Recht op zitting bij interne tuchtrechter

In deze zaak heeft de tuchtrechter van de KNVB een sanctie opgelegd aan een speler vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij na een wedstrijd.  De speler had beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep (CvB, ook een orgaan van de KNVB). Die wees het beroep af en liet de sanctie in stand, zonder de speler zelf te horen.
De rechter vernietigt de uitspraak van het CvB. De CvB had de speler zelf moeten horen tijdens een mondelinge behandeling. De uitspraak van het CvB was namelijk gebaseerd op getuigenverklaringen waartussen verschillen bestonden. De speler had daar ook op gewezen tijdens de procedure bij het CvB.
“Deze onduidelijkheid over de mate van betrokkenheid van [de speler] [door de verschillen tussen de verklaringen] toont het belang van een nieuwe mondelinge behandeling. Het ging immers om een forse sanctie, die tot een zorgvuldige heroverweging noopte en de CvB had de kennelijke onduidelijkheden kunnen ondervangen door alle betrokkenen zelf nog eens te horen. Reeds hierom had de CvB, de criteria van paragraaf 1.7 HTA hanterend, in redelijkheid niet kunnen besluiten dat een nieuwe mondelinge behandeling onnodig was, en zeker niet zonder dit besluit te motiveren. De CvB heeft in haar uitspraak weliswaar toegelicht dat “appellant in eerste aanleg is gehoord en de commissie zich overigens voldoende voorgelicht acht”, maar dat acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden volstrekt ontoereikend. ” 

Het feit dat bij de KNVB de tuchtrechtelijke organen worden bemand door vrijwilligers, die op jaarbasis circa 30.000 tuchtrechtelijke zaken behandelen, maakt dat niet anders: het CvB had de speler moeten horen.

ECLI:NL:RBMNE:2018:1918

Vonnis van 25 april 2018

in de zaak van
[eiser] ,
tegen de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,

Partijen zullen hierna [eiser] en KNVB genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 2 augustus 2017,
– het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 15 november 2017.
1.2.

Daarna is vonnis bepaald.
1.3.

De KNVB heeft schriftelijk opmerkingen gemaakt op het proces-verbaal van comparitie, dat buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt. Die opmerkingen zijn in het procesdossier gevoegd.

2De feiten

2.1.

[eiser] voetbalde in het seizoen 2016-2017 in het eerste elftal van [voetbalvereniging 1] . Op 25 september 2016 heeft dit elftal de competitiewedstrijd tegen het eerste elftal van [voetbalvereniging 2] gespeeld. Meer dan twee uur na de wedstrijd is op het sportcomplex van de thuisclub een vechtpartij uitgebroken, waarbij spelers en supporters van beide clubs waren betrokken, onder wie ook [eiser] .
2.2.

[voetbalvereniging 2] heeft de KNVB geïnformeerd over de vechtpartij. De Tuchtcommissie van de KNVB (hierna: TC) heeft de zaak vervolgens in behandeling genomen. Zij heeft (onder andere) [eiser] opgeroepen voor een mondelinge behandeling. [eiser] heeft gehoor gegeven aan die oproep. Hij wist niet precies wat hem werd verweten en had geen juridische bijstand.

2.3.

De TC heeft [eiser] bij uitspraak van 17 oktober 2016 voor een periode van 24 maanden geschorst, wegens het slaan en trappen van een op de grond liggende speler van [voetbalvereniging 2] , te weten [A] .
2.4.

[eiser] erkent – en betreurt – dat hij na de wedstrijd betrokken is geweest bij een vechtpartij, maar hij betwist dat hij [A] heeft geslagen en getrapt. Na de uitspraak van de TC heeft hij zich tot mr. [X] gewend, die namens hem hoger beroep heeft ingesteld bij de Commissie van Beroep (hierna: CvB of Commissie).
2.5.

[eiser] heeft in het beroepschrift betoogd dat zijn veroordeling is gebaseerd op tegenstrijdige getuigenverklaringen: uit de verschillende verklaringen, afgelegd bij de TC en bij de politie, blijkt namelijk dat op twee plaatsen is gevochten, zowel voor de kantine als bij de parkeerplaats. [eiser] was bij slechts één van die ongeregeldheden betrokken. Sommige getuigen hebben echter verklaard dat [eiser] [A] heeft geslagen en getrapt voor de kantine, terwijl anderen hebben verklaard dat [eiser] [A] zou hebben geslagen en getrapt bij de parkeerplaats. Gelet op de afstand tussen de beide locaties kan hij niet bij beide rellen aanwezig zijn geweest, aldus [eiser] in het beroepschrift. Hij heeft de CvB verzocht om vanwege deze tegenstrijdigheid ook in hoger beroep een mondelinge behandeling te houden.
2.6.

In haar uitspraak van 22 november 2016 heeft de CvB het volgende overwogen:
Verzoek om een mondelinge behandeling
Mede namens appellant is in het beroepsschrift uitdrukkelijk verzocht om een mondelinge behandeling. De Commissie ziet naar aanleiding van het onderhavige beroep van appellant echter geen aanleiding om in hoger beroep andermaal een mondelinge behandeling te gelasten, te meer nu appellant in eerste aanleg is gehoord en de commissie zich overigens voldoende voorgelicht acht.

(…)

Inhoudelijke bezwaren
Hoewel appellant zich erover beklaagt (…), staat naar het oordeel van de Commissie vast dat appellant een prominente rol heeft gespeeld bij de collectieve vechtpartij. Uit zijn eigen verklaringen valt af te leiden dat hij zich doelbewust in de schermutselingen heeft gemengd met de bedoeling om deel te nemen aan duw- en trekwerk en om te vechten en te slaan en dat hij ook meermalen de confrontatie heeft gezocht met [F] , nadat hij hem eerder vergeefs zou hebben geprobeerd te slaan. De kennelijk ter ontlasting van zijn rol als productie 2 t/m 6 overgelegde aanvullende verklaring van hemzelf, [B] , [C] , [D] , [E] en de als productie 1 overgelegde overzichtsfoto overtuigen de Commissie geenszins van de ongeloofwaardigheid van de belastende verklaringen die door met name de [voetbalvereniging 2] -spelers [A] , [F] en de heer [G] zijn afgelegd tijdens het mondeling onderzoek. Van zichzelf tegensprekende verklaringen, als door de gemachtigde van appellant is aangevoerd, is naar het oordeel van de Commissie geen sprake. Genoemde getuigen wijzen appellant zonder enige twijfel aan als degene die heeft geslagen, respectievelijk geschopt. Mede op basis van de hiervoor genoemde bedoeling van appellant om deel te nemen aan duw- en trekwerk en om te vechten, acht de Commissie de verklaringen van genoemde getuigen van de kant [van [voetbalvereniging 2] , toevoeging rechtbank] geloofwaardig.

2.7.

De CvB heeft het oordeel van de TC bekrachtigd. Zij heeft de door de TC aan [eiser] opgelegde schorsing van 24 maanden verkort tot 18 maanden.
2.8.

[eiser] heeft hierna in kort geding schorsing gevorderd van de uitspraken van de TC en de CvB. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, overwegend dat de TC [eiser] langdurig heeft geschorst op basis van tegenstrijdige getuigenverklaringen. Volgens de voorzieningenrechter had van de CvB mogen worden verwacht dat zij de getuigen zelf ook nog eens had gehoord, of anders in ieder geval in haar appeluitspraak had gemotiveerd waarom zij dat niet nodig achtte. Omdat dit niet is gebeurd, kleeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter een essentieel gebrek aan de uitspraak van de CvB. Daarom acht hij het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter, als het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot het oordeel komt dat de uitspraken van de TC en de CvB moeten worden vernietigd wegens strijd met de reglementen van de KNVB.
2.9.

De KNVB heeft naar aanleiding van het vonnis in kort geding een herzieningsverzoek ingediend bij de CvB. Zo’n herziening is mogelijk als ernstige procedurefouten zijn gemaakt. De CvB, in een andere samenstelling dan bij de behandeling van het hoger beroep, heeft het herzieningsverzoek afgewezen omdat niet was gebleken van ernstige procedurefouten. De reglementen van de KNVB, waaronder het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal (RTA) en de Handleiding Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal (HTA), schrijven namelijk niet voor dat steeds een (extra) mondelinge behandeling moet plaatsvinden:
In deze zaak heeft conform de HTA wegens het vermoeden van een excessieve overtreding in eerste aanleg een mondelinge behandeling plaats gehad. De 1e CvB is ingegaan op het namens betrokkene gedane verzoek om in beroep een mondelinge behandeling te houden en heeft dat verzoek gemotiveerd afgewezen. De Commissie is van oordeel dat het uitzonderlijk is om na een mondelinge behandeling in eerste aanleg in beroep tot een tweede mondelinge behandeling over te gaan.

Bovendien is de 1e CvB bij de weging van het bewijs ingegaan op de namens betrokkene aangevoerde tegenstrijdigheden en heeft de 1e CvB een gemotiveerde beoordeling gegeven van de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Het is niet de taak van de Commissie om in deze herzieningszaak inhoudelijk in die beoordeling van het bewijs te treden. Wel moet de Commissie beoordelen of de 1e CvB een ernstige procedurefout heeft gemaakt. Dat is ook hier niet het geval.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert kort gezegd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
– voor recht verklaart dat de uitspraken van de TC en van de CvB (waarin [eiser] een schorsing is opgelegd) ten aanzien van [eiser] nietig zijn, althans vernietigbaar,
– voor recht verklaart dat de KNVB onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en de KNVB veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] van € 17.500,00, en
– de KNVB veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.

[eiser] legt aan die vordering ten grondslag dat de uitspraken van de TC en van de CvB in strijd zijn met de reglementaire bepalingen van de KNVB als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder c BW, dan wel met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder b BW in samenhang met artikel 2:8 BW.
3.3.

De KNVB voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , althans afwijzing van zijn vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank stelt, net als de voorzieningenrechter, voorop dat de KNVB een rechtspersoon is, die haar tuchtrechtspraak statutair heeft belegd bij onafhankelijke organen van de KNVB, waaronder de TC en de CvB. Dat maakt de uitspraken van de TC en de CvB besluiten van organen van een rechtspersoon. De door [eiser] gevorderde nietigheid dan wel vernietigbaarheid van die uitspraken moet daarom worden getoetst aan de criteria die gelden voor besluiten van rechtspersonen. Die criteria zijn opgenomen in artikel 2:14 voor zover het de nietigheid betreft, en in artikel 2:15 BW, in samenhang met artikel 2:8 BW, voor zover het de vernietigbaarheid betreft.
4.2.

Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of het tuchtrecht van de KNVB in deze zaak wel van toepassing is. [eiser] heeft erop gewezen dat RTA en HTA zijn bedoeld voor overtredingen die plaatsvinden tijdens en rond wedstrijden, die door een onafhankelijke KNVB-official kunnen worden waargenomen. Omdat de wedstrijd al meer dan twee uur was afgelopen toen de vechtpartij uitbrak, en de scheidsrechter en overige officials inmiddels al naar huis waren gegaan, ontbreekt in dit geval een onafhankelijke rapportage. Op het wedstrijdformulier is geen woord over de vechtpartij vermeld. Daarom is er volgens [eiser] onvoldoende samenhang tussen de wedstrijd en de vechtpartij. [eiser] is voorts van mening dat de tuchtprocedure onreglementair aanhangig is gemaakt. Dat zou zijn gebeurd op de voet van artikel 45 RTA, dat wil zeggen door een aangifte. Maar op grond van dat artikel moet bij zo’n aangifte allerlei informatie worden verstrekt, die bij de aangifte door [voetbalvereniging 2] ontbreekt, aldus [eiser] .
4.3.

De rechtbank is van oordeel dat het tuchtrecht van de KNVB wel degelijk van toepassing is. Er was immers sprake van een incident tussen twee voetbalteams en hun supporters, na afloop van een wedstrijd op het sportcomplex waar de wedstrijd was gespeeld. Geen van de betrokkenen had dat sportcomplex tussentijds al verlaten, waardoor de link met de wedstrijd nog niet was verbroken. Dat sinds het laatste fluitsignaal van de scheidsrechter al een paar uur waren verstreken, in welke tijd de scheidsrechter al naar huis was gegaan, is in deze context onvoldoende voor een ander oordeel. Overigens heeft de KNVB aangevoerd dat de tuchtprocedure niet aanhangig is gemaakt op de voet van artikel 45 RTA, zoals [eiser] meent, maar op de voet van artikel 46 RTA, dat wil zeggen door een beslissing van de TC op basis van een redelijk vermoeden van een overtreding. De rechtbank volgt het standpunt van de KNVB, ook omdat dit blijkt uit het e-mailbericht van de KNVB van 29 september 2016, wat immers begint met: “De tuchtcommissie heeft op basis van de schriftelijke verklaringen van de vereniging [voetbalvereniging 2] het vermoeden dat na bovenvermelde wedstrijd één of meer excessieve overtreding(en) heeft/hebben plaatsgevonden (…).” Naar het oordeel van de rechtbank kon de KNVB uit de brief van [voetbalvereniging 2] een redelijk vermoeden van een overtreden destilleren en was de KNVB gerechtigd om daarop te reageren zoals zij heeft gedaan.
4.4.

Geconcludeerd moet dus worden dat de vechtpartij onder het bereik van het KNVB-tuchtrecht valt en dat de tuchtzaak volgens de daarvoor geldende regels aanhangig is gemaakt. Partijen zijn in beginsel dan ook aan de tuchtuitspraken gebonden. Slechts in uitzonderingsgevallen bestaat er aanleiding tot ingrijpen door de rechter. In dit geval zag de voorzieningenrechter zo’n aanleiding. Als gevolg daarvan heeft de KNVB de CvB verzocht om een herziening. Omdat die herziening is geweigerd moet nu dus door de bodemrechter worden beoordeeld of de (door de voorzieningenrechter geschorste) uitspraak van de CvB in stand kan blijven, of vernietigd moet worden wegens strijd met artikel 2:15 BW.
4.5.

De rechtbank overweegt dat de CvB op zichzelf de vrijheid had om af te zien van een mondelinge behandeling. Dat volgt uit artikel 86 RTA in samenhang met artikel 62 RTA, waarin kort gezegd is bepaald dat een mondelinge behandeling alleen plaats vindt als de CvB dat wenselijk acht. In paragraaf 1.7 HTA is een en ander nader uitgewerkt: “In het algemeen gaat de commissie van beroep alleen over tot mondelinge behandeling, wanneer zij dat nodig vindt om tot een oordeel te komen. Als richtlijn geldt hierbij vooral de duidelijkheid en de onderlinge overeenstemming van de afgelegde (schriftelijke, eventueel mondelinge) verklaringen. Verder kunnen een rol spelen: de ernst van de zaak, de zwaarte van de straf en of deze zaak door de tuchtcommissie wel of niet mondeling is behandeld.” De CvB kan dus niet zo maar doen wat haar goeddunkt, maar moet een afweging maken aan de hand van de in paragraaf 1.7 HTA genoemde criteria, die invulling geven aan wat partijen in een concreet geval in redelijkheid over en weer van elkaar mogen verwachten. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat bij het opleggen van een zware straf die maakt dat de desbetreffende speler ver teruggeworpen wordt in zijn ontwikkeling of mogelijkheid om voetbal op zijn eigen niveau te beoefenen, een zeer hoge mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht. Er is een verschil tussen het geven van een waarschuwing en een uitsluiting voor de duur van 2 jaar.
4.6.

Voor de beantwoording van de vraag of in dit concrete geval in hoger beroep een nieuwe mondelinge behandeling geïndiceerd was, of kon worden volstaan met een schriftelijke afdoening, acht de rechtbank relevant dat [eiser] in het beroepschrift uitdrukkelijk heeft verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling en daarbij specifiek aandacht heeft gevraagd voor discrepanties in de verschillende afgelegde verklaringen. Ook relevant is de omstandigheid dat verklaringen van onafhankelijke derden, zoals de scheidsrechter of andere officials, ontbraken.
Verder dient bij die afweging te worden betrokken dat de TC [eiser] in eerste aanleg een forse sanctie (een schorsing van 24 maanden) had opgelegd, en tot slot ook dat nog dat [eiser] in eerste aanleg geen juridische bijstand had en geen inzage in de hem gemaakte verwijten.
Dat laatste is niet bij voorbaat reden voor een nieuwe mondelinge behandeling, omdat gebleken is dat de KNVB de mogelijkheid biedt om dossiers in te zien. [eiser] heeft van die mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt, wellicht omdat hij daar niet van op de hoogte was – hij had destijds immers geen rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de TC hier rekening mee heeft gehouden, terwijl van de tuchtrechter toch mag worden verwacht dat hij ook de ‘equality of arms’ bewaakt.
Daarbij komt dat de rechtbank bij een globale check van de afgelegde verklaringen al discrepanties daarin constateert, waar de TC zonder veel woorden aan voorbij is gegaan – [eiser] heeft daar in het beroepschrift dus terecht aandacht voor gevraagd. Zo is er inderdaad onduidelijkheid over de vraag waar [A] is geschopt en geslagen: volgens verschillende getuigen is dat gebeurd op de parkeerplaats, terwijl [A] zelf heeft verklaard dat het vlakbij de kantine was. Die onduidelijkheid, die ook niet kan worden weggenomen door onafhankelijke verklaringen van officials (die immers niet voorhanden zijn), roept op haar beurt weer de vraag op wat de rol is geweest van [eiser] en in welke mate hij betrokken is geweest. De CvB laat dat in het midden, zij noemt in haar overwegingen de naam van [F] , en heeft het verder over “één of meerder speler(s) en/of functionaris(sen) van de vereniging [voetbalvereniging 2]”. Dat is te gemakkelijk. De mate van betrokkenheid en het verwijt dat gemaakt kan worden zijn immers in de regel mede bepalend voor een eventueel op te leggen sanctie.
4.7.

Deze onduidelijkheid over de mate van betrokkenheid van [eiser] toont het belang van een nieuwe mondelinge behandeling. Het ging immers om een forse sanctie, die tot een zorgvuldige heroverweging noopte en de CvB had de kennelijke onduidelijkheden kunnen ondervangen door alle betrokkenen zelf nog eens te horen. Reeds hierom had de CvB, de criteria van paragraaf 1.7 HTA hanterend, in redelijkheid niet kunnen besluiten dat een nieuwe mondelinge behandeling onnodig was, en zeker niet zonder dit besluit te motiveren. De CvB heeft in haar uitspraak weliswaar toegelicht dat “appellant in eerste aanleg is gehoord en de commissie zich overigens voldoende voorgelicht acht”, maar dat acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden volstrekt ontoereikend. Dat de CvB in de herzieningszaak heeft geoordeeld dat het niet gelasten van een nieuwe mondelinge behandeling geen ernstige procedurefout is, maakt het voorgaande niet anders en doet niet af aan de gebreken die de voorzieningenrechter en de rechtbank wel zien.
4.8.

De KNVB heeft er nog op gewezen haar tuchtrechtelijke organen worden bemand door vrijwilligers, die op jaarbasis circa 30.000 tuchtrechtelijke zaken behandelen. Voor zover de KNVB daarmee heeft bedoeld dat dit zou moeten worden beschouwd als een verzachtende omstandigheid, volgt de rechtbank haar niet. De omstandigheid dat de KNVB haar kennelijk omvangrijke tuchtrechtspraak heeft belegd bij vrijwilligers is immers geen reden om in individuele gevallen dan maar lagere eisen aan die tuchtrechtspraak stellen. Dat geldt zeker voor de onderhavige kwestie, waarin de TC – zonder dat is gebleken van eerder wangedrag – aan een nog jonge speler de zware sanctie van 24 maanden schorsing heeft opgelegd.
4.9.

Samenvattend moet dus worden geconcludeerd dat de CvB bij een juiste toepassing van de reglementen (met name van paragraaf 1.7 HTA) in redelijkheid niet had kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling, en zeker niet zonder noemenswaardige motivering van dat besluit. Daarmee is de uitspraak van de CvB zowel in strijd met de reglementen van de KNVB (zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder c BW) als met de redelijkheid en billijkheid (zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder B BW in samenhang met artikel 2:8 BW) en dus vernietigbaar. Datzelfde lot treft de uitspraak van de CT in eerste aanleg. [eiser] heeft op goede gronden bezwaren naar voren gebracht tegen de beslissing, met welke bezwaren ten onrechte geen rekening is gehouden. De gevorderde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar.
4.10.

[eiser] vordert voorts een verklaring voor recht dat de KNVB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, met veroordeling van de KNVB tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van [eiser] . Volgens [eiser] bestaat zijn materiële schade uit rechtsbijstandskosten, maar omdat hij een voorwaardelijke toevoeging heeft aangevraagd, waarop hij een beroep kan doen bij afwijzing van de vordering, is onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk financieel nadeel lijdt en zo ja, in welke mate. [eiser] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van immateriële schade, omdat de schorsing hem stress heeft bezorgd. Er zijn veel negatieve berichten over hem verschenen in kranten en op social media en bovendien kon hij een tijd lang zijn hobby niet uitoefenen. De rechtbank overweegt dat negatieve berichtgeving in media niet per definitie is te wijten aan het handelen van de KNVB. En voor zover dat al wel zo zou zijn, geldt dat in artikel 8 van de Statuten van de KNVB het recht op schadevergoeding als gevolg van tuchtrechtelijk handelen met zoveel woorden is uitgesloten. Voor doorbreking van deze contractuele uitsluiting bestaat geen aanleiding, al was het maar omdat de TC een redelijk vermoeden had van [eiser] ’ betrokkenheid bij een overtreding, om welke reden hij wel degelijk in de tuchtprocedure mocht worden betrokken. De enkele omstandigheid dat in die tuchtprocedure ten onrechte geen extra mondelinge behandeling is gelast, is onvoldoende om nu in strijd met artikel 8 van de Statuten toch een schadevergoeding toe te kennen. Dit deel van de vordering moet dus worden afgewezen.
4.11.

De KNVB moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, die in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
4.12.

De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de uitspraken van de TC en CvB ten aanzien van [eiser] vernietigbaar zijn,