Afdracht politieke partij

Rechtbank Noord-Holland 21 januari 2013 LJN CA1148 (Sociaal Liberaal Democraten Hoorn)

Afdrachtregeling gemeentelijke politiek partij verenigingsrechtelijk bevoegd vastgesteld, maar niet in rechte afdwingbaar o.g.v. 6:3 lid 2 sub a jo. art. 27 Gemeentewet. (Strikt genomen geen verenigingsrecht, maar wel relevant.)

Vonnis in de zaak van:

de vereniging Sociaal Liberaal Democraten Hoorn, eisende partij
tegen [naam], wonende te [plaats] , gedaagde,

Het verdere procesverloop

1. In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 oktober 2012 een tussenvonnis uitgesproken. Partijen hebben daarna beide een akte genomen. Ten slotte is vandaag uitspraak bepaald.

De verdere beoordeling van het geschil

2. SLDH is een vereniging die tot doel heeft het optreden als politieke partij, alsmede het ondersteunen van politieke partijen. De naam van de politieke partij van SLDH is ‘fractie Tonnaer’. [gedaagde] is lid geweest van SLDH en de ‘fractie Tonnaer’ tot 6 februari 2012. Vanaf 2010 is [gedaagde] gemeenteraadslid van de gemeente Hoorn, aanvankelijk als lid van de ‘fractie Tonnaer’, na 6 februari 2012 als onafhankelijk lid.

3. SLDH vordert in deze zaak dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan SLDH de bijdrage te betalen die [gedaagde] vanwege zijn lidmaatschap van SLDH over de jaren 2010, 2011 en 2012 verschuldigd is, tot een bedrag van in totaal € 1.499,67. Blijkens een brief van SLDH van 6 februari 2012 gaat het daarbij om een bijdrage van [gedaagde] als gemeenteraadslid van € 533,00 over 2010, € 800,00 over 2011 en € 66,67 over 2012, en om contributie van [gedaagde] als verenigingslid van € 50,00 over 2011 en € 50,00 over 2012.

4. Naar de kantonrechter begrijpt, stelt SLDH primair dat [gedaagde] de bijdrage verschuldigd is op grond van een besluit van de ledenvergadering van SLDH van 27 augustus 2010. Voor zover nodig stelt SLDH subsidiair dat [gedaagde] heeft ingestemd met de vastgestelde bijdrage, zodat ook sprake is van een overeenkomst tussen partijen ten aanzien van de verschuldigdheid van de bijdrage.

5. Ter zitting heeft [gedaagde] in aanvulling op zijn eerdere verweer aangevoerd dat hij niet kan worden gedwongen tot betaling van de door SLDH gevorderde afdracht, omdat dit strijdig is met zijn positie als gemeenteraadslid, waarin hij vrij van last en ruggespraak moet kunnen functioneren. Naar de kantonrechter begrijpt, heeft [gedaagde] een beroep willen doen op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de leden van de gemeenteraad stemmen zonder last.

6. De kantonrechter stelt voorop dat uit de notulen van de algemene ledenvergadering van SLDH van 27 augustus 2010 blijkt dat een zogenoemde afdrachtregeling is vastgesteld, op basis waarvan (fractie-) leden gehouden zijn tot het betalen van een bijdrage aan SLDH zoals genoemd onder punt 3. Uit artikel 8 lid 1 van de Statuten van SLDH volgt dat de algemene ledenvergadering de bevoegdheid heeft om een dergelijke afdrachtregeling en bijdrage vast te stellen. Verder blijkt uit de door SLDH overgelegde e-mail van [gedaagde] van 24 februari 2010 dat [gedaagde] zich confirmeert aan de afspraken die zijn gemaakt over de vastgestelde bijdrage.

7. Op grond van het hiervoor genoemde besluit van de algemene ledenvergadering moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde] in beginsel verplicht is om de daarbij vastgestelde bijdrage te betalen. Echter, naar het oordeel van de kantonrechter moet naar huidige rechtsopvattingen worden aangenomen dat die verplichting van [gedaagde] als gemeenteraadslid rechtens niet afdwingbaar is, zodat de vordering daartoe in een procedure als deze niet kan worden toegewezen. Daarover wordt het volgende overwogen.

8. In het kader van een voorgenomen wetswijziging met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers heeft de (toenmalige) regering het standpunt ingenomen dat afspraken over het doen van partijafdrachten door die ambtsdragers, waaronder gemeenteraadsleden, niet juridisch afdwingbaar zijn (zie: TK 2009-2010, 32 221, nr. 3, blz. 4). De regering heeft daarbij mede verwezen naar het Statuut voor de leden van het Europees Parlement, waarin in artikel 9 lid 3 is bepaald dat overeenkomsten over de besteding van de bezoldiging nietig zijn, en opgemerkt dat deze bepaling voorkomt dat leden van het Europees Parlement genoodzaakt worden om een deel van hun bezoldiging aan partijdoeleinden te besteden. De gedachte daarachter is dat het van groot belang wordt geacht dat politieke ambtsdragers hun functie in onafhankelijkheid kunnen vervullen, wat mede tot uitdrukking komt in het feit dat politieke ambtsdragers moeten kunnen stemmen zonder last, zoals volgt uit artikel 27 van de Gemeentewet. In een nadere reactie op kamervragen heeft de (toenmalige) regering nog eens benadrukt dat afdrachtregelingen voor politieke ambtsdragers, of die nu statutair zijn geregeld of anderszins, niet bij de rechter kunnen worden afgedwongen (zie: TK 2011–2012, 32 220, nr. 11, blz. 2). Dat genoemde wetswijziging nog niet van kracht is, doet er niet aan af dat de regering blijkens de vermelde wetsgeschiedenis en genoemd Statuut een opvatting verwoordt waarvan moet worden aangenomen dat die breed gedragen wordt, mede gelet op het feit dat die opvatting ook in rechtspraak en literatuur wordt gevolgd (zie: Kantonrechter Groningen, 31 januari 2002, NJ 2002/238 en D. J. Elzinga, De politieke partij en het constitutionele recht, Nijmegen 1982, p. 210). Mede gelet op de aard van de rechtsvraag die hier voorligt, komt aan die opvatting doorslaggevende betekenis toe bij de beoordeling van de zaak.

9. De conclusie van het voorgaande is dat het besluit van de algemene ledenvergadering van SLDH van 27 augustus 2010 om de afdrachtregeling verplicht te stellen, jegens [gedaagde] rechtens niet afdwingbaar is, omdat ervan moet worden uitgegaan dat artikel 27 van de Gemeentewet aan dat besluit afdwingbaarheid onthoudt, zoals bedoeld in artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek. Voor zover SLDH zich beroept op een overeenkomst tussen partijen over de afdracht, geldt hetzelfde. Dat [gedaagde] eerder akkoord is gegaan met de afdracht, zoals SLDH stelt, brengt dus niet mee dat hij in deze zaak kan worden veroordeeld tot betaling van die afdracht.

10. De stelling van SLDH dat partijafdrachten op zichzelf niet verboden zijn en ook volstrekt gebruikelijk in Nederland, kan de kantonrechter volgen. Het gaat hier echter om de vraag of dergelijke afdrachten ook juridisch afdwingbaar zijn in een procedure als deze. Dat laatste is niet het geval, zoals hiervoor is geoordeeld. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat voor zover [gedaagde] al betalingen heeft gedaan in het kader van de afdrachtregeling, deze betalingen moeten worden aangemerkt als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek zodat geen sprake is van onverschuldigde betaling.

11. De kantonrechter zal de vordering van SLDH dus afwijzen.

12. Nu SLDH ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die proceskosten worden tot op heden op nihil vastgesteld, omdat niet is gebleken van kosten van [gedaagde] die voor vergoeding in aanmerking komen.

De beslissing

De kantonrechter:

Wijst de vordering af.

Veroordeelt SLDH in de proceskosten van [gedaagde], die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 21 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier De kantonrechter