Lastige leden niet zomaar schorsen

Een lid van de SP vraagt, met voldoende andere leden, een ALV aan. Het bestuur reageert niet. Het lid schrijft zelf een ALV uit, aangenomen moet worden dat het lid dit doet conform de statuten. Het bestuur schorst het lid. Van de statuten mag het bestuur dat. De rechter laat echter weinig heel van de schorsing, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW.

Een lid van de SP vraagt, met voldoende andere leden, een ALV aan. Het bestuur reageert niet. Het lid schrijft zelf een ALV uit, aangenomen moet worden dat het lid dit doet conform de statuten. Het bestuur schorst het lid. Van de statuten mag het bestuur dat. De rechter laat echter weinig heel van de schorsing, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW.

” Het recht om een vergadering bijeen te roepen is een statutair recht dat niet zomaar mag worden weggenomen. Dat gebeurt door een schorsing wel. Een lid dat geschorst is kan de aan het lidmaatschap verbonden rechten namelijk niet uitoefenen (artikel 7 lid 2 van de statuten). Dit betekent dat uitsluitend het gebruikmaken van een statutair recht door een lid van de vereniging in redelijkheid geen reden kan zijn om tot schorsing van dat lid over te gaan. ” 

” Verder is het natuurlijk zo dat het voor een bestuur van een vereniging niet altijd leuk hoeft te zijn als door een lid van een bepaald statutair recht gebruik wordt gemaakt. Wellicht kan dat leiden tot frictie, maar dat is inherent aan de democratische inrichting van een vereniging als de onderhavige. Als onder die omstandigheid toch tot schorsing van het betreffende lid kan worden overgegaan, ondermijnt dat het democratische karakter van een vereniging, waarvoor juist de statuten de grondslag bieden.” 

” Voor zover zij [de SP] heeft bedoeld te zeggen dat de in die brief genoemde te behandelen onderwerpen schadelijk zouden kunnen zijn voor de SP, zou ze daar gelijk in kunnen hebben. Maar is het niet altijd zo dat als een groep leden het niet eens is met het bestuur van de vereniging en zij een vergadering uitroepen, de onderwerpen van die vergadering onwelgevallig voor het bestuur (kunnen) zijn? Deze onwelgevalligheid kan in ieder geval geen reden voor schorsing zijn. Datzelfde geldt voor de aankondiging in de oproepingsbrief dat mogelijk een motie van wantrouwen jegens het bestuur wordt ingediend. Hoe vervelend dat ook voor het bestuur kan zijn, uit de statuten volgt nu eenmaal dat (ontevreden) leden een vergadering bijeen mogen roepen en dat zij – als ze dat doen – de (mogelijk) te bespreken onderwerpen moeten noemen. Aan deze statutaire plicht heeft [eiseres] in de oproepingsbrief voldaan.’ 

Rb. Midden-Nederland 27.09.2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:4724

Vonnis van 27 september 2018

in de zaak van

[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,

tegen

de vereniging
SOCIALISTISCHE PARTIJ,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster, hierna te noemen: SP,


2De feiten

2.1.

[eiseres] was vanaf begin 2015 lid van de SP. De SP is een landelijke politieke partij met regionale afdelingen. [eiseres] was actief binnen de SP afdeling [naam afdelding] (hierna: de afdeling).
2.2.

In artikel 10 lid 3 sub c van de statuten van de SP is bepaald:
“de ledenvergadering komt ten minste eenmaal per jaar bijeen en voorts zo dikwijls als het afdelingsbestuur dit noodzakelijk oordeelt.

Op schriftelijk verzoek – onder opgave van de te behandelen onderwerpen – van ten minste vijf procent (5%) van de leden met een minimum van tien leden, is het afdelingsbestuur verplicht tot het bijeenroepen van een ledenvergadering binnen een termijn van een maand na indiening van het verzoek. Indien aan het verzoek tot bijeenroeping binnen veertien dagen nadat dit door het afdelingsbestuur werd ontvangen geen gevolg is gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het afdelingsbestuur ledenvergaderingen bijeenroept.”

2.3.

Op 7 of 8 oktober 2016 heeft [eiseres] samen met een ander lid van de SP, de heer [A] , een schriftelijk verzoek tot bijeenroeping van een ledenvergadering zoals bedoeld in artikel 10 lid 3 sub c ingediend bij het afdelingsbestuur. Dit verzoek is door 15 leden ondertekend (inclusief [eiseres] en [A] ). Toen het afdelingsbestuur op vrijdag 21 oktober 2016 nog niet op dit verzoek had gereageerd, heeft [A] het afdelingsbestuur laten weten dat hij en [eiseres] een ledenvergadering zouden gaan uitschrijven op 7 november 2016. Op 22 oktober 2016 hebben [A] en [eiseres] vervolgens opgeroepen voor deze ledenvergadering.
2.4.

Op 23 oktober 2016 heeft het afdelingsbestuur [eiseres] per e-mail bericht dat zij per direct voor een periode van drie maanden wordt geschorst als lid op grond van artikel 7 van de statuten. In dat artikel staat:
“Het afdelingsbestuur is bevoegd een lid van haar afdeling te schorsen indien het lid:
a. in strijd handelt met de verplichtingen
verbonden aan zijn lidmaatschap of;
b. door handelingen of gedragingen het belang
van de vereniging in ernstige mate schaadt
dan wel heeft geschaad.”

2.5.

Op 1 november 2016 heeft het afdelingsbestuur opgeroepen voor het houden van een ledenvergadering op 15 november 2016.
2.6.

Op 13 november 2016 heeft het afdelingsbestuur het schorsingsbesluit opnieuw schriftelijk aan [eiseres] medegedeeld, voorzien van de volgende toelichting:
“De aanleiding voor de schorsing is het feit dat u ten onrechte een ledenvergadering heeft uitgeschreven. Dit terwijl u wist dat het bestuur van de afdeling aan het verzoek gehoor gaf.”

2.7.

Tijdens de op 15 november 2016 gehouden ledenvergadering heeft het afdelingsbestuur [eiseres] verzocht over te gaan tot het opzeggen van haar lidmaatschap. Twee dagen later, op 17 november 2016, heeft [eiseres] haar lidmaatschap via de website van de SP opgezegd.
2.8.

Op 30 november 2016 heeft [eiseres] beroep ingesteld tegen het schorsingsbesluit. Dit beroep is in behandeling genomen door een beroepscommissie, die het beroep van [eiseres] bij besluit van 15 april 2017 ongegrond heeft verklaard. De motivering van de beroepscommissie luidt als volgt:
“(…) Op 01-10-2016 ging op initiatief van [A] en [eiseres] een verzoek tot uitschrijving van een ledenvergadering richting het bestuur van de afdeling [plaatsnaam] . Het duurde onnodig lang voordat hierop vanuit het bestuur een officiële reactie kwam richting de initiatiefnemers. Daardoor was, bij strikte interpretatie van de statutaire regels, van een geringe tijdsoverschrijding sprake. De initiatiefnemers besloten daarop om zelf een vergadering bijeen te roepen, zich baserend op artikel 10.3 van de statuten van de SP.

Langs informele weg was het de initiatiefnemers echter bekend geworden dat het bestuur voornemens was om wel degelijk een besluit te nemen, zij het te elfder ure, over het binnengekomen verzoek. De beroepscommissie oordeelt dat redelijkerwijs van de initiatiefnemers verwacht had mogen worden dat men het besluit van het bestuur zou afwachten of dat men daarover contact zou opnemen met het bestuur. (…)

Voorts overweegt de commissie dat de uitnodigingsbrief (met bijlage) die de initiatiefnemers naar de leden hebben verzonden qua toon, inhoud en strekking verre van voldeed aan de normen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Dit bemoeilijkte in ernstige mate het vinden van een goede uitweg uit de situatie. Het maakte het voor het afdelingsbestuur feitelijk onmogelijk om zijn eigen besluit terug te draaien en alsnog mee te gaan in het door de initiatiefnemers gekozen traject. (…)”

2.9.

Op 31 mei 2017 heeft [eiseres] zich opnieuw aangemeld als lid van de SP. Het afdelingsbestuur heeft geweigerd om [eiseres] in te schrijven als lid en heeft dat als volgt gemotiveerd:
“(…) Tijdens de ALV van 15 november 2016 hebben we, gezien de ontstane situatie in de afdeling, aan u gevraagd om u terug te trekken als lid van de partij. U heeft hieraan gehoor gegeven.
Daarna heeft de beroepscommissie van de SP uw bezwaar tegen de schorsing van 23 oktober 2016 behandeld en ongegrond verklaard. Gezien deze achtergrond lijkt het ons niet verstandig dat u opnieuw lid wordt en daarom hebben wij besloten uw verzoek tot lidmaatschap van de SP niet te aanvaarden. (…)”

3Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.

[eiseres] is het niet eens met het schorsingsbesluit en het besluit tot ongegrondverklaring van het beroep daartegen (hierna: de Besluiten). Zij vindt dat de Besluiten nietig zijn omdat deze in strijd zijn met de statuten van de SP (artikel 2:14 lid 1 sub a BW), althans dat de besluiten vernietigbaar zijn wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (2:15 lid 1 sub b BW).
3.2.

[eiseres] vordert daarom (primair) dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Besluiten nietig zijn en (subsidiair) dat de rechtbank de Besluiten vernietigt. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van SP in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en in de nakosten.
Belang bij vordering?

3.3.

[eiseres] heeft haar vordering ingesteld omdat zij opnieuw lid wil worden van de SP. De SP is van mening dat [eiseres] geen belang heeft bij de toewijzing van haar vordering, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de SP brengt de toewijzing van de vordering, de vernietiging of nietigverklaring van de Besluiten, niet mee dat [eiseres] opnieuw lid is. Als [eiseres] dat wilde bereiken had zij het besluit tot weigering van de inschrijving moeten aanvechten in plaats van de Besluiten, en dat heeft zij niet gedaan. Volgens de SP zal de inschrijving van [eiseres] opnieuw worden geweigerd, ook als haar vorderingen worden toegewezen. De SP heeft de aanmelding van [eiseres] in mei 2017 namelijk niet alleen geweigerd vanwege de Besluiten, maar tegen de hele achtergrond van de situatie, waaronder ook het feit dat [eiseres] haar lidmaatschap zelf heeft opgezegd, aldus de SP.
3.4.

[eiseres] vindt dat zij wel belang heeft bij de toewijzing van haar vordering. Volgens [eiseres] wordt de kans om lid te worden momenteel geblokkeerd door de sfeer die is gecreëerd door de Besluiten. Als de rechtbank oordeelt dat de schorsing onterecht was, is dit een omstandigheid die de SP zal meenemen bij het beoordelen van een nieuwe inschrijving en maakt zij dus meer kans om lid te worden. Daar komt bij dat [eiseres] momenteel goed contact heeft met één of twee huidige bestuursleden van de SP zodat de toelating als lid volgens [eiseres] niet is uitgesloten.
3.5.

De rechtbank vindt dat [eiseres] belang heeft bij de beoordeling van haar vorderingen en motiveert dat als volgt. De SP heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat als de rechtbank de Besluiten nietig verklaart of vernietigt, dit een omstandigheid is die een rol zal (kunnen) spelen bij de beoordeling van een nieuw verzoek tot inschrijving van [eiseres] als lid. Ten eerste omdat de SP niet heeft betwist dat [eiseres] goed contact heeft met huidige bestuursleden van devSP. Ten tweede omdat de SP niet heeft uitgelegd waarom ‘de hele achtergrond van de situatie’, op grond waarvan het afdelingsbestuur de inschrijving heeft geweigerd, hetzelfde blijft als de Besluiten onterecht blijken. De SP had de mogelijkheid om iemand van het afdelingsbestuur op de zitting te laten uitleggen waarom [eiseres] ook bij nietigverklaring of vernietiging van de Besluiten niet opnieuw lid kan worden. Die kans heeft zij niet benut. Gelet op dit alles is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] meer kans heeft om te worden geaccepteerd als lid als haar vordering wordt toegewezen. Dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens gebrek aan belang, slaagt dus niet.
Besluiten nietig/vernietigbaar?

3.6.

De volgende vraag is of de Besluiten nietig zijn vanwege strijd met de statuten, zoals [eiseres] primair stelt. [eiseres] verwijst naar artikel 7 van de statuten en voert aan dat een lid op grond daarvan alleen maar kan worden geschorst als het (a) in strijd handelt met de verplichtingen verbonden aan zijn lidmaatschap; of (b) door handelingen of gedragingen het belang van de vereniging in ernstige mate schaadt of heeft geschaad. Volgens [eiseres] is van beide situaties geen sprake, zodat het schorsingsbesluit nietig is.
3.7.

Dat het schorsingsbesluit nietig is vanwege strijd met de statuten slaagt niet. De schorsing is gedaan door het afdelingsbestuur omdat het afdelingsbestuur van mening is dat [eiseres] door het uitroepen van een algemene ledenvergadering in de op dat moment relevante omstandigheden het belang van de vereniging heeft geschaad. Het schorsingsbesluit is dus door het juiste orgaan gedaan en is gebaseerd op één van de schorsingsgronden uit artikel 7 van de statuten. Daarmee is het besluit in overeenstemming met de statuten.
3.8.

De volgende vraag is of het schorsingsbesluit (inhoudelijk) in strijd is met de redelijkheid en billijkheidseisen van artikel 2:8 BW, zodat het op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar is. In die beoordeling, namelijk de beoordeling of de besluitnemer bij het nemen van het besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, moet de rechtbank terughoudend zijn (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145 (VEB/KLM) en Hof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2298). De achtergrond van deze terughoudende – ook wel marginale – toets, is dat rechtspersonen als uitgangspunt beleidsvrijheid hebben. Er mag daarom niet te snel worden aangenomen dat een orgaan van een rechtspersoon een besluit ten onrechte heeft genomen.
3.9.

Volgens [eiseres] is het schorsingsbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [eiseres] voert aan dat zij, samen met [A] en dertien andere initiatiefnemers, gebruik heeft gemaakt van een aan hen toekomend statutair recht, namelijk het recht om een verzoek in te dienen tot het houden van een vergadering en vervolgens – toen het bestuur daarop niet reageerde – over te gaan tot uitroeping daarvan. Volgens [eiseres] kan het gebruikmaken van een statutair recht, geen grond zijn voor schorsing.
3.10.

De SP betwist dat het schorsingsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens de SP kon [eiseres] op 22 oktober 2016 niet in redelijkheid overgaan tot het uitroepen van een vergadering omdat zij wist dat het afdelingsbestuur begin december 2016 een vergadering zou organiseren waarop de door haar gewenste agendapunten zouden worden besproken. Deze vergadering is, om tegemoet te komen aan het verzoek van [eiseres] , verplaatst naar 15 november 2016. [eiseres] had er dus geen belang bij om een vergadering uit te roepen op 7 november 2016. Door dit desondanks te doen heeft zij ernstige schade toegebracht aan het imago van de SP, aldus de SP. Bovendien heeft [eiseres] volgens de SP niet gehandeld volgens de voorschriften van artikel 10 lid 3 van de statuten. Volgens de SP heeft het afdelingsbestuur het verzoek tot uitroeping van een vergadering namelijk pas op 8 oktober 2016 ontvangen (in plaats van op 7 oktober 2016). Dat betekent dat het bestuur tot en met 22 oktober 2016 de tijd had om op dit verzoek te reageren. Met het uitroepen van de vergadering op 22 oktober 2016 was [eiseres] dus een dag te vroeg.
3.11.

Op grond van artikel 10 lid 3 van de statuten hebben leden van de SP (als zij met het voorgeschreven minimumaantal zijn) het recht om een verzoek in te dienen tot het bijeenroepen van een ledenvergadering en om zelf tot bijeenroeping over te gaan als het bestuur niet binnen veertien dagen na ontvangst van dit verzoek overgaat tot het bijeenroepen van een vergadering binnen een maand na indiening van het verzoek. [eiseres] heeft gebruik gemaakt van haar recht dit te doen. Ook als [eiseres] een dag te vroeg is overgegaan tot de bijeenroeping – en dat betwist [eiseres] – is dat van ondergeschikte betekenis. Het staat namelijk vast dat het afdelingsbestuur op 23 oktober 2016 nog niet op het verzoek tot bijeenroeping had gereageerd. Als [eiseres] een dag had gewacht met het bijeenroepen, had zij dus alsnog tot bijeenroeping mogen overgaan. Het afdelingsbestuur is hierdoor dus niet in enig belang geschaad.
3.12.

Het recht om een vergadering bijeen te roepen is een statutair recht dat niet zomaar mag worden weggenomen. Dat gebeurt door een schorsing wel. Een lid dat geschorst is kan de aan het lidmaatschap verbonden rechten namelijk niet uitoefenen (artikel 7 lid 2 van de statuten). Dit betekent dat uitsluitend het gebruikmaken van een statutair recht door een lid van de vereniging in redelijkheid geen reden kan zijn om tot schorsing van dat lid over te gaan. Dit is anders als er bijkomende omstandigheden zijn die wel een schorsing rechtvaardigen.
3.13.

De door de SP genoemde bijkomende omstandigheid dat [eiseres] haar imagoschade heeft berokkend door te verzoeken om een ledenvergadering en die vervolgens uit te roepen, houdt geen stand. De SP heeft namelijk op geen enkele manier concreet gemaakt waaruit die schade precies bestaat en waardoor deze is ontstaan. Dat had wel op haar weg gelegen. Verder is het natuurlijk zo dat het voor een bestuur van een vereniging niet altijd leuk hoeft te zijn als door een lid van een bepaald statutair recht gebruik wordt gemaakt. Wellicht kan dat leiden tot frictie, maar dat is inherent aan de democratische inrichting van een vereniging als de onderhavige. Als onder die omstandigheid toch tot schorsing van het betreffende lid kan worden overgegaan, ondermijnt dat het democratische karakter van een vereniging, waarvoor juist de statuten de grondslag bieden. Verder speelt in dit geval mee dat de SP de kans voorbij heeft laten gaan om een toelichting op de gestelde schade en/of andere bijkomende omstandigheden te noemen. Alleen de raadsman van SP was namelijk ter zitting aanwezig.
3.14.

Dit alles leidt tot de conclusie dat het afdelingsbestuur niet in redelijkheid kon overgaan tot het nemen van het schorsingsbesluit, zodat dit besluit vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW (in combinatie met artikel 2:8 BW). De vordering tot vernietiging van dit besluit wordt daarom toegewezen.
3.15.

[eiseres] heeft vervolgens nietigverklaring/vernietiging van de uitspraak van de beroepscommissie gevorderd. Ook deze vordering zal worden toegewezen (de vernietiging). Daarvoor is allereerst redengevend dat het besluit van de beroepscommissie op dezelfde gronden is genomen als het schorsingsbesluit van het afdelingsbestuur. Omdat hiervoor al is overwogen dat die argumenten geen reden voor een schorsing konden zijn, kon ook de beroepscommissie in redelijk niet tot haar besluit komen. Aanvullend overweegt de beroepscommissie in haar besluit nog dat de oproepingsbrief van 22 oktober 2016, waarin de leden worden uitgenodigd voor de ledenvergadering van 7 november 2007, “qua toon en strekking verre voldeed aan de normen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden”. Opvallend is dat deze door de beroepscommissie genoemde grond voor schorsing niet voorkomt is het oorspronkelijke schorsingsbesluit. In dat besluit staat namelijk alleen dat [eiseres] geschorst wordt vanwege het feit dat zij ten onrechte een ledenvergadering heeft uitgeschreven, terwijl zij wist dat het bestuur van de afdeling aan het verzoek gehoor gaf (zie 2.6.). De beroepscommissie heeft aldus – bij nader inzien – een nieuw argument aan het schorsingsbesluit toegevoegd. Of dit wel of niet is toegestaan kan in het midden blijven. De beroepscommissie had namelijk ook met deze nadere grond in redelijkheid niet tot een ongegrondverklaring van het door [eiseres] ingestelde beroep tegen het schorsingsbesluit kunnen komen. Daartoe wordt overwogen dat de beroepscommissie niet heeft toegelicht waarom de oproepingsbrief verre voldeed aan de normen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Voor zover zij heeft bedoeld te zeggen dat de in die brief genoemde te behandelen onderwerpen schadelijk zouden kunnen zijn voor de SP, zou ze daar gelijk in kunnen hebben. Maar is het niet altijd zo dat als een groep leden het niet eens is met het bestuur van de vereniging en zij een vergadering uitroepen, de onderwerpen van die vergadering onwelgevallig voor het bestuur (kunnen) zijn? Deze onwelgevalligheid kan in ieder geval geen reden voor schorsing zijn. Datzelfde geldt voor de aankondiging in de oproepingsbrief dat mogelijk een motie van wantrouwen jegens het bestuur wordt ingediend. Hoe vervelend dat ook voor het bestuur kan zijn, uit de statuten volgt nu eenmaal dat (ontevreden) leden een vergadering bijeen mogen roepen en dat zij – als ze dat doen – de (mogelijk) te bespreken onderwerpen moeten noemen. Aan deze statutaire plicht heeft [eiseres] in de oproepingsbrief voldaan. In het licht van dit alles vernietigt de rechtbank ook het besluit van de beroepscommissie.