Toetsing uitspraak tuchtcommissie (KNVB)

Rechtbank Midden-Nederland 25-11-2015ECLI:NL:RBMNE:2015:8154

Na een schorsing door de tuchtcommissie van de KNVB, tekent het lid eerst intern beroep aan bij de beroepscommissie en legt de zaak daarna voor aan de voorzieningenrechter. De rechter of toetst in kort geding marginaal of de tuchtcommissie (en niet de beroepscommissie) in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen.

Vonnis in kort geding van 25 november 2015
in de zaak van
[eiser], eiser,
tegen de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND, gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en KNVB genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Op 25 mei 2015 heeft in [woonplaats] een (amateur)voetbalwedstrijd plaatsgevonden tussen de eerste elftallen van [voetbalclub 1] en [voetbalclub 2] . [eiser] was op dat moment trainer van [voetbalclub 2] .
2.2.

Tijdens de wedstrijd heeft [eiser] een rode kaart gekregen. Na afloop heeft zich in de bestuurskamer een incident voorgedaan, waarbij [eiser] het arbitraal trio verbaal onheus heeft bejegend.
2.3.

De scheidsrechter heeft op 25 mei 2015 een rapportage opgesteld over het incident, waarin hij melding maakt van de door hem geconstateerde overtredingen. Daarmee is de overtreding aanhangig geworden bij de Tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de tuchtcommissie). De assistent-scheidsrechters hebben op 26 mei 2015 eveneens een rapportage ingediend. De tuchtcommissie heeft [eiser] naar aanleiding van deze rapportage op 28 mei 2015 een tenlastelegging gezonden.
2.4.

Op 10 juni 2015 heeft de tuchtcommissie mondeling onderzoek gedaan, ter gelegenheid waarvan zes personen zijn gehoord, waaronder beide assistent-scheidsrechters, [eiser] en de voorzitter en secretaris van [voetbalclub 2] .
2.5.

Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard:
“Dat u zich tijdens en na de wedstrijd [voetbalclub 1] – [voetbalclub 2] d.d. 25 mei 2015 te [woonplaats] onbehoorlijk heeft gedragen door:

1. Het bedreigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: […]
3. Het op agressieve wijze belagen van de scheidsrechter(s)

(Artikel 2 lid 2 sub b Algemeen Reglement)”

De tuchtcommissie heeft [eiser] daarop als volgt beslist:

STRAFMOTIVERING
(…)
De tuchtcommissie heeft zich bij het bepalen van de strafmaat in eerste aanleg afgevraagd of er sprake is geweest van een excessieve overtreding, waarbij dient te worden vastgesteld of de geuite bedreigingen ernstig (…) zijn geweest. De tuchtcommissie is van oordeel dat de strekking van de woorden in combinatie met de houding van betrokkene als excessief bestempeld en ook betraft dienen te worden.

De richtlijn voor het ernstig bedreigen van de scheidsrechter schrijft conform paragraaft 2.3.2.2 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal – seizoen 2014/’15 een schorsing van 12 maanden t/m ontzetting uit het lidmaatschap als straf voor.

De tuchtcommissie is van oordeel dat alleen al de geuite bedreigingen op zich zouden leiden tot de minimale straf. Daarnaast heeft de tuchtcommissie bij het bepalen van de strafoplegging het volgende in acht genomen:
– Dat betrokkene na afloop van de wedstrijd de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen en er zodoende voor heeft kunnen kiezen om niet naar de bestuurskamer te gaan.
– Dat betrokkene tijdens de wedstrijd de assistent-scheidsrechter bij zijn arm heeft gepakt.
– Dat er naast bedreigingen ook beledigingen zijn geuit door betrokkene.
– De strafkaart van betrokkene, waarop valt af te lezen dat dit de derde overtreding van betrokkene is dit seizoen.

Hierdoor heeft de tuchtcommissie besloten om af te wijken van de minimale straf ten nadele van betrokkene. Deze afwijking komt ten uiting in het voorwaardelijke deel van de straf.

STRAFOPLEGGING
(…)
– Een schorsing van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De ingangsdatum van de straf is 24 juni 2015.

Dit houdt in dat betrokkene gedurende de schorsing niet aan wedstrijden in de zaal of op het veld noch aan zaal- of veldtrainingen mag deelnemen, geen functie binnen de KNVB of binnen een vereniging mag vervullen en op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of binnen een vereniging.”

2.6.

[eiser] heeft op 25 juni 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak. Bij uitspraak van 13 juli 2015 heeft de commissie van beroep de uitspraak van de tuchtcommissie van 24 juni 2015 bevestigd. Vervolgens heeft [eiser] op 7 augustus 2015 een herzieningsverzoek ingediend. Dit verzoek is door de commissie van beroep afgewezen op 28 augustus 2015.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na wijziging van eis, primair – samengevat – schorsing van de uitspraak waarbij [eiser] is geschorst (hierna: de uitspraak) vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis en subsidiair schorsing vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum.
3.2.

KNVB voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden die hij voor [voetbalclub 2] verrichtte zijn voornaamste bron van inkomen vormden en dat hij ten gevolge van de schorsing geen inkomen meer ontvangt. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de KNVB haar tuchtrechtspraak statutair heeft belegd bij onafhankelijke organen van de KNVB, waaronder de tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal. De uitspraken van die commissie betreffen daarmee besluiten van een orgaan van de rechtspersoon, zodat de nietigheid en/of vernietigbaarheid van deze uitspraken getoetst dienen te worden aan de in de artikelen 2:14 lid 1 BW en 2:15 lid 1 BW opgenomen criteria.
4.3.

[eiser] heeft verzocht om schorsing van de uitspraak nu deze de toets van de redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan en in een bodemprocedure geen stand zal houden. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat [eiser] meent dat de uitspraak vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De voorzieningenrechter dient bij een dergelijke vordering het bestreden besluit marginaal te toetsen, waarbij als toetsingskader geldt of de tuchtcommissie en/of de commissie van beroep in redelijkheid en naar billijkheid tot diens uitspraken konden komen en het besluit bij de bodemrechter stand zal houden.
4.4.

Tussen partijen is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling debat ontstaan of de vordering zich dient te richten tegen de uitspraak van de tuchtcommissie of de commissie van beroep. [eiser] heeft bij dagvaarding terecht schorsing van het besluit van de tuchtcommissie gevorderd, nu de vraag of het orgaan van de KNVB in redelijkheid en naar billijkheid tot diens besluit moet komen met name ziet op de wijze waarop de tuchtcommissie de procedure heeft vormgegeven en de strafmaat heeft gemotiveerd. Bovendien zou schorsing van het besluit van de commissie van beroep niet tot een voor [eiser] gunstig resultaat leiden, nu daarmee het besluit van de tuchtcommissie in stand gelaten wordt.
4.5.

[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de uitspraak van de tuchtcommissie vernietigbaar is enerzijds aangevoerd dat de tuchtcommissie ten onrechte geen getuigen aan de zijde van [eiser] heeft gehoord en anderzijds dat de opgelegde schorsing disproportioneel is gezien de persoonlijke situatie van [eiser] .
4.6.

Ten aanzien van de getuigen geldt dat zijdens de KNVB onweersproken is gesteld dat zij in de schriftelijke oproeping voor de mondelinge behandeling heeft gewezen op de mogelijkheid om getuigen te doen horen. [eiser] heeft echter niet op voorhand opgave gedaan van de door hem gewenste getuigen, noch heeft hij ter gelegenheid van het mondeling onderzoek van 10 juni 2015 de tuchtcommissie verzocht om getuigen te horen. Overigens zijn bij het mondeling onderzoek wel getuigen van de zijde van [voetbalclub 2] gehoord. Daarmee staat voldoende vast dat [eiser] weliswaar de mogelijkheid heeft gehad om getuigen te laten horen, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dat deze getuigen niet zijn gehoord kan [eiser] dan ook niet aan de KNVB tegenwerpen. Daarbij geldt bovendien dat in dit kort geding ook niet is gebleken wat deze getuigen zouden hebben kunnen verklaren en of dit de tuchtcommissie tot een ander oordeel had kunnen brengen. Daaruit volgt reeds dat de tuchtcommissie in redelijkheid en naar billijkheid tot haar bewezenverklaring heeft kunnen komen, nu de gestelde disproportionaliteit slechts ziet op de opgelegde straf. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter op deze grond over zal gaan tot vernietiging van het besluit.
4.7.

Ten aanzien van de gehanteerde strafmaat geldt dat in artikel 25 lid 3 onder b van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal is bepaald dat voor excessieve overtredingen zoals door [eiser] begaan onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen gelden. Uit het in een bijlage bij dat reglement opgenomen ‘Overzicht excessen en onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen excessen’ blijkt dat voor ‘Ernstige bedreiging’ de geldende minimumstraf een schorsing van 12 maanden bedraagt en de maximumstraf ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB betreft. Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.5 opgenomen strafmotivering heeft de tuchtcommissie aansluiting gezocht bij de vastgestelde minimumstraf. De door haar geconstateerde strafverzwarende omstandigheden heeft zij tot uitdrukking gebracht in een voorwaardelijke sanctie.
4.8.

Daaruit volgt dat de door de tuchtcommissie opgelegde straf geheel binnen het door de KNVB opgestelde kader past, waarbij de tuchtcommissie voor het onvoorwaardelijke deel van de straf heeft volstaan met de minimum. Als zodanig acht de voorzieningenrechter, marginaal toetsend, de straf dan ook niet disproportioneel. Voor zover de voorzieningenrechter het betoog van [eiser] zo moet begrijpen dat de tuchtcommissie, gezien de belangen van [eiser] , die naar eigen zeggen met [voetbalclub 2] opstaat en naar bed gaat, af had moeten wijken van de minimumstraf treft dit evenmin doel. Tegenover het belang van [eiser] om bij [voetbalclub 2] werkzaam te kunnen zijn staat immers het zwaarwegende belang van de KNVB om geweld en agressie in het amateurvoetbal waar mogelijk uit te bannen. Dat de tuchtcommissie het laatste belang kennelijk zwaarder heeft laten wegen is alleszins te billijken, zodat zij in redelijkheid en naar billijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen en het besluit dan ook stand zal houden bij de bodemrechter. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.

De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst de vorderingen af,
5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van KNVB tot op heden begroot op € 1.429,00.