Frauderende penningmeester

Rechtbank Alkmaar 11 juli 2012 (Ponyclub Bucephalus)
ECLI:NL:RBALK:2012:5563 (publicatie 24
januari 2014, anonimisering toegevoegd) 

Frauderende penningmeester. Tussenvonnis inzake bewijslast en bewijsopdracht. 
Voor afloop, zie dit bericht 

Vonnis van 11 juli 2012
in de zaak van
de vereniging LANDELIJKE
RIJVERENIGING / PONYCLUB BUCEPHALUS
,
eiseres, tegen
[Gedaagde]
Partijen zullen hierna ”de
rijvereniging” en ”[Gedaagde]” genoemd worden.





2 De feiten
2.1
[De rijvereniging] is een paardensportvereniging. Het bestuur van de
vereniging wordt gevormd door zeven leden, waaronder een voorzitter, een
secretaris en een penningmeester.
2.2
[Gedaagde] is vanaf het najaar in 2009 tot het najaar in 2011
penningmeester geweest. Hij was uit dien hoofde belast met het beheer over de
financiën van de rijvereniging, wat onder meer inhield het namens de vereniging
ontvangen van betalingen dan wel het verrichten van betalingen.
2.3
De rijvereniging beschikt over de door [Gedaagde] opgestelde kasboeken
2009 en 2011.
2.4
[Gedaagde] heeft bij zijn vertrek in het najaar van 2011 een bedrag van
€ 9.720,00 in kas aan de rijvereniging overgedragen.
2.5
De rijvereniging heeft na het vertrek van [Gedaagde] aan de hand van
bonnetjes voor een bedrag van € 10.020,= uitgaven gereconstrueerd.
Het geschil
3.1
De rijvereniging vordert – samengevat – veroordeling van [Gedaagde] tot
betaling van € 40.221,40, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[Gedaagde] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.
De beoordeling
4.1
De rijvereniging heeft ter onderbouwing
van haar vordering op [Gedaagde] het volgende gesteld. [Gedaagde] heeft in zijn
hoedanigheid als penningmeester van de rijvereniging valsheid in geschrifte
gepleegd door de handtekeningen van (ex)bestuurders te vervalsen teneinde een
overeenkomst van kredietverlening ad € 35.000,= met de bank aan te gaan,
en heeft daarnaast geld van de rijvereniging verduisterd door exorbitant veel
pinopnames ten laste van de vereniging te verrichten zonder deze deugdelijk in
een boekhouding te verantwoorden, door zichzelf opbrengsten uit de kantine en
evenementen toe te eigenen, door geld van de rijvereniging aan zichzelf over te
maken en door ten bate van zichzelf pintransacties van de bankrekening van de
rijvereniging te verrichten. [Gedaagde] heeft de stellingen van de
rijvereniging gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren
van partijen achtereenvolgens bespreken.
4.2
De rijvereniging grondt haar vordering allereerst op onrechtmatige daad
en verder op toerekenbare tekortkoming. Onder verwijzing naar wat de Hoge Raad
heeft bepaald in zijn arrest van 2 maart 2007 (LJN AZ3535) overweegt de
rechtbank het volgende. Voor een vordering op grond van onrechtmatige daad
jegens een bestuurder van een rechtspersoon is slechts ruimte indien er,
onafhankelijk van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een
verbintenis die voor de bestuurder voortvloeit uit zijn benoeming, sprake is
van een onrechtmatige daad, waarbij voor zover dit het geval mocht zijn, de
aansprakelijkheid moet worden vastgesteld op basis van de in artikel 2:9 BW
genoemde maatstaven. Zoals hiervoor is overwogen bestaat het aan [Gedaagde] te
maken verwijt erin dat hij geld van de rijvereniging heeft verduisterd. Deze
gedraging is los van de benoeming van [Gedaagde] als bestuurder als
onrechtmatig te beschouwen. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of de
stellingen van de rijvereniging leiden tot de slotsom dat sprake is van
verduistering aan de zijde van [Gedaagde].
4.3
De rijvereniging grondt haar vordering op de periode dat [Gedaagde]
penningmeester is geweest bij de rijvereniging. Partijen verschillen van mening
over de vraag van wanneer tot wanneer die periode precies liep. De
rijvereniging gaat uit van de periode oktober 2009 tot 15 september 2011, [Gedaagde]
gaat uit van december 2009 tot 9 september 2011.
4.4
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de periode [Gedaagde] is
begonnen op de datum dat hij formeel benoemd is geworden als penningmeester.
Dat hij toen nog niet over administratie en bankpas beschikte, doet (wat daar
ook van zij) niets af aan het feit dat hij vanaf dat moment reeds formeel
geautoriseerd was om namens de rijvereniging als penningmeester op te treden.
De rechtbank gaat er van uit dat de periode eindigt op de datum dat [Gedaagde]
geschorst was en zijn bankpas en administratieve stukken bij de rijvereniging
heeft ingeleverd, aangezien hij vanaf dat moment geen rechtshandelingen namens
de rijvereniging meer kon en mocht verrichten. De rechtbank stelt de eerste
datum vast, als gesteld door [Gedaagde] en niet betwist door de rijvereniging,
op 27 november 2009. De rechtbank stelt de tweede datum vast, als gesteld door [Gedaagde]
en niet betwist door de rijvereniging, op 9 september 2011. De vraag of [Gedaagde]
in zijn hoedanigheid als penningmeester geld van de rijvereniging heeft
verduisterd beperkt zich derhalve tot de periode van 27 november 2009 tot en
met 9 september 2011.
4.5
Het beroep dat [Gedaagde] doet op
decharge over 2009 en 2010 faalt. Decharge maakt een bestuurder uiteraard niet
onvatbaar voor de gevolgen van een door hem jegens de rechtspersoon gepleegde
onrechtmatige daad en geldt overigens ook niet zonder meer voor feiten en
handelingen die niet uit de stukken blijken op basis waarvan de decharge is
verleend.
4.6
[Gedaagde] heeft als primair verweer aangevoerd dat het rapport Wiedijk,
dat de rijvereniging als productie 8 bij dagvaarding heeft overgelegd, niet moet
worden betrokken bij de beoordeling dan wel dat er geen bewijswaarde aan kan
worden toegekend, omdat het ten eerste niet is voorzien van de achterliggende
gegevens en ten tweede omdat [Gedaagde] niet is gehoord bij de totstandkoming
ervan. De rijvereniging heeft de stellingen van [Gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.7
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat
de rijvereniging [Gedaagde] niet heeft betrokken bij het opstellen van het
rapport Wiedijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat Wiedijk de status heeft
van partijdeskundige, wiens rapport de status heeft van de stellingen van de
rijvereniging, die door [Gedaagde] zijn te betwisten. De rechtbank zal het
rapport Wiedijk als zodanig betrekken bij de beoordeling. De rechtbank zal de
vraag of de achterliggende stukken van het rapport Wiedijk nodig zijn hieronder
bespreken bij de afzonderlijke posten.
4.8
Het verweer van [Gedaagde] dat het bestuur van de rijvereniging
onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door de door [Gedaagde] bij zijn
vertrek verzochte kascontrole te weigeren, faalt. Onderwerp van geschil zijn de
gedragingen van [Gedaagde] jegens de rijvereniging, niet andersom. In dit
verweer valt ook geen ”eigen schuld” verweer te zien.
contante pinopnames
4.9
De rijvereniging heeft allereerst gesteld dat [Gedaagde] als
penningmeester met de bankpas die hem door de vereniging ter beschikking was
gesteld buitensporig veel pinopnames heeft verricht, tot een bedrag van
€ 40.701,= waarvan de besteding in het geheel niet is verantwoord over
2010 aangezien [Gedaagde] geen kasboek over dat jaar heeft achtergelaten, en
onvolledig en/of onjuist is verantwoord over 2009 en 2011 omdat [Gedaagde] over
die periodes weliswaar kasboeken heeft bijgehouden maar dat onvolledig dan wel
onjuist heeft gedaan. De rechtbank begrijpt dat de rijvereniging met deze
stelling bedoelt dat [Gedaagde] zich gelden van pinopnames, die aan de
rijvereniging toebehoorden, heeft toegeëigend. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat
hij met het geld van de pinopnames contante betalingen aan instructeurs en
leveranciers heeft gedaan, en dat deze gang van zaken gebruikelijk was op de
rijvereniging. De rijvereniging heeft hierna erkend dat instructeurs deels
contant betaald worden maar tevens aangevoerd dat dit lang niet zoveel was als
de bedragen die [Gedaagde] heeft gepind, en dat het merendeel van de betalingen
aan instructeurs en leveranciers via de bank werd gedaan.
4.10
De rechtbank oordeelt als volgt. Met voorgaande stellingen en verweren
is thans nog niet komen vast te staan dat [Gedaagde] zich door middel van
contante pinopnames geld van de rijvereniging heeft toegeëigend. Daarvoor moet
naar het oordeel van de rechtbank blijken dat er in de periode [Gedaagde]
significant meer contante pinopnames hebben plaatsgevonden dan in de jaren
daarvoor (waarbij de rechtbank als referentie neemt een periode van drie jaar)
zonder dat voor die significante toename een toereikende verantwoording kan
worden gevonden in betalingen aan instructeurs of leveranciers, bijvoorbeeld
omdat, zoals [Gedaagde] stelt, deze in voorgaande jaren vaker via de bank werd
betaald dan in de periode [Gedaagde].
4.11
De rechtbank zal de rijvereniging in de gelegenheid stellen deze
significante toename aan te tonen en neemt aan dat de rijvereniging dit zal
willen doen door middel van geschrift. De rechtbank stelt zich voor dat de
rijvereniging dit doet door de hoeveelheid contante pinopnames (aantallen en
bedragen per jaar) van de bankrekeningen van de rijvereniging die door de
toenmalige penningmeester zijn verricht in de drie jaar vóór de periode [Gedaagde]
(27/11/06–26/11/09) af te zetten tegen de hoeveelheid pinopnames die door de
penningmeester zijn verricht in de periode [Gedaagde] (27/11/09–9/9/11), en dat
ze een standpunt inneemt over de vraag of uit de vergelijking van die twee een
significant verschil blijkt, waar dit op wijst en hoe dit zich verhoudt tot de
hoeveelheid bankbetalingen dan wel niet verrichte betalingen aan instructeurs
en leveranciers in die twee periodes. De rechtbank stelt zich voor dat de
rijvereniging voorgaand standpunt nader onderbouwt door overlegging over beide
perioden van alle bankafschriften van de bankrekening(en) waarvandaan werd
gepind en waarvandaan de bankbetalingen aan instructeurs en leveranciers werden
gedaan. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
4.12
De rechtbank merkt
thans reeds het volgende op ten aanzien van de bewijslast voor een toereikende
verantwoording van de pinopnames. De bewijslast voor de stelling dat ter zake
van deze pinopnames sprake is van verduistering aan de zijde van [Gedaagde]
ligt volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (hierna: Rv) bij de rijvereniging. De rechtbank ziet in de
volgende omstandigheden aanleiding om hierin enige nuance aan te brengen.
Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde]
valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de handtekeningen van twee
(ex)bestuurders van de rijvereniging te vervalsen op een overeenkomst waarin [Gedaagde]
bij de bank, zonder medeweten van zijn medebestuurders, ten laste van de
rijvereniging een lening van € 35.000,= heeft willen aanvragen. Dat aan
deze intenties van [Gedaagde] geen uitvoering is gegeven is, blijkens de
stellingen van partijen, te danken aan de alertheid van de bank en niet aan
inkeer bij [Gedaagde].
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat de valsheid in
geschrifte niet ter zake doet omdat de rijvereniging haar vordering niet op de
vermogensrechtelijke gevolgen daarvan heeft gegrond. Dat moge zo zijn, maar
deze daad geeft wel inzicht in de wijze waarop [Gedaagde] zijn functie van
penningmeester heeft ingevuld.
– Partijen twisten
over de vraag of [Gedaagde] het kasboek 2010 aan de rijvereniging heeft
overhandigd. Tussen partijen staat vast dat [Gedaagde] het kasboek 2010 niet
persoonlijk aan één van de bestuurders heeft overhandigd maar dat hij bij zijn
vertrek heeft verwezen naar een locatie op de rijvereniging, waar hij het
kasboek zou hebben achtergelaten. De rijvereniging stelt dat het kasboek 2010
niet op de door [Gedaagde] genoemde locatie is aangetroffen. [Gedaagde] heeft
deze stelling onbetwist gelaten. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [Gedaagde]
geen kasboek 2010 heeft achtergelaten bij de rijvereniging.
– [Gedaagde] heeft
erkend dat hij het digitale exemplaar van het kasboek 2010, dat hij thuis op
zijn computer had staan, heeft verwijderd nadat hij decharge had verkregen. De
rechtbank stelt vast, als gesteld door de rijvereniging en niet betwist door [Gedaagde],
dat bestuurders van de rijvereniging op dat moment jegens hem reeds zorgen
hadden geuit over de manier waarop hij de financiën van de rijvereniging
verantwoordde. De door [Gedaagde] gegeven verklaring dat het bestand moest
verdwijnen omdat hij ruimte nodig had op zijn harde schijf, acht de rechtbank
weinig geloofwaardig. [Gedaagde] had het bestand om die reden ook eenvoudig op
een andere informatiedrager kunnen opslaan.
– [Gedaagde] erkent
geld van de rijvereniging naar zichzelf te hebben overgemaakt zonder de
rijvereniging hierover te hebben ingelicht. Naar eigen zeggen was dit ter
verrekening van posten die hij voor de rijvereniging had voorgeschoten. Ook als
deze verrekeningsgrond komt vast te staan, betekent het voorgaande dat [Gedaagde]
zijn privé vermogen en dat van de rijvereniging door elkaar heeft laten lopen,
zonder de rijvereniging hierover in te lichten.
Uit het voorgaande
komt aan de zijde van [Gedaagde] een beeld naar voren van grove nalatigheid met
betrekking tot zijn plichten en verantwoordelijkheden als penningmeester en
voorts ernstige leugenachtigheid. Mede in acht genomen het feit dat [Gedaagde]
in zijn hoedanigheid als penningmeester bij uitstek het volledige inzicht in de
inkomsten en uitgaven van de rijvereniging had en dat het juist zijn taak was
om een adequate financiële administratie te verzorgen, zal de rechtbank, indien
komt vast te staan dat er in de periode [Gedaagde] sprake is geweest van een
significante stijging van niet verantwoorde contante pinopnames die naar hem
zijn te herleiden, voorshands als vaststaand aanvaarden dat [Gedaagde] zich het
geld van deze opnames heeft toegeëigend. [Gedaagde] zal alsdan vervolgens in de
gelegenheid gesteld worden tegenbewijs te leveren, door aan te tonen dat hij
het geld van de contante pinopnames heeft besteed ten bate van de rijvereniging.
afdrachten kantine en evenementen
4.13
De rijvereniging heeft voorts gesteld dat uit evenementen en
kantineactiviteiten een bedrag van € 9.640,= is gegenereerd, dat in
contanten aan [Gedaagde] is overhandigd en dat hij niet heeft verantwoord in de
kasboeken. De rijvereniging stelt in het verlengde dat [Gedaagde] zich deze
gelden heeft toegeëigend. [Gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.14
De rechtbank oordeelt als volgt. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de
afdrachten uit de kantine en evenementen niet aan hem werden overhandigd, maar
door de kantinebeheerder, mevrouw Blokker, direct op een bankrekening van de
rijvereniging werden gestort. De rijvereniging heeft dit hierna erkend ten
aanzien van de kantinegelden. De stelling van de rijvereniging dat [Gedaagde]
zich deze kantinegelden heeft toegeëigend wordt daarom reeds nu als onvoldoende
onderbouwd verworpen.
4.15
Partijen zijn het er over eens dat de evenementencommissie de kas van
een evenement beheerde en dat deze kas na afloop van het evenement werd
overgedragen aan [Gedaagde]. Uit de stellingen van partijen blijkt voorts dat
beiden als uitgangspunt nemen dat het geld daarna door de penningmeester moest
worden bewaard in de kas voor contante uitgaven waarvan de besteding in het
kasboek moest worden verantwoord of op een van de bankrekeningen van de
rijvereniging moest worden gestort.
4.16
De rechtbank oordeelt
als volgt. Met voorgaande stellingen en verweren is thans nog niet komen vast
te staan dat [Gedaagde] zich contante opbrengsten van de evenementen heeft
toegeëigend. Daarvoor moet onder meer komen vast te staan dat concrete
geldbedragen uit evenementen in de periode van 27 november 2009 tot en met
9 september 2011 aan [Gedaagde] zijn overgedragen, en dat deze daarna niet
ten goede zijn gekomen aan de rijvereniging.
4.17
De rechtbank zal de rijvereniging in de gelegenheid stellen deze
gegevens in het geding te brengen. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden
gesteld op de akte van de rijvereniging te reageren.
4.18
Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.12 zal de rechtbank, indien
komt vast te staan dat bedragen uit evenementen aan [Gedaagde] zijn
overhandigd, voorshands als vaststaand aanvaarden dat [Gedaagde] zich deze
contante bedragen heeft toegeëigend. [Gedaagde] zal daartegen tegenbewijs
kunnen leveren, door aan te tonen dat het geld is besteed ten bate van de
rijvereniging. [Gedaagde] kan daarbij gebruik maken van de onder 4.11 vermelde
bankafschriften.
overboekingen naar CR Finance
4.19
Tussen partijen is niet in geschil dat [Gedaagde], zonder overleg met de
rijvereniging, een bedrag van € 6.012,= heeft overgemaakt van een
bankrekening van de rijvereniging naar een bankrekening ten name van CR
Finance, waarvan [Gedaagde] rechthebbende is. [Gedaagde] heeft als verweer
aangevoerd dat hij dit heeft gedaan ter verrekening van posten die hij uit zijn
eigen privévermogen voor de rijvereniging had betaald. De rijvereniging heeft
dit verweer gemotiveerd betwist.
4.20
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu [Gedaagde] geen rechtsgrond voor
betaling gesteld heeft, acht de rechtbank de overmaking door [Gedaagde] van
geld van de rijvereniging naar zichzelf onrechtmatig, tenzij komt vast te staan
dat, zoals [Gedaagde] stelt, sprake is van een terechte verrekenpost. Op grond
van de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt [Gedaagde] voor deze grondslag van
verrekening de bewijslast.
4.21
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [Gedaagde], dient de
rijvereniging (bij voorkeur onder verwijzing naar de onder 4.11 vermelde
bankafschriften) schriftelijk nader te concretiseren op welke overboekingen de
stelling van de rijvereniging precies betrekking heeft. De rechtbank zal de
rijvereniging daartoe in de gelegenheid stellen. Daarna zal [Gedaagde] de
gelegenheid krijgen om aan te geven op welke door hem betaalde rekeningen ten
laste van de rijvereniging deze overboekingen zien. De rijvereniging zal daarna
de gelegenheid krijgen om daar weer op te reageren.
pintransacties
4.22
De rijvereniging heeft gesteld dat [Gedaagde] voor een bedrag van € 561,=
pintransacties heeft uitgevoerd ten laste van een bankrekening van de
rijvereniging, terwijl niet is gebleken dat deze transacties ten bate van de
rijvereniging waren. De rijvereniging stelt in het verlengde dat [Gedaagde]
deze transacties ten bate van zichzelf heeft uitgevoerd. [Gedaagde] heeft
erkend dat deze transacties ten bate van hemzelf waren en heeft aangevoerd dat
ook deze transacties ter verrekening waren van posten die hij voor de
rijvereniging uit zijn privévermogen had verricht. De rijvereniging heeft dit
verweer gemotiveerd betwist.
4.23
Voor deze post geldt naar analogie hetzelfde als onder 4.20 en 4.21 is
vermeld, zodat partijen zich ook hierover bij akte zullen kunnen uitlaten.
algemeen
4.24
De rechtbank hecht eraan ter zake van de akten thans reeds op te merken
dat het aan partijen is om hun standpunt te formuleren en concreet te maken aan
de hand van relevante producties, voorzien van een toelichting. Het is niet aan
de rechtbank om een stapel producties die niet zijn voorzien van een
nauwkeurige toelichting te onderzoeken op de eventuele relevantie daarvan. De
rechtbank zal dat dus ook niet doen.
4.25
Tussen partijen is niet in geschil dat in het verlengde van hetgeen is
vermeld onder 2.4 en 2.5 een bedrag van € 19.740,00 in mindering moet
worden gebracht op het bedrag dat [Gedaagde] op grond van het hiervoor vermelde
mogelijk verschuldigd zal zijn aan [de rijvereniging].
4.26
De rechtbank houdt, in afwachting van de akten van partijen, iedere
beslissing aan.
De beslissing
De rechtbank
5.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 augustus 2012 voor
een akte aan de zijde van de rijvereniging, waarin zij zich zal kunnen uitlaten
overeenkomstig het vermelde onder 4.11 (contante pinopnames), 4.17 (afdrachten
evenementen), 4.21 (overboekingen naar CR Finance) en 4.23 (pintransacties).
5.2
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van woensdag 5 september
2012
 voor antwoordakte aan de zijde van [Gedaagde].
5.3
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van woensdag 3 oktober
2012
 voor antwoordakte aan de zijde van de rijvereniging uitsluitend
met betrekking tot het vermelde in de laatste zin van 4.21.
5.4
iedere beslissing wordt aangehouden.