Interne aansprakelijkheid

Rechtbank Breda 25 juli 2012 LJN BX2984

Interne aansprakelijkheid penningmeester. Staleman / Van de Ven ook van toepassing op verenigingen.
Vast komt te staan dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat. Hieruit volgt dat de penningmeester is tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. Echter, voor aansprakelijkheid op grond van 2:9 BW is daarnaast vereist dat een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor zijn de gezichtspunten van Staleman / Van de Ven ook bij verenigingen van toepassing. Van een ernstig verwijt is geen sprake is geen sprake, gelet op: de vereniging is niet-commercieel, het penningmeesterschap is onbezoldigd, bij overname van taken van voorganger waren er al onjuistheden in de boekhouding; er waren geen deugdelijke afspraken omtrent kasgelden en kasboek, diverse personen hadden toegang tot de kas, er werden gratis consumpties gegeven. Opzet niet aangetoond.
Kennelijk vormt een algeheel slordige cultuur geen tekortkoming van de penningmeester, maar juist een factor dat er geen verwijt valt te maken?
Geen aanvullende aansprakelijkheid op grond van 6:162, nu de “de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007, 240)” Verwijzing naar Willemsen / NOM lijkt mij onjuist, nu dat arrest ging over externe aansprakelijkheid van bestuurder jegens aandeelhouder. 
Penningmeester is ontslagen en geroyeerd, maar geen vordering in reconventie en dit komt niet meer aan de orde.

RECHTBANK BREDA

vonnis d.d. 25 juli 2012

De vereniging AFRICHTINGSVERENIGING VRIENDSCHAP VOOROP [ VVT] 

tegen [Gedaagde] (penningmeester)

3. De beoordeling

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de volgende feiten.
[Gedaagde] is in ieder geval vanaf 1 januari 2008 aangesteld als penningmeester van VVT, waarna zij als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [Gedaagde] heeft als penningmeester de financiën van VVT beheerd. Destijds was de heer Van der Hulst voorzitter van VVT en de heer Smits secretaris.
Het bestuur van VVT heeft begin oktober 2010 onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd.
– [Gedaagde] is op 17 april 2011 van haar taken als penningmeester ontheven, hetgeen aan haar bij brief van 20 april 2011 te kennen is gegeven.
– In de algemene ledenvergadering van 17 mei 2011 is [Gedaagde] geroyeerd als penningmeester van VVT.
– Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, heeft VVT op 21 en 28 september 2011 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank West Brabant Noord te Etten-Leur ten laste van [Gedaagde].

3.2. VVT legt aan haar vordering ten grondslag dat [Gedaagde] als bestuurder haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en derhalve tekort is geschoten in de uit artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting, alsmede dat [Gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens VVT. VVT stelt daartoe dat [Gedaagde] in haar hoedanigheid van penningmeester in de periode van februari 2008 tot mei 2011 de financiën van VVT heeft beheerd. Volgens VVT had [Gedaagde] als enige gemachtigde het beheer en de beschikking over de bankrekening van VVT bij de Rabobank. In oktober 2010 heeft het bestuur van VVT onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd en is voorts gebleken dat vermogen aan VVT is onttrokken dat niet kan worden verantwoord, aldus VVT. VVT geeft aan dat uit rekeningafschriften blijkt dat [Gedaagde] diverse kasopnames van de rekening van VVT heeft verricht die niet zijn verantwoord alsmede dat de stortingen van kasoverdrachten (barinkomsten) een grillig verloop vertonen en niet overeenkomen met de door [Gedaagde] gedane stortingen. Volgens VVT is [Gedaagde] diverse malen telefonisch en schriftelijk verzocht om de geconstateerde onjuistheden te verantwoorden en de boekhouding en administratie van VVT over te leggen, doch heeft [Gedaagde] nagelaten hieraan gehoor te geven. In de visie van VVT heeft [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. VVT meent dat [Gedaagde] daardoor haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en onrechtmatig jegens VVT heeft gehandeld en derhalve gehouden is de schade die VVT dientengevolge heeft geleden te vergoeden. Deze schade bestaat volgens VVT in de periode van februari 2008 tot en met juli 2009 uit een bedrag van € 1.247,67, zijnde het verschil tussen een bedrag van € 4.460,72 aan winst uit de kantine en inkomsten uit sponsoring en cursussen minus een bedrag van € 3.135,05 dat [Gedaagde] op de rekening van VVT heeft gestort. Voorts is in de periode van februari 2010 tot en met mei 2011 een bedrag van € 4.670,94 aan kasoverdrachten (barinkomsten) gegenereerd, terwijl door [Gedaagde] in die periode slechts een bedrag van € 1.994,- op de rekening van VVT is gestort. Het verschil tussen beide voornoemde bedragen vormt een schadepost van € 2.676,94, aldus VVT. Daarnaast stelt VVT dat zij schade heeft geleden ten bedrage van € 2.010,-, bestaande uit cashopnames door [Gedaagde] over de periode van april 2010 tot en met januari 2011 waarover geen verantwoording is afgelegd. VVT stelt dat in augustus 2009 door [Gedaagde] eveneens opnames c.q. betalingen zijn verricht waarover geen verantwoording is afgelegd, tezamen resulterend in een schadebedrag van € 396,96. Voorts heeft [Gedaagde] een kastekort laten ontstaan over de periode van augustus 2009 tot en met januari 2010 waarover geen verantwoording is afgelegd ten bedrage van € 619,42. Volgens VVT is door toedoen van [Gedaagde] een boete verschuldigd van € 4,37 wegens debetstanden van de rekening van VVT. Alle voornoemde bedragen tezamen resulteren in een bedrag van € 6.955,36. Bij conclusie van repliek stelt VVT dat uit het kasboek blijkt dat [Gedaagde] op 28 september 2010 een bedrag van € 630,- uit de kas heeft gehaald, met welk bedrag zij haar schadevordering vermeerderd. De totale gevorderde schadevergoeding resulteert derhalve in een bedrag van € 7.585,36. VVT vordert voorts voldoening van de lidmaatschapsgelden voor de Nederlandse Bond van Gebruikshonden-sportverenigingen en VVT over 2010 die [Gedaagde] nagelaten heeft te betalen, tezamen resulterend in een bedrag van € 89,60. Tevens vordert VVT ex artikel 5:2 BW afgifte van alle boekhouding en administratie. Ten slotte maakt VVT aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,-, vergoeding van de beslagkosten ad € 944,- en voldoening van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen,

3.2. [Gedaagde] betwist dat zij vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor privédoeleinden heeft aangewend. Volgens [Gedaagde] heeft zij de financiën van VVT naar behoren beheerd. [Gedaagde] geeft aan dat reeds bij overname van de functie van penningmeester van haar voorganger er onjuistheden in (de administratie van) de financiën waren en er binnen VVT geen deugdelijke afspraken omtrent de kasgelden en het aftekenen van het kasboek bestonden. Tevens wijst [Gedaagde] erop dat er diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven. [Gedaagde] geeft met betrekking tot een viertal door haar verrichte opnames aan, dat zij daarvan gedeeltelijk boodschappen heeft gedaan voor VVT waarvan de bonnetjes aan VVT zijn verstrekt en dat het overige is verrekend met betalingen die zij voor VVT heeft verricht en het restant is gestort op de bankrekening van VVT. Volgens [Gedaagde] zijn de inkomsten niet altijd correct geregistreerd en zijn er geen afspraken gemaakt over de regelmaat waarmee bedragen dienden te worden afgestort. Bovendien kunnen kasverschillen om diverse redenen ontstaan, vanwege de onjuiste registratie van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties, aldus [Gedaagde]. [Gedaagde] voert ten aanzien van de onjuistheden met betrekking tot het verslagjaar 2008 aan, dat deze in maart 2009 – na kascontrole – zijn goedgekeurd en dat zulks eveneens geldt voor het verslagjaar 2009. In april 2010 is de heer Van Hulst feitelijk het beheer over de kas gaan voeren, zodat eventuele onjuistheden vanaf dat moment niet aan [Gedaagde] kunnen worden verweten. Voorts weerspreekt [Gedaagde] dat zij weigerachtig is geweest om opheldering te verschaffen over de (beweerdelijk) onoverzichtelijke financiële situatie. Volgens [Gedaagde] was zij vanaf oktober 2010 wegens ziekte genoodzaakt zich minder actief in te zetten voor VVT, hetgeen zij aan VVT heeft medegedeeld. Evenmin is zij weigerachtig (geweest) om de betreffende financiële bescheiden aan VVT te verstrekken, aldus [Gedaagde]. Deze bescheiden zijn volgens [Gedaagde] nimmer bij haar in bezit geweest, terwijl VVT reeds over de bankafschriften beschikt. De vordering van VVT dienaangaande dient naar de mening van [Gedaagde] dan ook te worden afgewezen. In de visie van [Gedaagde] heeft zij haar taak niet onbehoorlijk vervuld, noch onrechtmatig jegens VVT gehandeld, terwijl [Gedaagde] voorts (de omvang van) de gestelde schade betwist. Deze vorderingen dienen volgens [Gedaagde] derhalve eveneens te worden afgewezen. Ten slotte betwist [Gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten verschuldigd te zijn.

3.3. Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Van vorenbedoelde ernstige verwijtbaarheid is sprake in geval van handelingen die geen redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden zou hebben verricht.

3.4. VVT stelt dat er onjuistheden in de administratie en boekhouding zijn geconstateerd waarover door [Gedaagde] geen verantwoording is afgelegd. Volgens VVT vloeit hieruit voort dat [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. Deze gevolgtrekking van VVT kan niet als juist worden aanvaard. Het enkele feit dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden bevat die niet verantwoord kunnen worden – zoals VVT stelt – brengt niet per definitie met zich dat deze onjuistheden in de boekhouding/administratie ook daadwerkelijk hebben geresulteerd in een feitelijke vermindering van het vermogen van VVT. Het gestelde niet op orde zijn van de financiële boekhouding, kan dan ook op zichzelf niet het oordeel wettigen dat dit tot een onttrekking van vermogen aan VVT heeft geleid. Dat [Gedaagde] deze beweerdelijk aan het vermogen onttrokken gelden voor (privé)doeleinden heeft aangewend, is een stelling die door VVT op geen enkele wijze is onderbouwd. Niet uit de stellingen van VVT, noch uit de overgelegde producties, vloeit voort dat (beweerdelijk) onverantwoorde (ontbrekende) bedragen of transacties in de boekhouding/ administratie tot enige vermogensvermeerdering aan de zijde van [Gedaagde] hebben geleid of haar anderszins tot voordeel hebben gestrekt. Zulks kan dan ook niet succesvol ten grondslag worden gelegd aan de door VVT gestelde onbehoorlijke taakvervulling of het onrechtmatige handelen zijdens [Gedaagde].

3.5. Het vorenstaande neemt niet weg, dat op basis van de stellingen van VVT en de overgelegde producties als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast staat, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT. Het beheren van de financiën van een vereniging, waaronder de rekening en de kas, en het verwerken van financiële mutaties in de boekhouding/administratie, zijn aangelegenheden die behoren tot het takenpakket van een penningmeester. Het feit de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat en onvoldoende inzichtelijk is, behelst – indien zulks niet genoegzaam kan worden verantwoord – derhalve in beginsel een tekortschieten in de behoorlijke vervulling van de opgedragen taak. Anders dan [Gedaagde] stelt, kan op basis van haar stellingen en de door haar overgelegde producties niet worden geconcludeerd, dat zij haar bestuursperiode volledig kan verantwoorden. [Gedaagde] heeft immers enerzijds erkend dat mogelijkerwijs niet alle inkomsten en uitgaven/opnames deugdelijk zijn geregistreerd, terwijl zij anderzijds slechts gedeeltelijk de door VVT opgevoerde discrepanties (gemotiveerd) heeft weersproken en van een onderbouwing middels (leesbare) stukken heeft voorzien. Voorts heeft zij – bij haar stelling dat zij van (opgenomen) gelden van VVT boodschappen heeft gedaan dan wel facturen heeft voldaan ten behoeve van VVT – nagelaten om voldoende gespecificeerd aan te geven op welke van de door VVT opgevoerde discrepanties deze precies betrekking hebben.

3.6. Nu op grond van het vorenstaande is komen vast te staan, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT, terwijl deze niet genoegzaam kunnen worden verantwoord, geldt dat [Gedaagde] tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. 


Dit brengt evenwel nog niet met zich, dat dit tekortschieten in de bestuurstaak – waarvoor [Gedaagde] verantwoordelijk is – leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW. Zoals uit hetgeen onder punt 3.3. is overwogen voortvloeit, leidt immers niet elk tekortschieten in de bestuurstaak waarvoor een bestuurder verantwoordelijk is tot aansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW, doch is daartoe vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijke ernstige verwijtbaarheid is – gelet op het navolgende – in het onderhavige geval geen sprake. Voorop gesteld dient te worden dat VVT een niet-commerciële vereniging is waarin de bestuursleden hun taak (grotendeels) onbezoldigd verrichten. Voorts heeft [Gedaagde] gemotiveerd gesteld – en is door VVT op haar beurt niet (voldoende gemotiveerd) bestreden – dat reeds bij overname van de taken van haar voorganger er onjuistheden/onvolkomenheden waren in de financiële administratie/boekhouding. Hetzelfde geldt voor de stelling, dat er binnen VVT geen deugdelijke afspraken bestonden omtrent de omgang met de kasgelden en het aftekenen van het kasboek. Door VVT is voorts onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat in de betreffende periode diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven, hetgeen ook volgt uit de inhoud van de overgelegde kopieën van het kasboek. Tevens is door VVT niet gemotiveerd betwist, dat de inkomsten niet deugdelijk werden geregistreerd wegens onder meer het niet correct bijhouden van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties door VVT. Daarbij komt, dat op geen enkele wijze is aangetoond, dat [Gedaagde] de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding doelbewust heeft gecreëerd of laten voortbestaan om op ongeoorloofde wijze vermogen aan VVT te onttrekken en daaraan eigen (financieel) voordeel te ontlenen. Voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd en in het licht bezien van de overige omstandigheden van het geval, kan niet worden geoordeeld, dat de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding dermate ernstig zijn van aard en/of omvang dat [Gedaagde] ter zake een ernstig verwijt treft zoals onder punt 3.3. is overwogen. Gezien het vorenstaande, is [Gedaagde] dan ook niet ex artikel 2:9 BW aansprakelijk voor de beweerdelijk door VVT geleden schade ten gevolge van de onbehoorlijke taakvervulling.

3.7. [Gedaagde] is evenmin aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Het door VVT aan [Gedaagde] verweten onrechtmatig handelen heeft zij volgens VVT begaan bij haar taakvervulling als bestuurder/penningmeester, zodat de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007,240). Nu de aan [Gedaagde] verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met haar taakvervulling als penningmeester van VVT, verzet de strekking van artikel 2:9 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, hetgeen slechts anders is indien het aan [Gedaagde] verweten handelen of nalaten ook los van de rechtsbetrekking tussen haar en VVT als onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd. Aangezien onder punt 3.4. en 3.6. reeds is overwogen dat van ongeoorloofde vermogensonttrekking voor eigen (financieel) voordeel niet is gebleken, doet deze uitzondering zich in casu niet voor.

3.8. Nu [Gedaagde] reeds op voornoemde gronden niet ex artikel 2:9 BW of 6:162 BW aansprakelijk is, behoeven de overige stellingen en geschilpunten tussen partijen dienaangaande geen (nadere) bespreking en beslissing meer.

3.9. VVT vordert van [Gedaagde] afgifte van de bescheiden zoals weergegeven onder punt IV van het petitum. [Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij deze bescheiden in haar bezit heeft gekregen of dat deze thans in haar bezit zijn, stellende dat diverse bescheiden zich (nog immer) bij enkele leden/bestuurders van VVT bevinden. Zulks wordt door VVT op haar beurt gemotiveerd bestreden, welke stellingen vervolgens weer door [Gedaagde] gemotiveerd zijn weersproken.
Nu partijen over en weer elkaars stellingen gemotiveerd hebben betwist, is niet komen vast te staan dat [Gedaagde] de betreffende bescheiden in haar bezit heeft gekregen, noch dat deze stukken thans bij haar in bezit zijn. VVT heeft nagelaten van haar stellingen dienaangaande specifiek bewijs aan te bieden. VVT biedt weliswaar aan haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van een viertal met name genoemde getuigen, doch zij laat na aan te geven met betrekking tot welke door VVT ingenomen stellingen deze getuigen kunnen verklaren of bewijs wordt aangeboden. Zulks had – gezien de veelheid en diversiteit van de door VVT geponeerde stellingen – wel op haar weg gelegen. Gezien het vorenstaande wordt aan bewijsvoering ter zake niet toegekomen. Dit brengt met zich dat de vordering tot afgifte van de betreffende bescheiden wordt afgewezen.

3.10. VVT stelt dat [Gedaagde] de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor de Nederlandse Bond van Gebruikshondensportverenigingen ad € 34,60 niet vóór 31 december 2009 heeft voldaan, terwijl zij voorts niet de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor VVT ten bedrage van € 55,- niet vóór 31 maart 2010 heeft voldaan. [Gedaagde] voert aan dat zij de contributie in het voorjaar van 2010 contant aan mevrouw Hultermans van VVT heeft voldaan. Zulks is door VVT gemotiveerd weersproken. Nu [Gedaagde] geen betalingsbewijzen/kwitanties ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd, kan – gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens VVT – niet van de juistheid van de stelling van [Gedaagde] worden uitgegaan, terwijl zij evenmin op dit punt bewijs heeft aangeboden. [Gedaagde] heeft slechts aangeboden tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens indien de stellingen van VVT voorshands bewezen worden geacht. Zulks kwalificeert niet als een voldoende duidelijk/specifiek bewijsaanbod. Gelet op het vorenstaande dient het ervoor te worden gehouden dat [Gedaagde] de betreffende lidmaatschapsgelden niet heeft voldaan, zodat dit deel van de vordering van in totaal € 89,60 zal worden toegewezen. [Gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente over beide bedragen niet weersproken, zodat de rente daarover eveneens zal worden toegewezen als gevorderd.

3.11. VVT vordert een bedrag van € 833,- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden betrekking hebben op de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 2:9 BW en/of 6:162 BW en de vordering tot afgifte van bescheiden, welke vorderingen zijn afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht ter incassering van de onbetaald gelaten lidmaatschapsgelden, zodat er evenmin plaats is voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dienaangaande.

3.12. Nu de vorderingen van VVT – met uitzondering van de lidmaatschapsgelden – worden afgewezen, komt ook de gevorderde vergoeding van de beslagkosten niet voor toewijzing in aanmerking.

3.13. VVT zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van € 500,- aan gemachtigdensalaris.

4. De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VVT te betalen een bedrag van € 89,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 34,60 vanaf 31 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 55,00 vanaf 31 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt VVT in de kosten van dit geding, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 500,00 aan gemachtigdensalaris;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vorderingen voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.M. Koch, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 juli 2012.