-Brabant aan de afdelingen doet toekomen.
6.3.2.

Het hof acht deze grief gegrond. Kruiswerk voor U (c.q. haar rechtsvoorgangers) was aanvankelijk als lokale kruisvereniging lid van Kruisvereniging West-Brabant en stemde in met de statutenwijziging van 30 januari 1992 waarbij de constructie in het leven werd geroepen van Kruisvereniging West-Brabant als regionale kruisvereniging met de toegelaten lokale kruisverenigingen als afdelingen en natuurlijke personen als leden van beide verenigingen. Leden dienen zich op te geven bij Kruisvereniging West-Brabant of bij de afdeling waaronder de woonplaats van de betrokkene ressorteert (statuten Kruisvereniging West-Brabant art. 4 sub g). Leden van Kruisvereniging West-Brabant worden namens het bestuur van Kruisvereniging West-Brabant door het afdelingsbestuur aangenomen. Lidmaatschap van Kruisvereniging West-Brabant en van de afdeling vallen met elkaar samen (statuten Kruisvereniging West-Brabant art. 4 onder a). De leden zijn gehouden aan de vereniging een door de algemene ledenvergadering vastgestelde contributie te betalen (statuten Kruisvereniging West-Brabant art. 4 onder h). Naar het oordeel van het hof blijkt uit voormelde bepalingen dat het gelijktijdig lidmaatschap van Kruisvereniging West-Brabant en een lokale kruisvereniging/afdeling nauw verbonden is met de positie van de lokale kruisvereniging in Kruisvereniging West-Brabant en dat de contributie een door de algemene ledenvergadering van Kruisvereniging West-Brabant vastgestelde contributie behelst voor het lidmaatschap van Kruisvereniging West-Brabant. Het feit dat Kruisvereniging West-Brabant een deel van de contributies via de afdelingen aan haar leden (die gelijktijdig lid zijn van een afdeling) ten goede doet komen, brengt niet mee dat dat deel van de contributie als een contributie voor het lidmaatschap van de lokale kruisvereniging zou moeten worden beschouwd. Kruisvereniging West-Brabant stelt terecht dat met de beëindiging door Kruiswerk voor U van haar relatie met Kruisvereniging West-Brabant en het niet langer functioneren door Kruiswerk voor U als afdeling van Kruisvereniging West-Brabant onverbrekelijk verbonden is dat Kruiswerk voor U ook van de aan of ten behoeve van een afdeling aangewende gelden niet meer kan profiteren. Het is aan Kruiswerk voor U om in haar van Kruisvereniging West-Brabant onafhankelijke positie van de leden die lid van haar willen blijven of worden zelf een contributie te vragen. En het is aan de desbetreffende leden van Kruisvereniging West-Brabant om te bepalen of zij in de nieuwe positie van Kruiswerk voor U tevens lid van Kruiswerk voor U willen blijven.
6.3.3.

In grief IX komt Kruisvereniging West-Brabant op tegen de toewijzing door de rechtbank tot afgifte aan Kruiswerk voor U van een kopie van het ledenbestand van die leden van Kruisvereniging West-Brabant die tevens lid waren van Kruiswerk voor U. Deze grief faalt. Nu het gaat om leden die tevens lid waren (en mogelijk willen blijven) van Kruiswerk voor U, is er geen reden waarom Kruiswerk voor U niet zelf over de adressen van die leden zou mogen beschikken.
6.4.1.

Het voorgaande betekent dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor wat betreft de veroordeling van Kruisvereniging West-Brabant in reconventie tot betaling aan Kruiswerk voor U van een bedrag van € 4.657,50, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof zal die vordering van Kruiswerk voor U alsnog afwijzen. Nu daarmee in reconventie partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof het vonnis in reconventie eveneens vernietigen ten aanzien van de beslissing over de proceskosten. Het hof zal, opnieuw recht doende, de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie tussen partijen in die zin compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
6.4.2.

De vordering van Kruisvereniging West-Brabant tot terugbetaling van hetgeen zij ingevolge het vonnis waarvan beroep heeft betaald, zal worden toegewezen voor zover betreffende het in reconventie toegewezen bedrag van € 4.657,50, te vermeerderen met wettelijke rente, en de proceskostenveroordeling in reconventie. Kruisvereniging West-Brabant zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen. Gelet op het voor tarief II van het liquidatietarief geldende maximum van 3 punten en in aanmerking genomen de in het vonnis in het incident reeds uitgesproken veroordeling van Kruisvereniging West-Brabant in de proceskosten, zal het hof thans voor het salaris advocaat nog slechts 2 punten rekenen. Gezien de vordering van beide partijen daartoe, zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van 8 januari 2014 ten aanzien van (a) de veroordeling van Kruisvereniging West-Brabant in reconventie tot betaling van een bedrag van € 4.657,50, te vermeerderen met wettelijke rente en (b) de veroordeling van Kruisvereniging West-Brabant in reconventie in de aan de zijde van Kruiswerk voor U gevallen proceskosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
( a) wijst de vordering van Kruiswerk voor U tot betaling van voormeld bedrag af;
( b) compenseert de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie in die zin tussen partijen dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis van 8 januari 2014 in conventie en in reconventie voor al het overige;

veroordeelt Kruiswerk voor U tot terugbetaling aan Kruisvereniging West-Brabant van hetgeen Kruisvereniging West-Brabant ter voldoening aan de hiervoor vernietigde onderdelen van het vonnis van 8 januari 2014 aan Kruiswerk voor U heeft betaald;

Vernietiging opzegging lidmaatschap van regiovereniging

Rechtbank Den Haag 18 juni 2014
ECLI:NL:RBDHA:2014:9071

Vernietiging besluit landelijke vereniging tot opzegging lidmaatschap van regiovereniging vanwege afsplitsing van leden (natuurlijke personen) van de regiovereniging in een nieuwe losse vereniging. Kwalificatie van besluit tot royement als opzegging of ontzetting. Besluit wordt vernietigt, nu het opzeggen door de leden / natuurlijke personen niet aan de regiovereniging kan worden toegerekend.

Vonnis van 18 juni 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van:

de vereniging KEMPENSE DARTS ORGANISATIE ,eiseres,
tegen de vereniging NEDERLANDSE DARTS BOND gedaagde,

Partijen zullen hierna de KDO en de NDB genoemd worden.

2De feiten

2.1.

De KDO is een vereniging die zich ten doel stelt de beoefening van en belangstelling voor de dartsport in de Nederlandse Kempen te bevorderen. De KDO is als vereniging lid van de NDB.
2.2.

De NDB is een overkoepelende landelijke dartsvereniging. Momenteel zijn 25 regionale lidorganisaties zoals de KDO bij de NDB aangesloten met een gezamenlijk ledental van ongeveer 33.000. De NDB organiseert onder meer landelijke wedstrijden en competities, in ruil waarvoor wij zij van de individuele leden van de lidorganisaties een bijdrage van € 10,00 per jaar vraagt.
2.3.

Artikel 10 lid 2 van de statuten van de KDO bepaalt dat zij die lid worden van de KDO tevens lid dienen te worden van de NDB. Wanneer een aspirant-lid zich aanmeldt bij de KDO, meldt hij zich tevens aan bij de NDB. Pas nadat de NDB de persoon in kwestie als lid heeft toegelaten kan de KDO de persoon als lid toelaten.
2.4.

Op 17 oktober 2011 heeft een Algemene Ledenvergadering (ALV) van de KDO plaatsgevonden, waarbij een afscheiding van (leden van) de KDO aan de orde is geweest. In die ALV hebben 1.100 van de 1.700 KDO-leden besloten hun lidmaatschap niet meer te zullen voortzetten en zich te zullen aansluiten bij een nieuw op te richten vereniging, meer gericht op de amateursport, de Darts Organisatie Eindhoven (de D.O.E.). De KDO bleef voortbestaan met 575 leden.
2.5.

Bij brief van 28 augustus 2012 schrijft de secretaris van het bestuur van de KDO aan het bestuur van de NDB:
“De KDO heeft afscheid genomen van iets meer dan duizend leden.
Deze leden zijn lid geworden van een nieuwe dart vereniging.

Van de nieuwe vereniging Darts Organisatie Eindhoven (afgekort D.O.E.) zijn de statuten op 8 juni jl. gedeponeerd bij Notaris Broekmans in Eindhoven, welke ook de inschrijving heeft geregeld bij de kamer van koophandel.”
2.6.

Bij brief van 1 oktober 2012 reageert de voorzitter van de NDB als volgt:
” Inleiding
In uw brief van 28 augustus schrijft u dat de amateurleden van de KDO tijdens de algemene ledenvergadering van 17 oktober 2011 hebben besloten zich af te splitsen van de NDB en een nieuwevereniging (Darts Organisatie Eindhoven) hebben opgericht. Naast het feit dat de NDB teleurgesteld is dat de KDO heeft besloten een dergelijk onderscheid te gaan maken, is de NDB van mening dat het besluit in strijd met de statuten van zowel de KDO als de NDB is genomen.

Omdat de NDB van mening is dat het besluit van de KDO schade zal toebrengen aan de dartssport is besloten het lidmaatschap van de KDO met ingang van 1 januari 2013 op te zeggen. Het NDB bestuur biedt de KDO echter wel de kans dit te voorkomen door voor 1 januari 2013 het besluit tot afsplitsing te herzien.”

2.7.

In de brief van 18 maart 2013 van het bestuur van de NDB aan het bestuur van de
KDO is vermeld dat het bestuur van de NDB heeft besloten om de KDO te royeren als de
KDO een deel van haar achterban geen lid meer laat zijn van de NDB en zodoende
onderscheid maakt tussen darters. In deze brief staat, voor zover hier van belang:

“Vervolgens hebben de NDB en KDO zoals toegezegd tijdens de laatste Algemene Ledenvergadering van de NDB, gezamenlijk besloten er alles aan te doen om de leden van de DOE terug te brengen naar de NDB. Dit is de reden geweest om de effectuering van haar besluit (royement) op te schorten tot 1 juli 2013. Hierbij is op verschillende momenten duidelijk gemaakt dat als de DOE leden zich niet aansluiten bij de KDO/NDB dat dan alsnog het besluit uitgevoerd zal worden per 1 juli 2013”

2.8.

Bij brief van 7 mei 2013 meldt het bestuur van de NDB het volgende aan het bestuur van de KDO:
“Wij hebben uw brief van 27 april 2013 in goede orde ontvangen. In deze brief bevestigt u dat de DOE, door het besluit van de BALV [Bijzondere Algemene Ledenvergadering – Rb.] geen lid is, of zal worden van de KDO en daarmee ook van de NDB.
Dit betekent dat wij helaas gedwongen zijn ons besluit d.d. 1 oktober 2012 (zie bijlage 1) te
effectueren en het lidmaatschap van de KDO per direct op te zeggen. Dit vloeit tevens voort uit de gemaakte onderlinge afspraken tijdens de bijeenkomst tussen de NDB en KDO/DOE op 25 oktober 2012 en de Algemene Ledenvergadering van de NDB op 17 november 2012.

Directe gevolgen (ter informatie)
Omdat de KDO vanaf vandaag geen lid meer is van de NDB betekent dit onder andere:
  • De KDO wordt niet meer uitgenodigd voor de ALV van de NDB en verliest zodoende haar stemrecht. Dit is per direct van toepassing, (..)
  • De teams van de KDO worden per direct niet meer uitgenodigd voor de divisie- en bekerkampioenschappen (finaledagen) van de NDB in juni.
  • De spelers van de KDO die momenteel opgenomen zijn in de NDB Ranking verliezen hun punten als ze zich vanaf seizoen 2013-2014 niet hij een aangesloten 1idorganisatie hebben ingeschreven. Ditzelfde geldt voor internationale BDO en WDF rankingpunten aangezien spelers lid moeten zijn van een nationale erkende organisatie.
  • De KDO verliest direct het recht op deelname aan de Champions League of Darts.
  • De KDO verliest per direct het recht op deelname aan alle andere competities en toernooien van de NDB waarvoor lidmaatschap vereist is, zoals de Landelijke Competitie en Superleague Nederland.
2.9.

Artikel 5 lid 1 van de statuten van de NDB luidt als volgt:
” Artikel 5 – Algemene rechten en verplichtingen
1. Leden van de NDB zijn verplicht:
a. de statuten, reglementen en besluiten van de organen van de NDB na te leven;
b. de belangen van de NDB en/of de dartssport in het algemeen niet te schaden;”

2.10.

Op 13 juni 2013 heeft de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag in de zaak met rolnummer C/09/443397/ KG ZA 13-569 op vordering van de KDO bij vonnis de besluiten van de NDB van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013 geschorst hangende de uitkomst van de onderhavige procedure.

3Het geschil

3.1.

De KDO vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (i) het besluit van de NDB van 7 mei 2013 zal vernietigen, (ii) voor recht zal verklaren dat het besluit van de NDB van 7 mei 2013 nietig is, en (iii) het besluit van de NDB van 1 oktober 2012, voor zover dit haar rechtskracht niet zou hebben verloren c.q. voor zover nog in stand, te vernietigen. Ook vordert de KDO veroordeling van de NDB in de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.

De KDO legt aan haar vordering tot vernietiging ten grondslag dat genoemde besluiten genomen zijn in strijd met de statuten van de NDB (artikel 2:15 lid 1 onder a BW) en in strijd met de redelijkheid en billijkheid die artikel 2:8 BW vereist voor het gedrag tussen rechtspersonen en degenen die krachtens wet en statuten bij de organisatie zijn betrokken (artikel 2:15 lid 1 onder b BW). Op grond van strijdigheid met de wet en/of de statuten vordert zij een verklaring voor recht dat het besluit van 7 mei 2013 nietig is (artikel 2:14 lid 1 BW). De strijdigheid met statutaire voorschriften van de NDB onderbouwt de KDO met het betoog dat de brief van de DNB van 7 mei 2013 een royement inhoudt, terwijl de door de statuten van de NDB vereiste procedure voor een royement, behandeling door een tuchtcommissie, niet zou zijn doorlopen.
3.3.

De NDB voert verweer.

4De beoordeling

4.1.

Partijen verschillen allereerst van mening over de vragen (i) of de besluiten van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013 van de NDB zijn te kwalificeren als een royement, dan wel als een opzegging, en (ii) welke van deze besluiten, dan wel beide, aan de beëindiging van het lidmaatschap van de KDO ten grondslag lig(t)(gen).
4.2.

De rechtbank leidt uit de gedingstukken en hetgeen namens de NDB ter zitting is gesteld af dat de brieven van de NDB van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013 zijn bedoeld als opzegging van het lidmaatschap van de KDO. Het feit dat de besluiten zijn genomen door het bestuur van de NDB wijst daar reeds op; volgens de statuten van de NDB is het bestuur het orgaan dat opzegt terwijl alleen een tuchtcommissie of de beroepscommissie bevoegd is een lid te royeren. Ook de gronden die de NDB in haar besluiten aanvoert (handelen in strijd met de statuten en schade toebrengen aan de dartssport) wijzen, gezien de tekst van het artikel over opzegging in de statuten (artikel 8 lid 6) eerder op een opzegging dan op een royement. Ten slotte noemt de NDB in haar brief van 7 mei 2013 het besluit ook een “opzegging per direct”, welke wijze van opzegging op grond van artikel 8 lid 7 van de statuten mogelijk is. Het feit dat de NDB ook wel de term royement gebruikt, onder meer tijdens de ALV van 25 oktober 2012 en in de onderwerpregel van de brief van 7 mei 2013 leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.

Ter zitting heeft de NDB geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag welke van de besluiten aan de opzegging ten grondslag lig(t)(gen). De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat beide besluiten aan de opzegging ten grondslag liggen. Partijen zijn het er overigens over eens dat de gronden die de NDB voor opzegging aanvoert in beide gevallen dezelfde zijn, te weten (i) het handelen van de KDO in strijd met de statuten van de NDB (artikel 5 lid 1 sub a statuten), (ii) het handelen van de KDO in strijd met haar eigen statuten, en (iii) het schaden van de belangen van de NDB en de dartssport in het algemeen (artikel 5 lid 1 sub b statuten). Ter zitting heeft de NDB aangegeven niet langer het standpunt te handhaven dat de besluiten rusten op grond (ii). Bij beide besluiten is het materiële geschilpunt dan ook of het bestuur van de NDB, onder afweging van alle betrokken belangen, in de gegeven situatie, op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid en naar billijkheid heeft kunnen komen tot opzegging van het lidmaatschap van de KDO.
4.4.

De juridische grondslagen die de NDB voor haar besluiten aanvoert, als hiervoor in r.o. 4.3. weergegeven, worden in de brieven van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013 als volgt feitelijk onderbouwd. Het besluit van de KDO om 1.100 leden af te splitsen in een nieuwe vereniging (de ‘amateurvereniging’ D.O.E.) heeft tot gevolg dat deze 1.100 leden niet meer mogen deelnemen aan landelijke toernooien en geen rankingpunten meer kunnen verzamelen voor het internationale circuit. Dit geldt tevens voor de 575 overblijvende leden van de KDO. De doorgroei van deze spelers wordt daarmee belemmerd en dit schaadt de dartssport. De KDO heeft door de oprichting van de D.O.E. een onderscheid gemaakt tussen amateurs en professionals. Deze scheiding is door het bestuur van de KDO actief in stand gehouden, ondanks haar toezegging dat zij er alles aan zou doen de leden van de D.O.E. te laten terugkeren naar de KDO. Dat komt in strijd met de doelstelling van de NDB om de sport ‘in de breedte’ te bevorderen. Daarnaast heeft de NDB door genoemde afsplitsing opeens 1.100 minder leden en ontvangt daarmee € 11.000,- minder aan lidmaatschapscontributie waardoor een begrotingstekort ontstaat. Daardoor worden de belangen van de NDB geschaad. Als andere lidorganisaties dit voorbeeld zouden volgen, zou het totale ledenbestand met 20.000 kunnen inkrimpen.
4.5

In de stukken en ter zitting heeft de NDB hier nog aan toegevoegd dat de KDO de regie heeft gehad in de afsplitsing in de vorm van de D.O.E. getuige het feit dat de KDO indertijd een werkgroep heeft opgericht om tegemoet te komen aan de bezwaren van haar leden tegen het ‘NDB-tientje’, en dat de personen in het KDO-bestuur dezelfde zijn als in het D.O.E.-bestuur. Daarnaast zou de KDO in de afgelopen jaren ook (leden van) andere lidorganisaties hebben getracht te bewegen tot afsplitsing, daarmee de belangen van de dartssport en de NDB schadend.
4.6.

Naar het oordeel van de rechtbank ketsen alle verwijten die de NDB in haar brieven aan haar besluit(en) ten grondslag heeft gelegd reeds af op het feit dat de 1.100 vertrokken KDO/NDB-leden zelf hebben beslist hun lidmaatschap van de KDO en de NDB op te zeggen, zoals de KDO terecht heeft aangevoerd. Het betreft hier geen besluit van de KDO; deze heeft het niet in haar macht dat leden blijven of vertrekken. De NDB heeft ook onvoldoende argumenten aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat de beslissing van de 1.100 leden om hun lidmaatschap op te zeggen zou moeten worden toegerekend aan de KDO, of dat op de KDO een verplichting zou rusten de leden hun lidmaatschap te laten voortzetten.
4.7.

Bovendien blijkt nergens uit dat de KDO een actieve rol heeft gespeeld bij het in stand laten van de splitsing tussen amateur en professional, zoals de NDB heeft betoogd. KDO heeft betwist dat een dergelijk onderscheid überhaupt is gemaakt, waartoe zij onweersproken heeft aangevoerd dat de 1.100 vertrekkende leden hoofdzakelijk amateurspelers zijn omdat die spelers nu eenmaal de hoofdmoot vormen van haar ledenbestand. Het enkele feit dat de afsplitsing haar beslag heeft gevonden tijdens een ledenvergadering van de KDO, waarbij de vertrekkende leden hebben besloten een nieuwe vereniging op te richten, is onvoldoende om aan te nemen dat de KDO in een en ander actief de hand heeft gehad. Overigens is van enige concrete schade aan de dartssport en de NDB niet gebleken. De gestelde schade is door de KDO betwist, waarbij zij heeft opgemerkt dat diverse vertrokken leden toch weer zijn teruggekeerd naar de KDO en dat de NDB momenteel geen begrotingstekort heeft, wat door de NDB niet is weersproken.
4.8.

De verwijten dat de KDO (leden van) andere lidorganisaties zou hebben ‘geronseld’ om het lidmaatschap van de NDB op te zeggen, en dat het bestaan van een werkgroep van de KDO en de personele unie van KDO- en D.O.E.-bestuur aanwijzingen zouden zijn voor de regie die het KDO-bestuur over de afsplitsing heeft gehad, zijn, zoals de KDO terecht heeft opgemerkt, niet terug te vinden in de brieven van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013 en hebben dus niet aan de besluiten van de NDB ten grondslag kunnen liggen. Om die reden kan een oordeel over deze (aanvullende) verwijten achterwege blijven. Overigens zijn ook deze stellingen, die gemotiveerd door de KDO zijn betwist, niet nader onderbouwd.
4.9.

Uit het voorgaande volgt dat de verwijten van de NDB aan de KDO ongegrond zijn. Dat leidt ertoe dat een geldige grondslag ontbreekt aan de besluiten van de NDB om het lidmaatschap van de KDO op te zeggen.
4.10.

Door de besluiten van de NDB worden de belangen van de KDO ernstig geschaad. Zoals onder het kopje “gevolgen (ter informatie)” in de brief van 7 mei 2013 is toegelicht, verliest de KDO stemrecht in de ALV van de NDB en mag zij niet meer deelnemen aan de ‘Champions League of Darts’. In die brief wordt ook uitgelegd dat als gevolg van de opzegging van het lidmaatschap van de KDO de 575 overgebleven KDO-leden ook niet langer lid zijn van de NDB, en daarom niet langer welkom zijn op de divisie- en bekerkampioenschappen en bovendien hun ‘rankingpunten’ dreigen te verliezen. Ook al vloeit, zoals de KDO terecht heeft opgemerkt, uit artikel 8 lid 2 van de statuten van de NDB niet zonder meer voort dat door de opzegging door de NDB van het lidmaatschap van de KDO automatisch ook het lidmaatschap van de individuele leden van de KDO beëindigt, zonder twijfel is dat ook de belangen van deze KDO-leden ernstig worden geschaad door de besluiten van de NDB. In het licht van de onevenredigheid van de betrokken belangen is de rechtbank van oordeel dat de NDB in redelijkheid (en naar billijkheid) niet tot haar besluiten heeft kunnen komen. Derhalve zijn deze besluiten vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vordering van de KDO zal dus (deels) worden toegewezen. De vordering die strekt tot de verklaring voor recht dat het besluit van 7 mei 2012 nietig is, zal daarom onbesproken blijven. (…)

5De beslissing

De rechtbank:
5.1.

vernietigt de besluiten van de NDB van 1 oktober 2012 en 7 mei 2013; (…)

Klassieker: afsplitsing vereniging (District)

Klassieker Rechtbank Breda 10 september 2003
ECLI:NL:RBBRE:2003:AL7862

In deze klassieker kon een district zich met succes afscheiden van een vereniging, met als redenering dat het district altijd al een informele vereniging vormde. Deze informele vereniging heeft zijn statuten in een notariële akte doen opnemen (art. 2:28) en is dus geen nieuwe vereniging, maar dezelfde rechtspersoon als het district. Het vermogen van het district behoort toe aan de afgesplitste vereniging. 

V O N N I S
In de zaak van:
de vereniging NATIONALE BOND VOOR EHBO, eiseres, tegen:
de vereniging VERENIGING EHBO NOORD-BRABANT, gedaagde

1. Het verloop van het geding.

Partijen zullen in het hierna volgende worden aangeduid als ‘de Bond’ en ‘de Vereniging’.
2. Het geschil.

3. De beoordeling.

3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Voor zover hier van belang is in de op 3 juni 1996 gewijzigde en in een notariële akte opgenomen statuten van de Bond het volgende bepaald:

“Artikel 2.
Gehoorzamend aan Christus’ gebod van naastenliefde, stelt de bond zich ten doel te bevorderen al datgene, wat kan leiden tot het voorkomen van ongevallen en het verlenen van verantwoorde geestelijke en lichamelijke eerste hulp bij ongevallen.

Artikel 5.
Als lid van de bond kunnen worden toegelaten verenigingen, welke het doel van de bond, genoemd in artikel 2 van deze statuten, nastreven (…).

Artikel 9.
De bond voegt de aangesloten verenigingen samen tot districten. (…)

Artikel 11.
Het district wordt bestuurd door een districtsbestuur, gekozen in een algemene vergadering van het district door de van het district deel uitmakende aangesloten verenigingen.

De samenstelling en wijze van verkiezing der districtsbesturen worden bij statuten of huishoudelijk reglement van het district geregeld.

Tot leden van het districtsbestuur kunnen slechts worden gekozen personen, die lid zijn van de tot het district behorende aangesloten verenigingen.”

b. Bij brief van 20 april 1998 schrijft de Bond aan het bestuur van het District Noord-Brabant (hierna: District) onder andere het volgende:

“Met betrekking tot uw verzoek omtrent het inschrijven van Uw district Noord Brabant van onze organisatie, bij de Kamer van Koophandel, kan ik u mededelen dat hiertegen in de optiek van het hoofdbestuur van de Nationale Bond voor EHBO geen bezwaren bestaan.

Integendeel het hoofdbestuur juicht het toe – en verstrekt het advies aan alle districten – om de rechtspersoonlijkheid op een goede manier te regelen en voor statuten, huishoudelijk reglement en een gedegen registratie bij de Kamer van Koophandel te komen.”

c. Bij brief van 2 juni 1999 verzoekt het bestuur van het District aan de Bond de statuten voor de Vereniging goed te keuren.

d. Bij brief van 5 juni 1999 deelt de Bond aan het bestuur van het District het volgende mee:
“In afwijking van artikel 12 van de statuten van de Nationale Bond voor EHBO stemt het hoofdbestuur in met de door uw Algemene Ledenvergadering aanvaarde statuten voor de vereniging EHBO-N.B.

Het hoofdbestuur gaat akkoord, dat de leden, thans behorende bij de Nat. Bond tevens lid zijn van EHBO-N.B. en de toekomstige leden van de vereniging EHBO Noord-Brabant ook lid zijn van de Nationale Bond voor EHBO.”

e. Op 28 september 1999 is een notariële akte verleden, waarvan het opschrift luidt: “Opneming Statuten Vereniging EHBO Noord-Brabant”. Artikel 1 van deze akte luidt als volgt:

“De vereniging draagt de naam: VERENIGING EHBO NOORD-BRABANT, verder te noemen: EHBO-N.B. en is opgericht op acht mei negentienhonderd negenennegentig (08/05/1999). De vereniging is gevestigd te Tilburg.”

f. Bij brief van 27 november 2000 deelt het bestuur van de Vereniging aan het hoofdbestuur van de Bond mee, dat de Vereniging de aansluiting bij de Bond met ingang van 1 januari 2001 zal beëindigen.

3.2 De Bond legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Het bestuur van het District heeft in het jaar 2000 gedaan weten te krijgen, dat van de 159 verenigingen er 85 het lidmaatschap van de Bond ultimo december 2000 hebben opgezegd. Deze leden zijn ondergebracht in de Vereniging, die samen met de uitgetreden verenigingen zich heeft afgescheiden van de Bond. Het bestuur van de Vereniging werd geheel of goeddeels gevormd door de leden die voorheen lid waren van het Districtsbestuur. Niet alleen zijn deze leden in de Vereniging ondergebracht, maar ook het vermogen van de Bond. Dit vermogen werd beheerd door het District, omdat een district enkel zaakwaarnemer is over zodanig vermogen. Nu de Vereniging zich van de Bond heeft afgescheiden dient de Vereniging het vermogen van het District aan de Bond uit te keren. Uit de toelichting op de vermogensopstelling, opgemaakt door de accountant van de Vereniging, blijkt dat de Vereniging op 31 december 1999 een vermogen had van ƒ 55.163,59 (€ 25.032,45). De Bond vordert betaling van dit bedrag.

De Vereniging heeft voorts plaatselijke verenigingen opgeroepen om de aan de Bond verschuldigde contributie over het jaar 2000 niet aan de Bond, maar aan haar te betalen. Daardoor heeft de Vereniging jegens de Bond onrechtmatig gehandeld, danwel pleegt zij wanprestatie jegens de Bond of is zij ten opzichte van de Bond ongerechtvaardigd verrijkt. De Vereniging is verplicht deze contributies aan de Bond door te betalen. Het gaat hierbij om een bedrag in hoofdsom van € 29.268,19.

Ten slotte vordert de Bond een bedrag van € 1.542,– wegens buitengerechtelijke kosten.

3.3 De Vereniging voert in de eerste plaats als verweer aan, dat het District Noord-Brabant een informele vereniging was met een eigen vermogen. Het District is conform art. 2:28 lid 1 BW, op advies en met goedkeuring van de Bond omgezet in de Vereniging. Daaruit volgt dat de Vereniging thans eigenaar is van de vermogensbestanddelen van het District, aldus de Vereniging.

3.4 Uit art. 11 van de statuten van de Bond volgt dat een district bestaat uit bij dat district aangesloten verenigingen die in een algemene vergadering van het district een districtsbestuur benoemen. Hieraan is uitvoering gegeven door de aangesloten verenigingen. Dit betekent dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband, gericht op het in art. 5 jo. art. 2 van de statuten van de Bond omschreven doel. Uit het houden van algemene ledenvergaderingen en het benoemen van een districtsbestuur volgt dat de gezamenlijk aangesloten verenigingen onder de naam van het District rechtens een informele vereniging hebben opgericht. Uit de briefwisseling van 20 april 1998, 2 juni 1999 en 5 juni 1999 (zie ro. 3.1) blijkt dat beide partijen voor ogen stond dat deze informele vereniging zou worden omgezet in een formele vereniging. Met het oog daarop heeft de algemene vergadering van het District op 8 mei 1999 statuten voor de Vereniging aangenomen, die bij brief van 5 juni 1999 door de Bond zijn goedgekeurd. Vervolgens zijn de statuten van de Vereniging opgenomen in de notariële akte van 28 september 1999, waarmee de informele vereniging volledige rechtsbevoegdheid heeft verkregen. Dit betekent dat de formele vereniging door deze gang van zaken dezelfde rechtspersoon is gebleven als de informele vereniging.

3.5 Aan het voorgaande doet niet af dat een aantal leden zich heeft losgemaakt van de Vereniging en lid is gebleven van de Bond. Dit is immers geschied nadat de oprichting van de Vereniging een feit was. De leden die aan de Bond trouw zijn gebleven kunnen door de Bond weliswaar worden aangemerkt als het “District Noord-Brabant”, maar dat District zal dan moeten worden beschouwd als een nieuw opgerichte vereniging die niet is aan te merken als rechtsopvolgster van het “oude” District.

3.6 Uitgangspunt is dat een rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft gelijk staat met een natuurlijk persoon. De Bond heeft gesteld dat het vermogen van het District toebehoorde aan de Bond, omdat de Bond uit leden bestaat, zodat het vermogen in handen van de leden in het District gerekend moet worden tot het Bondsvermogen. Echter, één van de wezenlijke kenmerken van rechtspersoonlijkheid is juist het bestaan van een afgescheiden vermogen. Het feit dat een District als rechtspersoon organisatorisch deel uitmaakt van de Bond wil niet zeggen dat rechtens het vermogen van het District toebehoort aan de Bond. Van de door de Bond gestelde zaakwaarneming is geen sprake, omdat uit niets blijkt dat de Vereniging zich in zoverre welbewust heeft ingelaten met de behartiging van het belang van de Bond. Overige feiten of omstandigheden waaruit blijkt van een titel op grond waarvan het door het District opgebouwde vermogen aan de Bond toebehoort, zijn door de Bond niet gesteld. Aangenomen moet daarom worden dat het gevormde vermogen aan het District toebehoorde. Uit ro. 3.4 vloeit voort dat dit vermogen thans toebehoort aan de Vereniging.

3.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van de Vereniging gegrond is, zodat in zoverre de vordering van de Bond moet worden afgewezen.


4. De beslissing.

De rechtbank:

veroordeelt gedaagde aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 12.360,94 [twaalfduizend driehonderdzestig euro en vierennegentig eurocent], vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 11.432,14 vanaf 29 september 2000 tot de dag der algehele voldoening;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Afscheiding afdeling-vereniging

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 januari 2014
ECLI:NL:RBZWB:2014:290


Een afdeling die een vereniging is (dus met rechtspersoonlijkheid), kan zich afscheiden van een hoofdvereniging. Art. 2:8 BW is op de verdere afwikkeling van toepassing. Afscheidende afdeling heeft recht op kopie de ledenadministratie die werd beheerd door de hoofdvereniging.


Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
de vereniging REGIONALE KRUISVERENIGING WEST-BRABANTtegen 
de vereniging KRUISWERK VOOR U, GEMEENTE RUCPHEN,

Partijen zullen hierna
Regionale Kruisvereniging West-Brabant en Kruiswerk Voor U genoemd worden.
Het geschil
in conventie
2.1.
Regionale
Kruisvereniging West-Brabant vordert  samengevat – na vermeerdering van
eis bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
·    een verklaring voor recht
dat Kruiswerk Voor U niet bevoegd is zich als afdeling van Regionale
Kruisvereniging West-Brabant af te scheiden, alsmede dat indien zij dat heeft
gedaan of alsnog doet zulks onrechtmatig is jegens Regionale Kruisvereniging
West-Brabant alsmede;
·    dat het Kruiswerk Voor U
wordt verboden zich af te scheiden van Regionale Kruisvereniging West-Brabant
en leden van Regionale Kruisvereniging West-Brabant ertoe te bewegen hun
lidmaatschap van Regionale Kruisvereniging West-Brabant te beëindigen, de leden
van te benaderen met onjuiste berichten, alles onder verbeurte van dwangsommen
en met veroordeling van Kruiswerk Voor U in de kosten van de procedure.
2.2.
Kruiswerk Voor
U voert verweer.
2.3.
Op de
stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.4.
Kruiswerk Voor
U vordert  samengevat – veroordeling van Regionale Kruisvereniging
West-Brabant tot betaling van een bedrag van € 18.888,75 ter zake de
contributie, subsidiair een bedrag van € 4657,50 ter zake de ledenbijdrage,
vermeerderd met rente en voorts veroordeling van Regionale Kruisvereniging
West-Brabant om over te gaan tot afgifte van het adressenbestand van de leden
van Kruiswerk Voor U op straffe van een dwangsom, met veroordeling van
Regionale Kruisvereniging West-Brabant in de kosten van de procedure.
2.5.
Regionale
Kruisvereniging West-Brabant voert verweer.
2.6.
Op de
stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
3.1.
De navolgende
feiten staan in rechte vast.
3.1.1.
Regionale
Kruisvereniging West-Brabant is een vereniging met volledige
rechtspersoonlijkheid opgericht bij een notariële akte van 10 augustus 1984
door plaatselijke kruisverenigingen onder wie de Kruisverenigingen Rucphen,
Schijf, Sprundel en Zegge, rechtsvoorgangers van Kruiswerk Voor U. Regionale
Kruisvereniging West-Brabant betrof – blijkens haar statuten uit 1984 – bij
oprichting een vereniging van basiskruisverenigingen en had een coördinerende,
toeziende, ondersteunende en uitvoerende taak.
3.1.2.
Kruiswerk Voor
U is een zelfstandige vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid in de
huidige vorm ontstaan bij notariële akte van 5 juni 2008.

(Bedoeld is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, art. 2:30). 
3.1.3.
Op 30 januari
1992 zijn de statuten van Regionale Kruisvereniging West-Brabant gewijzigd. Op
grond van deze wijziging zijn de volledig rechtsbevoegde plaatselijke
verenigingen voor thuisgezondheidszorg niet langer lid maar zijn natuurlijke
personen lid geworden van Regionale Kruisvereniging West-Brabant, waarbij het
lidmaatschap van Regionale Kruisvereniging West-Brabant en het lidmaatschap van
de plaatselijke verenigingen voor thuisgezondheidszorg – de afdelingen-
samenvallen.
De vereniging Regionale Kruisvereniging West-Brabant wordt
verdeeld in afdelingen, zijnde rechtspersonen die verplicht zijn hun statuten
in overeenstemming te brengen en te houden met de doelstelling van Regionale
Kruisvereniging West-Brabant en waarbij is bepaald dat de algemene vergadering
van de afdelingen gelden als afdelingsvergadering van de Regionale
Kruisvereniging West-Brabant. Voorts is bepaald dat de algemene vergadering van
Regionale Kruisvereniging West-Brabant bestaat uit afgevaardigden van de
afdelingen of hun plaatsvervangers.
3.1.4.
Regionale
Kruisvereniging West-Brabant houdt de ledenadministratie van haarzelf en van haar
afdelingen bij en int de jaarlijkse contributie van degenen die lid zijn van
beide partijen van thans € 13,20 waarvan 80% wordt besteed door Regionale
Kruisvereniging West-Brabant en 20% beschikbaar komt voor Kruiswerk Voor U.
3.1.5.
Tussen partijen
zijn geschillen van inzicht ontstaan over de wijze waarop de kruisvereniging
het beste invulling kan geven aan thuisgezondheidszorg.
3.1.6.
Bij brief van
20 oktober 2012 heeft Kruiswerk Voor U aan Regionale Kruisvereniging
West-Brabant onder opgave van redenen bericht dat zij genoodzaakt is te melden
dat zij met ingang van 1 januari 2013 zelfstandig zal verdergaan en zich
afzondert van Regionale Kruisvereniging West-Brabant. Regionale Kruisvereniging
West-Brabant heeft zich hiertegen bij brief van haar raadsman verzet.
3.2.
Kern van het
geschil is dat Regionale Kruisvereniging West-Brabant van oordeel is dat
Kruiswerk Voor U zich als afdeling van Regionale Kruisvereniging West-Brabant
niet van haar kan afscheiden, terwijl Kruiswerk Voor U van oordeel is dat zij
als zelfstandige vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid daartoe wel
gerechtigd is.
3.3.
Vast staat dat
Kruiswerk Voor U een zelfstandige vereniging met volledige
rechtspersoonlijkheid is hetgeen met zich meebrengt dat de bepalingen uit boek
2 BW voorzover deze op een vereniging of mede op een vereniging van toepassing
zijn, ook voor Kruiswerk Voor U gelden. Dit brengt met zich mede dat Kruiswerk
Voor U rechtspersoonlijkheid bezit (artikel 3 boek 2 BW). 

(Opmerking: een groepering is een vereniging, of niet, elke vereniging heeft rechtspersoonlijkheid. Een vereniging met statuten die in een notariële akte zijn opgenomen, heeft volledige rechtsbevoegdheid en kan bijv. registergoederen verkrijgen).

Als zelfstandig
rechtspersoon, zo wordt in de literatuur verdedigd, moet het voor een afdeling
met rechtspersoonlijkheid altijd mogelijk zijn uit het afdelingsverband te
stappen. Volgens Stille (De afdeling in het verenigingenrecht Kluwer 1986
pagina 217 en verder) “is het mogelijk dat een afdelingrechtspersoon
niets meer ziet in de activiteiten van de hoofdvereniging en op grond daarvan
uit het afdelingsverband stapt”, 
dit ook in het geval de statuten van daarin niet
voorzien of dat zelfs verbieden. Stille acht het in strijd met de
zelfstandigheid van zo’n afdeling als rechtspersoon om een eeuwige band met de
hoofdvereniging te verlangen. Ook volgens Dijk/ Van der Ploeg (Van vereniging
en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij Kluwer, Zesde druk
pagina 311) kan de afdeling-vereniging van haar kant de afdelingsrelatie
verbreken waarbij wordt opgemerkt dat eventuele opzegging van het
hoofdverenigingslidmaatschap door de afdelingsleden zelf zal dienen te
geschieden. Naast de zelfstandigheid van een afdelings-rechtspersoon vormen de
omstandigheid dat de wet een beëindiging van de relatie niet verbiedt (naar
Rechtbank Leeuwarden 27 juni 1901, W 76350) en de mogelijkheid overeenkomsten
van onbepaalde tijd te kunnen beëindigen ( LJN: BZ4163, Hoge
Raad, 14-06-2013, 12/01625) argumenten om uit te gaan van de
mogelijkheid van beëindiging van een afdelingsrelatie bij een
afdeling-rechtspersoon. Met betrekking tot het laatste argument dient nog de
toelichting dat gelet op de achtereenvolgende statuten van Regionale
Kruisvereniging West-Brabant als overgelegd, geconcludeerd dient te worden dat
tussen de zelfstandige kruisverenigingen in West-Brabant een samenwerking is
overeengekomen die uitvoering heeft gevonden in een verenigingsstructuur met
een hoofdvereniging en afdelingen en dat zich thans de situatie voordoet dat
een van de zelfstandige afdelingen deze samenwerking, althans met de
hoofdvereniging, wenst te beëindigen.
3.4.
Afgevaardigden
van Kruiswerk Voor U maken deel uit van de algemene vergadering van Regionale
Kruisvereniging West-Brabant. Regionale Kruisvereniging West-Brabant ontleent
hieruit het argument dat afsplitsing niet mogelijk is omdat een orgaan zich
niet kan afsplitsen. Dit argument treft geen doel. Kruiswerk Voor U is geen
orgaan van Regionale Kruisvereniging West-Brabant maar zelfs als zij dat wel
zou zijn is zij daarnaast een rechtspersoon en maakt haar rol in de algemene
vergadering van Regionale Kruisvereniging West-Brabant niet dat zij niet kan
ophouden afdeling van Regionale Kruisvereniging West-Brabant te zijn. Ook de
eventuele omstandigheid dat de statuten van Regionale Kruisvereniging
West-Brabant bij een beëindiging van de afdelingsrelatie met Kruiswerk Voor U
niet meer geheel passend zijn op situatie die daardoor ontstaat maakt – gelet
op de eigen belangen van Kruiswerk Voor U – niet dat Kruiswerk Voor U de
afdelingsrelatie niet zou kunnen beëindigen.
3.5.
Dat Kruiswerk
Voor U heeft besloten de afdelingsrelatie op te zeggen en daar mededeling van
heeft gedaan, is door Kruiswerk Voor U gesteld en door Regionale
Kruisvereniging West-Brabant niet bestreden. Gelet op hetgeen hiervoor is
overwogen is Kruiswerk Voor U gerechtigd tot het nemen van een dergelijk
besluit en heeft een dergelijk besluit in beginsel ook het beoogde effect. Dit
brengt met zich dat de vorderingen van Regionale Kruisvereniging West-Brabant,
dienen te worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering van Regionale
Kruisvereniging West-Brabant Kruiswerk Voor U te verbieden leden er toe te
bewegen het lidmaatschap van Regionale Kruisvereniging West-Brabant op te
zeggen, wordt nog overwogen dat de rechtbank vanwege de ontstane situatie en de
wijze waarop het lidmaatschap van de beide verenigingen en verdeling van de
contributie is geregeld, een oproep van Kruiswerk Voor U onder haar leden tot beëindiging
van het lidmaatschap van Regionale Kruisvereniging West-Brabant niet zonder
meer onrechtmatig acht. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken maar
die zijn niet gesteld of gebleken. Tenslotte overweegt de rechtbank dat niet is
niet gebleken van onjuiste mededelingen van de zijde Kruiswerk Voor U, zodat de
vordering van Regionale Kruisvereniging West-Brabant terzake geen feitelijke
grondslag heeft.
3.6.
Op grond van
artikel 2:8 lid 1 BW dienen een rechtspersoon en degenen die bij haar organisatie
zijn betrokken zich zodanig jegens elkaar te gedragen als door de redelijkheid
en de billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank acht deze bepaling die een ruim
bereik heeft ook van toepassing op de onderhavige situatie en dan met name op
de wijze waarop de beide verenigingen hun relatie dienen te ontvlechten. Tussen
de verenigingen is, zoals ter comparitie toegelicht, verschil van inzicht
ontstaan welke weg het kruiswerk moet inslaan nadat door wetswijzigingen veel
van haar taken zijn verdwenen. Het is niet aan de rechtbank om tussen de beide
standpunten van partijen op dat vlak een keuze te maken, zij kan partijen
slechts voorhouden dat de standpunten van beide verenigingen goed verdedigbare
standpunten inhouden die passen binnen het doel van de verenigingen en dat
slechts de wijze waarop partijen dit geschil zijn aangegaan afbreuk doet aan de
wijze waarop zij hun doel wensen te bereiken en waartoe de middelen ingezet
dienen te worden.
3.7.
Zo heeft
Regionale Kruisvereniging West-Brabant geweigerd het gedeelte van de
ledenbijdrage dat door haar begin 2013 is geïnd van de leden van de beide
verenigingen dat toekomt aan Kruiswerk Voor U aan Kruiswerk Voor U af te dragen
omdat Kruiswerk Voor U zich – volgens Regionale Kruisvereniging West-Brabant
ten onrechte – op het standpunt stelde dat Kruiswerk Voor U geen afdeling meer
is van Regionale Kruisvereniging West-Brabant. Daar waar Regionale
Kruisvereniging West-Brabant geacht dient te worden mede de aan Kruiswerk Voor
U toekomende contributie te hebben geïnd (ondanks de beëindiging van de
afdelingsrelatie door Kruiswerk Voor U) dient Regionale Kruisvereniging
West-Brabant deze standaard ledenbijdrage bij gebreke van afspraken over de
ontvlechting van de beide verenigingen aan Kruiswerk Voor U te voldoen op basis
van de bestaande afspraken op dat vlak, dit mede in het licht van artikel 2:8
lid 1 BW. Daar waar Kruiswerk Voor U zich erover beklaagt dat Regionale
Kruisvereniging West-Brabant zo veel overheaduitgaven heeft kan zij op haar
beurt niet verwachten dat gezien de langdurige relatie tussen de verenigingen,
de opzegging op 20 oktober 2012 al voor 2013 het effect diende te hebben dat
zij aanspraak kon maken op de helft van de betaalde lidmaatschapsgelden. De
rechtbank zal de vordering van Kruiswerk Voor U voorzover deze meer bedraagt
dan € 4.657,50 dan ook afwijzen. Kruiswerk Voor U vordert wettelijke rente met
ingang van 1 januari 2013 over dit bedrag zonder evenwel hiervoor een grondslag
te vermelden. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat wettelijke rente
verschuldigd is vanaf 29 mei 2013, 14 dagen na het nemen van de conclusie na
antwoord in reconventie.
3.8.
De vordering
van Kruiswerk Voor U tot afgifte van een kopie van het adressenbestand van de
leden van Kruiswerk Voor U zal worden toegewezen op nader te bepalen wijze.
Kruiswerk Voor U als zelfstandige vereniging met leden die eveneens lid zijn
van Regionale Kruisvereniging West-Brabant liet haar ledenadministratie
kennelijk bijhouden door Regionale Kruisvereniging West-Brabant. Als
zelfstandige vereniging dient Kruiswerk Voor U de beschikking te hebben over
haar ledenbestand. Mede gelet op het bepaalde in artikel 2:8 lid 1 BW dient
Regionale Kruisvereniging West-Brabant, die ook voor Kruiswerk Voor U het
ledenbestand bijhield, hiervan een kopie aan Kruiswerk Voor U te verstrekken,
thans ook in het kader van de ontvlechting waarbij artikel 2:8 lid 1 BW nog
steeds gelding heeft. Het standpunt van Regionale Kruisvereniging West-Brabant
dat zij niet hoeft mee te werken vanwege het eigen standpunt van Kruiswerk Voor
U dat zij geen afdeling meer is – welk standpunt zij bestrijdt – verdient geen
verdere bespreking. Vanwege deze proceshouding acht de rechtbank het verstandig
de gevorderde dwangsom, met een maximering, toe te wijzen.
Het komt de
rechtbank ten slotte voor dat de besturen van beide partijen er ook om
financiële redenen en met het oog op hun doelstelling verstandig aan doen zich
te wenden tot een notaris die het vertrouwen van beide partijen geniet om de
gevolgen van de beëindiging van de afdelingsrelatie van Kruiswerk Voor U met
Regionale Kruisvereniging West-Brabant door Kruiswerk Voor U in de geest van
artikel 2:8 lid 1 BW nader te regelen.
3.9.
De beslissing
De rechtbank
In conventie
wijst de
vorderingen af,
verklaart deze
proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
veroordeelt
Regionale Kruisvereniging West-Brabant tot betaling aan Kruiswerk Voor U van
een bedrag van € 4.657,50 ( zesenveertig honderd zevenenvijftig euro en vijftig
eurocent) te verhogen met de wettelijk rente vanaf 29 mei 2013 tot aan de dag
der algehele betaling,
veroordeelt
Regionale Kruisvereniging West-Brabant om binnen 14 dagen na betekening van dit
vonnis over te gaan tot afgifte van een kopie van het bestand op 31 december
2012 van leden van Regionale Kruisvereniging West-Brabant die tevens leden waren
van Kruiswerk Voor U, op straffe van een dwangsom van € 500,– per dag dat
Regionale Kruisvereniging West-Brabant in gebreke blijft aan deze veroordeling
te voldoen, welke dwangsom maximaal een bedrag van € 10.000,- zal bedragen,
verklaart dit
vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het
meer of anders gevorderde.

Afscheiding afdeling (De Vleugeltjes)

Rb. Zwolle, 20-07-2011, LJN BU4367 (De Vleugeltjes)


Het bestuur van een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid van een landelijke vereniging besluit zich af te scheiden en een stichting “De Vleugeltjes”op te richten waarin ze verder gaat. Daarmee komen ze niet weg, het bankrekeningsaldo en de administratie zijn eigendom van de vereniging en moeten dus worden teruggegeven.



Een belangrijke uitspraak, die weer eens duidelijk bevestigt dat een afdelingsbestuur niet voor zichzelf kan beginnen bij onvrede met de landelijke vereniging, als de afdeling niet zelf een rechtspersoon is (vergelijk KBO Brabant). 







De website van Stichting De Vleugeltjes geeft een aardig overzicht van de feiten: 

“In 1964 is in Bussum de “Gooise Stichting voor Ontspanning Lichamelijk Gehandicapte Kinderen” opgericht. De oorspronkelijke stichting is na verloop van tijd [1974] omgezet in de “Nationale Federatieve Vereniging tot Ontspanning en Recreatie voor Lichamelijk Gehandicapte Kinderen” (NFVOLGK). In 1985 werd de naam van de vereniging gewijzigd in Vereniging Ontspanning Lichamelijk Gehandicapten, afgekort OLG. Deze vereniging bestond uit een drietal afdelingen met een landelijk bestuur. In 2011 is bij de leden en het bestuur van de afdeling ’t Gooi het idee ontstaan om afzonderlijk als Stichting verder te gaan. Op die manier krijgt de Stichting meer zelfstandigheid en meer mogelijkheden om haar doel te verwezenlijken.” 
Als er in 1974 was gekozen voor een echte federatie, dus waarbij de afdelingen rechtspersoon zijn en lid worden van de vereniging, dan was het probleem er niet geweest. Echter, toen is de (lokale) stichting omgezet in een landelijke vereniging. De website van de vereniging is niet veel meer dan links naar de websites van de twee nog bestaande afdelingen (Apeldoorn en Noord), waarvan er één niet meer gewijzigd is sinds 2010. De kosten van het kort geding hadden beter kunnen worden besteedt aan een splitsing van de vereniging in twee of drie lokale stichtingen of verenigingen. 

Vonnis in kort geding van 20 juli 2011


in de zaak van


de vereniging
VERENIGING ONTSPANNING LICHAMELIJK GEHANDICAPTEN,


tegen
 [ 6 leden en]
7. de stichting
STICHTING DE VLEUGELTJES,


Eiseres zal hierna Vereniging OLG genoemd worden. Gedaagde 7 zal als De Vleugeltjes aangeduid worden. Alle gedaagden tezamen zullen hierna als ‘gedaagden’ worden aangemerkt.



2. De feiten
2.1. Vereniging OLG is een vereniging die zich blijkens haar statuten ten doel stelt ‘de bevordering van de integratie in de samenleving van lichamelijk gehandicapte kinderen van alle gezindten uit heel Nederland door middel van het bieden van ontspanning en recreatie en het verrichten van alle andere daartoe geëigende middelen in de ruimste zin des woords, welkenuttig zijn of kunnen zijn voor de verwerkelijking van voormelde doelstelling.’


2.2. Artikel 6 lid 1 van de statuten luidt:
“De vereniging kent afdelingen naar een regionale indeling welke zodanig is dat ieder lid onder één van de afdelingen ressorteert. Afdelingen hebben geen rechtspersoonlijkheid.”


2.3. Artikel 6 lid 6 van de statuten luidt:
“Indien in een afdeling gedurende geruime tijd geen, op de doelstelling van de vereniging gerichte, activiteiten mogelijk zijn en het zich laat aanzien datdie ook in de nabije toekomst niet te verwachten zijn, is het bestuur gerechtigd deze afdeling op te heffen en de leden onder te brengen bij de nabij gelegen afdeling(en).


2.4. Artikel 6 lid 7 van de statuten luidt:
“Alvorens tot opheffing over te gaan als bedoeld in het zesde lid hiervoor wordt, zonodig onder verantwoordelijkheid van het bestuur, een afdelingsvergadering gehouden.”


2.5. Artikel 6 lid 8 van de statuten luidt:
“Bij de opheffing of de splitsing wordtaan het bestuur overgedragen:
a.het archief van de afdeling(en);
b. de boekhouding van de afdeling(en);
c. de financiële middelen van de afdeling(en);
d. de eigendommen van de vereniging in beheer bij de afdeling(en).”


2.6. Artikel 8 lid 1 van de statuten luidt:
“Het lidmaatschap eindigt:
a. door de dood van het lid (…)
b. door opzegging door het lid;
c. door opzegging namens de vereniging;
d. door ontzetting.”


2.7. Artikel 8 lid 2 van de statuten luidt:
“Opzegging van het lidmaatschap kan slechts geschieden tegen het einde van een boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken.”


2.8. Vereniging OLG heeft drie afdelingen, te weten Afdeling Noord, Afdeling Apeldoorn en Afdeling ’t Gooi.


2.9. Elke afdeling heeft een eigen afdelingsbestuur en een afgevaardigde die de afdeling vertegenwoordigt in de Algemene Vergadering. De afdelingen dienen jaarlijks een begroting in die degoedkeuring behoeft van het (landelijk) bestuur. Vereniging OLG houdt ten behoeve van iedere afdeling een bankrekening aan, ten aanzien waarvan het betreffende afdelingsbestuur gevolmachtigd is. De afdelingen dienen jaarlijks aan het bestuur van de vereniging rekening en verantwoording af te leggen van het door hen gevoerde financiële beleid.


2.10. Gedaagden 1 t/m 5 vormden het afdelingsbestuur en gedaagde 6 was de afgevaardigde van de Afdeling ’t Gooi.


2.11. Bij brief van 18 januari 2011 hebben gedaagden Vereniging OLG bericht dat de leden van Vereniging OLG afdeling ’t Gooi hebben besloten om zich van Vereniging OLG afte scheiden en de activiteiten voort te zetten in de op te richten stichting De Vleugeltjes. Voorts schrijven zij in deze brief dat alle activa en passiva van ’t Gooi door deze stichting zullen worden beheerd dan wel aan deze stichting zullen worden overgedragen of geacht worden toe te komen.


2.12. Bij brief van 20 januari 2011 heeft het bestuur van Vereniging OLG gereageerd op de brief van 18 januari 2011. Vereniging OLG schrijft onder meer:
“(…)
Hierbij wil ik u er op wijzen dat de afdeling ’t Gooi zich niet aan de juiste procedure heeft gehouden, zo kan een afdeling zich zelf niet opheffen. (…)


Gelden die in beheer zijn bij het landelijk bestuur van de OLG zijn verkregen door erfenissen en schenkingen aan de vereniging OLG en kunnen daarom ook niet (geheel of gedeeltelijk) worden mee genomen door een afdeling naar een nieuwe vereniging of stichting. Alle middelen van een opgeheven afdeling komen ten goede aan de overgebleven afdelingen en het landelijk bestuur van de OLG.


Verder wil ik u misschien ten overvloede er op wijzen dat het afdelingsbestuur van afdeling ’t Gooi tot aan opheffing van de afdeling of aftreden van het afdelingsbestuur gehouden is aan de statuten en het huishoudelijk reglement.


Indien het afdelingsbestuur van ’t Gooi in gesprek gaat met de andere afdelingen en het landelijk bestuur zullen wij bekijken wat wij financieel voor hen kunnen betekenen. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen wij ons houden aan het geen eerder genoemd in deze brief.”


2.13. Bij brieven van1 februari en 8 februari 2011 aan de raadsman van gedaagden en, bij gebrek aan een reactie, bij brief van 8 februari 2011 aan het afdelingsbestuur, herhaalt Vereniging OLG hetgeen zij in haar brief van 20 januari 2011 heeft geschreven. Voorts schrijft Vereniging OLG in haar brief van 8 februari 2011 aan het afdelingsbestuur:
“Op dinsdag 15 februari a.s. om 20.00 uur hebben wij een ingelast LB/DB overleg in het Van der Valk restaurant te Zwolle in verband met jullie voornemen om af te scheiden van de Landelijke Vereniging OLG.
Hierbij nodigen we jullie uit om jullie voornemen en (in het bijzonder) de wijze van communicatie naar het Landelijk Bestuur, toe te lichten en de (vele) vragen van zowel het Landelijk Bestuur als van de andere afdelingen te beantwoorden.
Tijdens dit LB/DB zal er ook gesproken worden over een eventuele overdracht van vermogen OLG naar afdeling ’t Gooi naar Stichting de Vleugeltjes aangezien dit volgens de Statuten niet is toegestaan.


Tot nader orde mogen er geen (financiële) middelen van OLG afdeling ’t Gooi gebruikt worden voor Stichting de Vleugeltjes.
Wij willen daarom ook benadrukken dat het in het belang is van de afdeling ’t Gooi dan wel Stichting de Vleugeltjes om hierbij aanwezig te zijn.”


2.14. Per e-mail van 14 februari 2011 schrijft het afdelingsbestuur aan Vereniging OLG:
“U nodigt de bestuursleden van de voormalige afdeling ’t Gooi uit voor een vergadering op 15 februari 2011. Zoals u weet bestaat de afdeling ’t Gooi niet langer. Deze is afgescheiden, en het gaatnu om stichting de Vleugeltjes, die vanaf 1 februari 2011 de activiteiten van de voormalige afdeling voortzet. (…)”


3. Het geschil






4. De beoordeling
4.1. Vereniging OLG heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat gedaagden sub 1 tot en met 6 welbewust goederen en gelden aan (het vermogen van) de vereniging hebben onttrokkenen deze tot op heden zonder enige rechtsgrond weigeren af te geven. Vereniging OLG stelt dat de gelden en goederen in eigendom toebehoren aan de vereniging en dat zij geen toestemming aan gedaagden hebben verleend om de gelden en goederen onder zich te houden.


Alvorens de voorzieningenrechter de vorderingen van Vereniging OLG zal bespreken, zal zij eerst ingaan op het door gedaagden gevoerde onbevoegdheidverweer, de stelling dat de onderhavige zaak te ingewikkeld is voor kort geding en de stelling dat Vereniging OLG niet aan haar substantiëringsplichtheeft voldaan.


Relatieve bevoegdheid
4.2. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad niet bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Hiertoe hebben gedaagden aangevoerd dat gedaagden 1 t/m 6 niet in persoon hadden moeten worden gedagvaard, maar dat zij als bestuur van De Vleugeltjes hadden moeten worden gedagvaard. Alsdan is de woonplaats van De Vleugeltjes bepalend en is de rechtbank Amsterdam bevoegd, aldus gedaagden.


4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat gedaagden 1 t/m 6 door Vereniging OLG als natuurlijke personen zijn gedagvaard en dat zij dus, anders dan gedaagden stellen, niet gedagvaard zijn in hun hoedanigheid van bestuursleden van De Vleugeltjes. Deze keuze van Vereniging OLG is bepalend voor de relatieve bevoegdheid. Nu gedaagden 1 en 3 woonplaats hebben in dit arrondissement, is de voorzieningenrechter op grond van artikel 107 Rv bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.


Te ingewikkeld voor kort geding
4.4. Gedaagden hebben aangevoerd dat het complex van de zich ten deze voordoende feiten en omstandigheden en de daarbij te beantwoorden vragen, te ingewikkeld is voor een kort geding procedure als de onderhavige.


4.5. De voorzieningenrechter heeft weliswaar de vrijheid om de gevraagde voorzieningen te weigeren wanneer ‘de zaak niet vatbaar is om op het kort geding genoegzaam te worden toegelicht’, maar van deze bevoegdheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit kort geding in verantwoorde mate een beslissing worden genomen op grond van hetgeen in deze procedure is gesteld en gebleken. Temeer nu gedaagden hun stelling dat de onderhavige procedure te complex zou zijn om in kort geding te worden behandeld niet nader hebben onderbouwd.


Substantiëringsplicht
4.6. Gedaagden hebben aangevoerd dat Vereniging OLG niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan omdat Vereniging OLG een onjuiste weergave heeft gegeven van hetgeen er tussen partijen voorafgaand aan deze procedure is besproken.


4.7. De voorzieningenrechter kan gedaagden niet volgen in deze stelling. Enkel het niet weergevenvan de pogingen van partijen om met elkaar in gesprek te komen, rechtvaardigt niet de conclusie dat niet aan de substantiëringsplicht is voldaan. Dat gedaagden een andere visie hebben op hetgeen zich tussen partijen heeft afgespeeld, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat niet is voldaan aan de substantiëringsplicht. Deze stelling kan gedaagden derhalve niet baten.


Vorderingen Vereniging OLG
4.8. Een vereniging kan bestaan uit meerdere afdelingen. Deze afdelingen kunnen bestaan met en zonder rechtspersoonlijkheid. Een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid moet worden gezien als een organisatorische eenheid binnen de vereniging op wie de statuten en de statutaire doelstelling van de vereniging van toepassing zijn.


4.9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit artikel 6 lid 1 van de statuten volgt dat de afdeling ’t Gooi geen rechtspersoonlijkheid bezit. Feiten of omstandigheden waaruit zou moeten worden afgeleid dat de afdeling ’t Gooi (inmiddels) rechtspersoonlijkheid zou hebben verworven zijnniet gesteld of anderszins gebleken.


4.10. De stellingen van gedaagden dat de statuten op het punt van de organisatie gedateerd en achterhaald zijn en dat de afdeling in de praktijk met een grote mate van zelfstandigheid opereert, kunnen hen niet baten. In de eerste plaats zijn de statuten van de vereniging leidinggevend, hoe anders het in de praktijk ook is geregeld. Daarnaast is het juist inherent aan de organisatiestructuur van een vereniging met afdelingen dat de afdelingen een grote mate van zelfstandigheid hebben. Een afdeling van een vereniging ontleent zijn bestaansrecht aan het feit dat via de afdeling de dienstverlening aan de leden is te optimaliseren, de leden op die wijze beter kunnen worden aangestuurd, per afdeling aan specifieke belangenbehartiging kan worden gedaan, afdelingsgewijs meer activiteiten kunnen worden gerealiseerd en/of om praktische of democratische redenen meer leden bij de vereniging kunnen worden betrokken. Aan het enkele feit dat een afdeling met een grote mate van zelfstandigheid opereert kan derhalve geen rechtspersoonlijkheid worden ontleend.


De vordering onder I
4.11. Vereniging OLG vordert thans betaling door gedaagden 1 t/m 6 van een bedrag van EUR 11.070,32, zijnde het bedrag dat van de rekening van de afdeling is overgemaakt naar de rekening van Baarnsche Notarissen. Zij heeft aangevoerd dat het geld toebehoort aan de Vereniging OLG en dat zij de financiële middelen nodig heeft om afdeling ’t Gooi te kunnen voortzetten.


4.12. Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestaan van de geldvordering onvoldoende aannemelijk is om in kort geding voor toewijzing in aanmerking te komen. Voorts hebben gedaagden aangevoerd dat Vereniging OLG geen spoedeisend belang heeft, aangezien het bedrag van EUR 11.070,32 bij notaris T.C.M. Smit te Baarn in depot staat en de financiële positie van Vereniging OLG goed is. Ten slotte hebben gedaagden betwist dat zij goederen en gelden aan de Vereniging OLG hebben onttrokken. Gedaagden stellen dat deze gelden aan de leden van de afdeling ’t Gooi toebehoren – welke leden thans allen zijn aangesloten bij De Vleugeltjes -, aangezien de gelden door hen bijeengebracht dan wel aan hen gegeven waren om de doelstelling van de vereniging te realiseren.


4.13. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken volgt dat gedaagde 6, als afgevaardigde van de afdeling ’t Gooi, geen onderdeel uitmaakt van het bestuur van afdeling ’t Gooi. Niet gesteld of gebleken is dat hij daadwerkelijk de beschikking en/of het beheer overde afdelingsgelden heeft gehad. De voorzieningenrechter zal de vordering ten aanzien van gedaagde 6 dan ook afwijzen.


4.14. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maarook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.


4.15. Vast staat dat een bedrag van EUR 11.070,32 van de rekening van Vereniging OLG, afdeling ’t Gooi, is overgeschreven naar de rekening van Baarnsche Notarissen. Bij een vereniging met afdelingen zonder rechtspersoonlijkheid is sprake vanéén rechtspersoon met één vermogen, namelijk dat van de vereniging (in casu Vereniging OLG). Een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid kan geen geld of goederen in eigendom hebben, maar slechts in beheer. Dit betekent dat ook de sponsorgelden en donaties die de afdeling bijeen heeft gebracht enontvangen, aan Vereniging OLG toebehoren. Wanneer een afdeling wordt opgeheven blijft het vermogen van de afdeling het vermogen van de vereniging. Een afdeling die zich van de vereniging afscheidt kan dus niet zonder meer haar vermogen meenemen. Hierover zal zij in overleg moeten treden met de vereniging.


4.16. Vast staat dat gedaagden niet in overleg met Vereniging OLG de gelden van de bankrekening van de afdeling hebben afgeschreven. Eveneens staat vast dat Vereniging OLG geen toestemming hiervoor heeft gegeven. Nu de afdeling geen eigen vermogen kan hebben, maar slechts het beheer voert over eendeel van de gelden van Vereniging OLG, is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagdenhet bedrag van EUR 11.070,32 zonder recht of titel van de bankrekening van de afdeling hebben overgeschreven naar de rekening van de notaris ten behoeve van De Vleugeltjes. Gedaagden kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat de goederen en gelden aan de leden van de afdeling ’t Gooi toebehoren – welke leden (volgens hen) thans allen zijn aangesloten bij De Vleugeltjes. Die leden hebben dat geld immers via de contributie of giften/ donaties aan de vereniging afgestaan.


4.17. Hetgeen is overwogen in4.15. en 4.16. brengt mee dat de vordering van Vereniging OLG zodanig aannemelijk is dat Vereniging OLG naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op de onweersproken stelling van Vereniging OLG, dat zij financiële middelen nodig heeft om afdeling ’t Gooi te kunnen voortzetten, voldoende spoedeisend belang heeft in de onderhavige zaak.


4.18. Gedaagden hebben geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gestelde hoofdelijke verbondenheid en evenmin tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente. De vordering onder I ten aanzien van gedaagden sub 1 t/m 5 is dan ook toewijsbaar.






De vordering onder II
4.19. Vereniging OLG vordert gedaagden 1 tot en met 6 te veroordelen tot afgifte van de hiervoor onder 3.1. II. genoemde goederen. Vereniging OLG heeft aangevoerd dat zij de administratie nodig heeft om haar activiteiten, meer specifiek de activiteiten van afdeling ’t Gooi,te kunnen continueren. Zij stelt dat zij als gevolg van het ontbreken van deze stukken geen volledig inzicht heeft in haar financiële positie, noch kan zij communiceren met haar leden, ressorterend onder de afdeling ’t Gooi. De financiële administratie is nodig om boekjaar 2010 te kunnen afsluiten. De ledenadministratie is nodig om de leden over de ontstane situatie te informeren, aldus Vereniging OLG. Ten slotte heeft Vereniging OLG aangevoerd dat zij over de lijst van sponsoren en donateurs dient te beschikken, zodat met hen een relatie kan worden onderhouden.


4.20. Gedaagden hebben aangevoerd dat Vereniging OLG geenspoedeisend belang hebben bij hun vordering, aangezien de activiteiten van afdeling ’t Gooi zijn voortgezet in De Vleugeltjes en de voormalige leden van de afdeling ’t Gooi niets meer met Vereniging OLG te maken willen hebben. Gedaagden stellen dat het een illusie is dat afdeling ’t Gooi zou kunnen worden voortgezet, aangezien er geen leden meer zijn. Voorts hebben gedaagden gesteld dat zij de administratie niet willen afgeven omdat zij zich verplicht achten om de belangen, privacy en persoonlijke levenssfeer van de (in hun visie: voormalige) leden te beschermen. Desgevraagd hebben gedaagden ter zitting verklaard dat de leden veelal geestelijk- en lichamelijk gehandicapten zijn, die geen behoefte hebben om met ‘zaken’ lastig gevallen te worden. Ook hebben gedaagden aangevoerd dat zij ook willen voorkomen dat Vereniging OLG allerlei andere personen, zoals bijvoorbeeld sponsoren, zou gaan benaderen en zo schade zou kunnen toebrengen aan de zaak waar de stichting voor staat. Gedaagden zijn alleen bereid de goederen terug te geven indien Vereniging OLG toezegt dat zij geen personen als genoemd in de administratie zullen benaderen. Ten aanzien van de vordering onder II. h. hebben gedaagden aangevoerd dat deze domeinnaam eigendom was van gedaagde sub 1. Gedaagde sub 1 heeft de domeinnaam inmiddels teruggegeven aan het hostingbedrijf.


4.21. Hetgeen in r.o. 4.13. is overwogen met betrekking tot gedaagde 6 in het kader van de geldvordering geldt ook ten aanzien van de gevorderde afgifte van goederen. Niet gesteld of gebleken is dat hij daadwerkelijk de beschikking en/of het beheer over de goederen en administratie van de afdeling heeft gehad. De voorzieningenrechter zal de vordering ten aanzien van gedaagde 6 dan ook afwijzen.


4.22. Gedaagden 1 t/m 5 miskennen naar het oordeel van de voorzieningenrechter met hun betoog dat de goederen waarvan afgifte wordt gevorderd eigendom van de Vereniging OLG zijn. Net zomin als een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid geld in eigendom kan hebben, kan een afdeling ook niet zelfstandig goederen in eigendom hebben. De balans en de staat van baten en lasten zullen een totaal financieel beeld van de vereniging moeten geven en moeten dus een consolidatie bevatten van de bezittingen en schulden van de vereniging, inclusief de gelden en goederen die de afdelingen in beheer hebben. Om die reden is een afdelingsbestuur gehouden aan het bestuur van de vereniging die financiële gegevens te verstrekken die het nodig heeft om aan de algemene vergadering rekening en verantwoording te kunnen afleggen. De voorzieningenrechter kan gedaagden niet volgen in hun standpunt dat uit het enkele feit dat de leden van afdeling ’t Gooi zich thans bij De Vleugeltjes hebben gevoegd, betekent dat Vereniging OLG geen belang meer bij haar vordering zou hebben. Niet gesteld of gebleken – en niet aannemelijk – is dat alle gehandicapten uit de regio ’t Gooi zich bij De Vleugeltjes hebben aangesloten.


4.23. De voorzieningenrechter kan gedaagden evenmin volgen in hun stelling dat zij zich verplicht achten om debelangen, privacy en persoonlijke levenssfeer van de leden te beschermen. Gedaagden hebben weliswaar uitdrukkelijk gesteld dat “de leden van De Vleugeltjes” niets meer te maken willen hebben met Vereniging OLG. Zij zien hierbij echter over het hoofd dat de leden allen persoonlijk hun lidmaatschap van Vereniging OLG in beginsel zullen moeten opzeggen conform de in de statuten genoemde regeling. Zolang zij dit niet doen, zijn zij nog gewoon lid van Vereniging OLG en zolang zij lid zijn van Vereniging OLG dient Vereniging OLG contact met hen te onderhouden en hen op de hoogte te houden van de ontstane situatie.


4.24. Rechtsoverweging 4.22. en 4.23. leiden tot de conclusie dat Vereniging OLG recht en voldoende (speodeisend) belang heeft bij toewijzing van de gevorderde afgifte. Deze vordering zal jegens gedaagden 1 t/tm 5 worden toegewezen met dien verstande dat het onder g. genoemde onvoldoende bepaald is. De voorzieningenrechter zal om die reden de vordering onder II. g. afwijzen. Ten aanzien van de vordering onder II. h. hebben gedaagden onweersproken aangevoerd dat de domeinnaam eigendom was van gedaagde sub 1 en dat zij deze aan het hostingbedrijf heeft teruggegeven. De voorzieningenrechter zal ook dit deel van de vordering afwijzen.


4.25. Nu de primaire vordering onder II wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering geen verdere bespreking.





5. De beslissing
De voorzieningenrechter


5.1. veroordeelt gedaagden 1 t/m 5 hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Vereniging OLG te betalen een bedrag van EUR 11.070,32 (elfduizendzeventig euro en tweeëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 11.070,32 vanaf 17 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,


5.2. veroordeelt gedaagden 1 t/m 5 om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan Vereniging OLG af te geven:
a. de volledige ledenadministratievan de afdeling ’t Gooi
b. de volledige financiele administratie van de afdeling ’t Gooi
c. de volledige administratie van sponsoren en donateurs van de afdeling ’t Gooi
d. het volledige archief van de afdeling ’t Gooi
e. de gehele voorraad briefpapier en enveloppen van afdeling ’t Gooi
f. de eerste hulprugzak,