Beroep tegen inschrijving nieuw bestuur door KvK

College van Beroep voor het bedrijfsleven 12 maart 2014
ECLI:NL:CBB:2014:109

Beroep van ontslagen oud-voorzitter van een vereniging tegen de inschrijving van het nieuwe bestuur in het Handelsregister door de Kamer van Koophandel. Op grond van art. 8:6 Awb en art. 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) is het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevoegd in enige instantie. De reden voor de bijzondere procesingang is (vermoedelijk) dat de vervaltermijn van art. 2:15 lid 5 BW voor vernietiging van het ontslagbesluit is verstreken. De oud-voorzitter is ontslagen op de ALV van 4 april 2009, het nieuwe bestuur is op 8 september 2009 ingeschreven door de KvK, pas op 14 december 2011 maakt de oud-voorzitter bezwaar bij de KvK. Dat is blijkbaar nog tijdig. De rechter onderzoekt de gang van zaken op de ALV alsnog en acht het besluit geldig. De vraag is echter of een procedureel gebrek, dat slechts tot vernietigbaarheid van het besluit van de ALV had kunnen leiden (art. 2:15 lid 1 sub a BW) en dat nu onaantastbaar is door verstrijken van de vervaltermijn, grond had kunnen zijn voor succesvol bezwaar tegen de inschrijving van het nieuwe bestuur in het Handelsregister (en wat de rechtsgevolgen daarvan zouden zijn).
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2014 in de zaak tussen
[naam 1], appellant,
en de Kamer van Koophandel, verweerster,
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het bestuur van de vereniging [derde belanghebbende].

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2009 (het primaire besluit) heeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden (thans: de Kamer van Koophandel) een bestuurswijziging van de vereniging [derde belanghebbende] (de Vereniging) ingeschreven, inhoudende uitschrijving van het bestuur van de Vereniging, waaronder appellant als voorzitter, en inschrijving van een nieuw bestuur.

Bij besluit van 17 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging heeft een reactie ingediend.

Partijen hebben op elkaars stukken gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellant is verschenen in persoon en verweerster is verschenen bij haar gemachtigde. Namens de Vereniging zijn verschenen [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

1.

Op 1 januari 2014 is, onder intrekking van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, de Wet op de Kamer van Koophandel (hierna: de wet ) in zijn geheel in werking getreden.
Artikel 76, vierde lid, van de wet bepaalt, voor zover hier van belang, dat in wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een kamer van koophandel en fabrieken is betrokken, op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 en artikel 70 van deze wet, de Kamer van Koophandel in de plaats treedt van die kamer van koophandel en fabrieken. Om die reden is in de partijstelling van deze uitspraak de Kamer van Koophandel vermeld.

2.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar overweegt het College als volgt.
Appellant heeft eerst op 14 december 2011 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In dat verband heeft appellant van meet af aan verklaard pas op deze datum kennis te hebben genomen van dit besluit, en vervolgens direct bezwaar te hebben gemaakt. Verweerder heeft verklaard dat het primaire besluit niet tevens (in afschrift) aan appellant is verzonden. Voorts is van belang dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit kan worden afgeleid dat appellant al eerder van het primaire besluit kennis heeft genomen dan wel redelijkerwijs kon hebben genomen. Gelet op het voorgaande ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerster het bezwaar van appellant wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

3.

Ten aanzien van de inschrijving van de opgave tot de bestuurswijziging overweegt het College als volgt.
3.1

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Handelsregisterwet 2007 wordt een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, die volgens de statuten de zetel in Nederland heeft, ingeschreven in het handelsregister. Artikel 18 van die wet bepaalt dat tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerst lid, onderdeel a en b, het tweede lid en het derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
Artikel 4, eerste lid, Handelsregisterbesluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) bepaalt dat verweerster onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is en of de opgave juist is. Het tweede lid bepaalt dat, indien verweerster ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en ook van oordeel is dat die opgave juist is, zij onverwijld overgaat tot inschrijving.

In artikel 5, eerste lid, Handelsregisterbesluit 2008 is daarnaast bepaald dat verweerster weigert om tot inschrijving over te gaan als zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon. Het tweede lid bepaalt voorts dat verweerster kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien (onder e) zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.

3.2

Verweerster heeft een opgave tot wijziging van het bestuur van de Vereniging ontvangen. Die opgave is ondertekend door [naam 2], één van de nieuwe bestuurders. Verweerster heeft bij brief van 12 augustus 2009 verzocht om nadere informatie, welke is ontvangen. Overgelegd zijn de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging alsmede stukken die zien op de procedure die heeft geleid tot het besluit van de Algemene Ledenvergadering (ALV) van 4 april 2009 tot wijziging van het bestuur van de Vereniging. Naar aanleiding van die informatie heeft verweerster de genoemde opgave ingeschreven in het Handelsregister.
Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte tot inschrijving is overgegaan omdat – samengevat – de bestuurswijziging onrechtmatig tot stand is gekomen. Verweerster heeft immers niet om machtigingen gevraagd van de leden, die niet op de ALV aanwezig waren. Voorts is bij de opgave van die wijziging valsheid in geschrift gepleegd, omdat zonder haar toestemming de handtekening van [naam 4] is gebruikt, aldus appellant.

3.3

Het College is op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting van oordeel dat de procedure, die heeft geleid tot de wijziging van het bestuur, aan de bepalingen van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging voldoet. Voor een besluit van de ALV inzake een bestuurswijziging is geen meerderheid van de leden van de Vereniging vereist; een meerderheid van de op de ALV wel aanwezige leden volstaat. Appellant betwist dit ook niet langer.
Vast staat dat de op 4 april 2009 gehouden – tijdig aangekondigde en vooraf toereikend geagendeerde – ALV vijf leden aanwezig waren. Vast staat tevens dat die vijf leden vóór het ontslag van appellant als voorzitter hebben gestemd en, onder andere, hebben beslist om [naam 2] tot één van de nieuwe bestuurders te benoemen, in de functie van secretaris/penningmeester. Het College is van oordeel dat verweerster dan ook terecht heeft geconcludeerd dat de hiervoor aangeduide opgave tot, onder meer, uitschrijving van appellant als bestuursvoorzitter afkomstig was van een tot opgave bevoegd persoon en dat geen aanleiding bestond voor gerede twijfel over de juistheid van de opgave. Reeds de (fysieke) aanwezigheid van vijf leden die instemden met het daartoe strekkende voorstel, onder meer, appellant te ontslaan en, onder meer, [naam 2] tot nieuw bestuurslid te benoemen kon bewerkstelligen dat dit besluit conform de bepalingen van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement en aldus rechtmatig kon worden genomen. De omstandigheid dat nog eens vijf andere leden door middel van schriftelijke machtigingen op deze vergadering in dezelfde zin als de vijf fysiek aanwezige leden aan de stemming hebben deelgenomen, legt, gelet op het voorgaande, derhalve geen gewicht meer in de schaal voor de beantwoording van de vraag of meerbedoeld besluit rechtmatig kon worden genomen. Hetgeen appellant met betrekking tot die machtigingen heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.

Dat in dit verband op enigerlei sprake zou zijn van valsheid in geschrift, is onvoldoende aannemelijk geworden. Appellant heeft daarvan ook geen aangifte gedaan.

Bovendien heeft appellant geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid, die artikel 2:15 BW hem biedt, te weten de bevoegdheid om vernietiging van (in dit geval) het besluit van de ALV van 4 april 2009 te vorderen.

4.

Het beroep is ongegrond.
5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.