Hoofdelijke externe aansprakelijkheid bestuursleden

Rechtbank Amsterdam 13 januari 2014
ECLI:NL:RBAMS:2014:282 


Hoofdelijke aansprakelijkheid bestuurders van de vereniging “Bewonersraad” jegens woningcorporatie inzake participatiebudget dat werd verstrekt op grond van een overeenkomst welke voorzag in een verantwoordingsplicht door de Bewonersraad. Hoofdelijke veroordeling van bestuurders tot verlenen inzage in boeken, met dwangsom. Tamelijk verstrekkende “doorbraak van aansprakelijkheid”. In principe lijkt mij sprake van wanprestatie van de vereniging, met mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst en terugbetalingsverplichting voor de vereniging. De bestuursleden zijn echter geen partij bij de overeenkomst met de woningcorporatie. Van betalingsonmacht van de vereniging blijkt uit het vonnis niet, zodat van aansprakelijkheid o.g.v. de Beklamel-norm mij (vooralsnog) geen sprake lijkt. 


vonnis van de kantonrechter
I n z a k e de
stichting Woningstichting Rochdale,
t e g e n
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Bijlmer Bewonersraad
Rochdale,
2. [gedaagde]
3. [gedaagde 2]
4. [gedaagde 3]
gezamenlijk nader te noemen
BBR c.s. en afzonderlijk BBR, [gedaagde 2], [gedaagde 3] of [gedaagde],

VERLOOP VAN DE PROCEDURE
·   
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
In conventie en (voorwaardelijke) reconventie
1.
Als enerzijds gesteld en
anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de
overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in
dit geding het volgende vast:
a.   
BBR is de
bewonersraad van voorheen Woningstichting Nieuw Amsterdam.
b.  
Naar aanleiding
van de overname van Nieuw Amsterdam door Rochdale is tussen Rochdale en BBR op
8 mei 2002 een Samenwerkingsovereenkomst gesloten.


Artikel 3 Erkenning en
representativiteit bepaalt, voor zover van belang:
De vereniging Bijlmer Bewonersraad wordt door Rochdale/NA erkend als
onderhandelingspartner voor wat betreft het beheer en beleid van Rochdale/NA
daar waar het complexoverstijgende belangen betreft, op voorwaarde dat en
zolang: ( … )
b. De vereniging Bijlmer Bewonersraad aannemelijk maakt dat ten minste
80% van de leden (huurdersorganisaties op complexniveau) in het werkgebied van
de vereniging Bijlmer Bewonersraad lid is. (. .. ).
c. iedere bewonersorganisatie die lid is van de bewonersraad, van de
voorgenomen activiteiten en standpunten die de bewonersraad, namens haar leden
in het overleg met Rochdale/NA, inneemt, op de hoogte wordt gehouden. 

d. alle leden tenminste eenmaal per jaar worden uitgenodigd voor een
vergadering waarin de vereniging Bijlmer Bewonersraad verantwoording aflegt
over het functioneren van het afgelopen jaar, en in samenspraak de plannen voor
het volgend jaar vaststelt. (… ).
Artikel 8 regelt de
financiële ondersteuning van BBR door Rochdale.
In artikel 9 Verantwoording
door de vereniging Bijlmer Bewonersraad staat:
De Bijlmer Bewonersraad legt jaarlijks, voor 1 april, verantwoording af
aan Rochdale/NW door middel van een jaarverslag met accountantsverklaring
(…)

Artikel 21 Slotbepalingen bepaalt, voor zover van belang: ( . .. )
2. Deze samenwerkingsovereenkomst wordt door partijen vastgesteld is
uitsluitend van kracht zolang woningstichting Nieuw Amsterdam blijft bestaan
als afzonderlijk toegelaten instelling.
c. Met ingang van 1 januari
2004 is Rochdale gefuseerd met Woningstichting Patrimonium. Naar aanleiding
hiervan is bij Rochdale een nieuwe bewonersraad opgericht: Bewonersraad Patroc.
Deze heeft in 2008 haar naam veranderd in Bewonersraad Rochdale.
d. Na pogingen om BBR met
Bewonersraad Rochdale te laten fuseren, heeft Rochdale vastgesteld dat een
samengaan van beide bewonersraden niet is gerealiseerd. Bij brief van 7 oktober
2008 aan de besturen van beide raden heeft zij naar aanleiding daarvan onder
meer geschreven: (. . .) Op grond van de statuten van Rochdale en de
samenwerkingsovereenkomst met bewonersraad Rochdale erkennen wij Bewonersraad
Rochdale als het enige bewonersvertegenwoordigend orgaan op het niveau van de
corporatie. ( .. .) Wij nodigen het bestuur van de Bijlmer Bewonersraad uit met
ons in overleg te treden over een herziening van de samenwerking. De
oorspronkelijke overeenkomst is als gevolg van de fusie van Rochdale met Nieuw
Amsterdam beëindigd. Wij stellen het echter op prijs de door de Bijlmer
Bewonersraad opgebouwde expertise, ervaring en netwerken te behouden. De nieuwe
overeenkomst zal voorzien in informatie- en adviesrecht voor de Bijlmer
Bewonersraad in het kader van de vernieuwing van de Bijlmer.
e. Rochdale heeft hierbij
toegezegd dat zij BBR nog om haar zienswijze zou vragen aangaande het beleid en
nog voor de huisvesting en financiering van BBR zorg zou dragen. Rochdale heeft
BBR in dat kader een jaarlijks budget voor bewonersparticipatie toegekend van €
70.000,00, conform de samenwerkingsovereenkomst uit 2002.
f. Bij brief van 19 mei
2011 heeft Rochdale aan het bestuur van BBR laten weten dat zij per 1 juli 2011
Bewonersraad Rochdale als enige overkoepelende huurdersorganisatie op
corporatieniveau erkent. Rochdale is bereid met BBR een nieuwe
samenwerkingsovereenkomst aan te gaan waarbij BBR de gezamenlijke belangen van
haar leden, te weten bewonerscommissies uit de Bijlmermeer, behartigt, primair
betreffende de vernieuwing Bijlmermeer. Rochdale laat weten dat zij de
financieringsrelatie wil herzien en dat de huurovereenkomst voor de huisvesting
per 1 september 2011 wordt beëindigd. Bij brief van 6 oktober 2011 heeft
Rochdale de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2011 en de ontruiming
aangezegd.
g. Bij brief van 6 juli
2010 heeft Rochdale BBR verzocht om een afrekening over de besteding van het
budget over 2009 van in totaal € 69.208,54.
h. Naar aanleiding van de
op 15 november 2010 door [gedaagde 2] ([functie] van BBR) toegestuurde
jaarrekening en toelichting heeft Rochdale over een aantal posten toelichting
gevaagd, waaronder de post “Advisering en Volkshuisvesting” van €
17.542,33.
i. Tijdens een gesprek
hierover op 17 juni 2011, heeft BBR toegelicht dat laatstgenoemde post
voornamelijk facturen betrof van de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2].
j. Bij e-mail van 21 juli
2011 aan [gedaagde 2] en bij brief van 4 oktober 2011 aan BBR, heeft Rochdale
haar bedenkingen geuit over de firma [bedrijf 2]/[naam], vanwege discrepanties
tussen bedrijfsgegevens die op de facturen staan en gegevens van de Kamer van
Koophandel, en BBR verzocht om een bewijs van inschrijving bij de KvK van het
bedrijf [bedrijf 2] adviesbureau gedurende de periode dat de opdrachten zijn
uitgevoerd, het BTW -nummer van het bedrijf, een overzicht van alle opdrachten
die door het bedrijf zijn uitgevoerd voor BBR en een bewijs van de geleverde
prestaties.
k. Bij brief van 13 oktober
2011 heeft het bestuur van BBR hierop gereageerd.
l. Bij brief van 25 oktober
2011 heeft Rochdale bericht dat deze verantwoording tekort schoot.
m. Op 23 november 2011
heeft BBR volgens eigen opgave zoveel mogelijk stukken toegestuurd gerelateerd aan
[bedrijf 2]/[naam], waaronder een urenoverzicht verrichte werkzaamheden voor
BBR over 2009 en 2010.
n. Bij brief van 27
december 2011 heeft Rochdale laten weten dat zij de door BBR verstrekte
verantwoording onvoldoende vond en dat zij zich genoodzaakt zag aangifte te
doen van verdenking van fraude en dat zij de onverantwoord uitgegeven budgetten
zou gaan terugvorderen.
o. Op 12 januari 2012 heeft
Rochdale aangifte gedaan.
p. Bij brief van haar
gemachtigde van 24 januari 2012 heeft Rochdale het bestuur van BBR gesommeerd
om inzage te geven in de aan [bedrijf 2] adviesbureau c.q. [naam] betaalde
bedragen en € 13.716,48 aan Rochdale terug te betalen.
q. Bij vonnis in kort
geding van 6 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van Rochdale
om de door haar aan BBR c.s. ter beschikking gestelde (kantoor)ruimte in een
woning aan de [adres] te ontruimen, afgewezen.
r. Bij verzoekschrift van
22 mei 2012 heeft Rochdale verzocht BBR c.s. hoofdelijk te veroordelen om
inzage te geven in de boeken en andere bescheiden en daarmee de in 2009 aan
[bedrijf 2] adviesbureau c.q. [naam] in 2009 betaalde bedragen inzichtelijk te
maken, alsmede BBR c.s. hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan Rochdale te betalen € 13.716,48 althans het bedrag dat BBR
c.s. volgens de boeken en andere bescheiden aan [bedrijf 2] adviesbureau c.q.
[naam] betaald hebben, vermeerderd met de wettelijke rente en
buitengerechtelijke incassokosten ad € 904,00.
s. BBR c.s. hebben zich
verzet tegen toewijzing van voormeld verzoek en bij wijze van zelfstandig
tegenverzoek verzocht om Rochdale te veroordelen om BBR ook vanaf 1 juli 2011
te erkennen als huurdersorganisatie conform de WOHV en Rochdale te veroordelen
tot vergoeding van de kosten die samenhangen met en redelijkerwijs noodzakelijk
zijn voor het vervullen van haar taken en het beschikbaar stellen van
faciliteiten, waaronder het ter beschikking stellen van een ruimte van waaruit
de vereniging haar werkzaamheden kan verrichten.
t. In deze
verzoekschriftprocedure (kenmerk EA 12-252) heeft op 28 augustus 2012 een
mondelinge behandeling plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen. Vervolgens
is de zaak aangehouden ten einde partijen in de gelegenheid te stellen in
onderling overleg tot een oplossing van hun geschillen te komen. Partijen
hebben vervolgens de kantonrechter laten weten dat zij geen overeenstemming
hebben bereikt.
u. Bij
beschikking van 24 december 2012 heeft de kantonrechter zowel de verzoeken van
Rochdale als de tegenverzoeken van BBR c.s. afgewezen, met de motivering dat
deze buiten het bereik van (artikel 8 van) de WOHV vallen. In aanvulling daarop
heeft de kantonrechter in enkele overwegingen ten overvloede zijn visie op de
tussen partijen ontstane situatie gegeven.

Vordering
In conventie
2.
Rochdale vordert
BBR c.s. hoofdelijk te veroordelen om:
a. binnen zeven
dagen na betekening van dit vonnis inzage te geven in de boeken en andere
bescheiden en de in 2009, 2010 en 2011 aan [bedrijf 2] adviesbureau c.q.
[naam](t) betaalde bedragen inzichtelijk te maken, op straffe van een dwangsom;

b. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen € 13.716,48, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2012;

c. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de bedragen die BBR
c.s. volgens de boeken en andere bescheiden in 2009 (naast het bedrag als
genoemd onder 2.), 2010 en 2011 aan [bedrijf 2] adviesbureau c.q. [naam](t)
betaald hebben, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2012;
d. € 904,00 aan Rochdale te voldoen wegen buitengerechtelijke incassokosten.
Voorts vordert Rochdale:
e. een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen terzake de
kantoorruimte aan de [adres] is geëindigd, althans dat een datum zal worden
vastgesteld waarop deze overeenkomst is of wordt ontbonden c.q. beëindigd;
f. om BBR c.s. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis
de kantoorruimte aan de [adres] te ontruimen, of straffe van een dwangsom;
g. veroordeling van BBR c.s. tot betaling van de kosten voor de ontruiming voor
het geval zij niet vrijwillig aan het gevorderde onder f. voldoen, met
veroordeling van BBR c.s. in de kosten van de procedure.
3.
Rochdale heeft
hiertoe gesteld – kort gezegd – dat BBR c.s. de door haar aan [bedrijf 2]
adviesbureau betaalde bedragen niet kunnen verantwoorden. Het gaat in 2009 om €
13.716,48 van het totale bewonersparticipatiebudget 2009 van € 69.208,54. Over
de jaren 2010 en 2011 zijn deze kosten voor Rochdale nog niet inzichtelijk,
maar deze zullen volgens haar blijken uit de boeken en bescheiden van BBR.
Rochdale heeft zich daarbij beroepen op artikel 9 van de (voorheen geldende)
samenwerkingsovereenkomst tussen partijen.
Ook volgt dit volgens Rochdale uit
artikel 7 van de WOHV. Volgens haar kunnen de bedoelde bedragen niet worden
verantwoord door middel van de reeds door BBR c.s. overgelegde facturen van
[bedrijf 2] adviesbureau dan wel [naam](t). Rochdale stelt zich daarom op het
standpunt dat delen van het door haar ter beschikking gestelde budget
onrechtmatig zijn besteed. Rochdale heeft ter onderbouwing van haar stellingen
alle stukken die ook in de eerdere procedures tussen partijen zijn overgelegd
in het geding gebracht.
4.
Rochdale stelt
dat de bestuursleden van BBR op grond van artikel 6:162 jo. 2:10 BW naast BBR
hoofdelijk veroordeeld dienen te worden tot het geven van inzage in de boeken
en het terugbetalen van de niet verantwoorde bedragen alsmede de wettelijke
rente en gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Rochdale stelt dat
sprake is van onbehoorlijke taakvervulling door de betrokken bestuurders,
schending van de administratieplicht ex artikel 2:10 BW en een onwillige
houding van de bestuursleden, die hen kan worden verweten.
5.
Ten aanzien van
de door haar gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst terzake de
(kantoor)ruimte aan de [adres] is geëindigd en de gevorderde ontruiming, voert
Rochdale aan dat zij deze ruimte in het kader van de samenwerkingsovereenkomst
indertijd ter beschikking heeft gesteld, maar dat daar thans geen aanleiding
meer toe is. Weliswaar staat in de overeenkomst die partijen op 1 september
2001 hebben gesloten dat het gaat om een huurovereenkomst zelfstandige
woonruimte, maar deze woorden zijn volgens haar misleidend. Het betreft volgens
Rochdale in feite een bruikleenovereenkomst in de zin van artikel 7A:1777 BW.
Rochdale heeft de kantoorruimte ter beschikking gesteld aan BBR c.s. uit hoofde
van haar verplichting uit de voorheen tussen partijen geldende
samenwerkingsovereenkomst om BBR (financieel) te ondersteunen, om te gebruiken
als vergaderruimte en administratiekantoor. Deze verplichting geldt volgens
haar niet meer, omdat de samenwerkingsovereenkomst in 2006 is beëindigd. Uit
coulance heeft Rochdale toegezegd dat BBR de ruimte nog tijdelijk mocht
gebruiken, maar vanaf mei 2011 heeft zij laten weten dat dit gebruik moest
worden beëindigd.
6.
Indien mocht
worden geoordeeld dat de overeenkomst ter zake de kantoorruimte niet
rechtsgeldig is opgezegd en niet is beëindigd, voert Rochdale aan dat het in de
gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is dat de overeenkomst tussen partijen wordt voortgezet. Van
Rochdale kan niet langer worden gevergd dat zij de overeenkomst met BBR
continueert, nu BBR niet langer overlegpartner van Rochdale is.
Verweer
7.
BBR c.s. wijzen
er in de eerste plaats op dat de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure
geen beslissing heeft gegeven omtrent de status van BBR als huurdersorganisatie
in de zin van de WOHV. Volgens hen is dit laatste de hoofdvraag, waarop tot op
heden niet is beslist. Volgens BBR c.s. zal de Huurcommissie Den Haag hierover
een oordeel geven.
8.
BBR c.s. voeren
voorts verweer, waarbij zij verwijzen naar hetgeen is aangevoerd in de in 2012
gevoerde verzoekschrift- en kort gedingprocedures en de daarbij in het geding
gebrachte stukken. BBR c.s. stellen dat zij altijd inzage hebben gegeven in de
financiële stukken en dat Rochdale altijd welkom was en is voor inzage in de
administratie. Het probleem is volgens BBR c.s. dat Rochdale niet tevreden kan
worden gesteld op dit punt. Nu al staat vast dat zij geen genoegen zal nemen
met de wijze waarop BBR de betalingen aan Scott inzichtelijk kan maken. Alleen
al daarom is een veroordeling op straffe van een dwangsom misplaatst.
9.
BBR c.s. wijzen
erop dat zij bij het opstellen van de financiële stukken gebruik hebben gemaakt
van de financiële expertise van medewerkers van Rochdale en dat in het verleden
aan de formele eis in de samenwerkingsovereenkomst om een jaarverslag met
accountantsverklaring in te leveren nooit uitvoering is gegeven. BBR c.s.
herhalen het in de verzoekschriftprocedure gevoerde verweer dat hen niet
verweten kan worden dat de inschrijving van (het bedrijf van) [naam] bij de
Kamer van Koophandel of de registratie van haar BTW-nummer niet deugdelijk was.
BBR c.s. bestrijden overigens dat [naam] een niet bestaand persoon zou zijn,
zoals Rochdale suggereert. [naam] verblijft echter al enige tijd in het buitenland.
BBR c.s. zijn niet bij machte om haar te dwingen naar Nederland te komen voor
een gesprek met Rochdale. Wel kan [naam] vertegenwoordigd worden door haar
advocaat.
10.
BBR c.s.
stellen dat, zolang er geen bindende uitspraak is over de status van BBR als
huurdersorganisatie, de vorderingen met betrekking tot de ontruiming van de
kantoorruimte afgewezen moeten worden.
In voorwaardelijke reconventie
11.
Voor het geval
de kantonrechter de vordering van Rochdale tot beëindiging van de overeenkomst
en ontruiming van de ter beschikking gestelde ruimte [adres] inhoudelijk wil
behandelen, verzoekt BBR c.s. de kantonrechter om de uitspraak van de
Huurcommissie over de vraag of BBR een huurderorganisatie in de zin van de WOHV
is af te wachten en als uitgangspunt te nemen bij de behandeling van de
vordering tot beëindiging van de overeenkomst met betrekking tot [adres] en de
daarmee samenhangende vordering tot ontruiming.


Beoordeling
In conventie
12.
Bij de
beoordeling geldt tot uitgangspunt dat beide partijen onder overlegging van een
groot aantal producties met verwijzing naar eerdere procedures een aantal
stellingen hebben ingenomen en verweren hebben gevoerd, maar die in het
onderhavige geding in hun conclusies niet erg duidelijk hebben toegelicht. Dat
blijft voor rekening en risico van partijen. De kantonrechter rekent het niet
tot zijn taak om in de grote aantallen producties steun te zoeken voor
standpunten van partijen zonder dat partijen in de verschillende conclusies
specifieke aanduidingen daarvoor hebben gegeven. Een enkele verwijzing naar
andere tussen partijen gevoerde procedures, dan wel overgelegde stukken, is in
dit verband onvoldoende.
13.
Bij de
beoordeling heeft verder te gelden dat Rochdale gelden aan BBR ter beschikking
heeft gesteld in het kader van de bewonersparticipatie en dat partijen in dat
verband kennelijk ook de samenwerkingsovereenkomst hebben voortgezet zoals die
in het verleden tussen partijen is gesloten. Onweersproken is immers gebleven
dat Rochdale een participatiebudget aan BBR ter beschikking heeft gesteld op
basis van die samenwerkingsovereenkomst (zie 1.5) In die overeenkomst is ook
een verantwoordingsverplichting afgesproken. In dat kader was BBR gehouden
jaarlijks verantwoording af te leggen van de door haar gedane bestedingen van
het door Rochdale verstrekte budget. Daarbij hebben partijen afgesproken dat
deze jaarlijkse verantwoording middels een accountantsverklaring diende te
geschieden.
14.
Met betrekking
tot de vordering van Rochdale tot inzage in de boeken en andere bescheiden
geldt dat in de samenwerkingsovereenkomst noch in de WOHV een dergelijke vorm
van verantwoording besloten ligt. In de WOHV is in artikel 7 lid 3 een
verplichting tot verantwoording opgenomen over de besteding van de ter
beschikking gestelde bedragen, maar is niet bepaald hoever deze verplichting
reikt. Door Rochdale is in dit geding niet toegelicht waarom zij voor deze
vorm, namelijk jaarlijkse verantwoording middels accountantsverklaring, heeft
gekozen en zonder nadere toelichting valt ook niet goed te begrijpen waarom
Rochdale zelf, niet bij uitstek een organisatie gericht op financiële
verslaglegging, degene zou moeten zijn die die verantwoording thans verzorgt.
Anderzijds neemt Rochdale in dit geding kennelijk genoegen met deze (mindere)
vorm van verantwoording.
15.
Als in dit
geding niet bestreden staat vast dat over de jaren 2009, 2010 en 2011 gelden
aan BBR zijn toegekend en dat een verantwoording met accountantsverklaring niet
heeft plaatsgevonden. De door BBR verstrekte jaarrekening en toelichting door
[gedaagde 2] over 2009 bevat geen accountantsverklaring, terwijl gesteld noch
gebleken is dat over 2010 en 2011 op enigerlei wijze door BBR financiële
verantwoording is afgelegd over het aan haar verstrekte budget. Anders dan BBR
kennelijk meent, ligt het niet op de weg van Rochdale om de stukken van BBR te
controleren, maar dient BBR in beginsel zelf voor een adequate verantwoording
zorg te dragen. Indien vervolgens over die verantwoording gerechtvaardigde
vragen ontstaan, hoort BBR voor sluitende beantwoording te zorgen en kan zij
zich niet verschuilen achter personen die in het buitenland verblijven. Dat
Rochdale in het verleden genoegen heeft genomen met de door BBR ingeleverde
stukken, leidt er nu niet toe dat zij nu niet om nadere verantwoording kan
vragen, zoals BBR kennelijk meent.
16.
Met betrekking
tot de besteding van het budget over 2009 geldt het volgende. Vastgesteld wordt
dat BBR c.s., tegenover de (ernstige) verwijten van Rochdale dat het
participatiebudget 2009 voor een bedrag van € 13.716,48 niet kan worden
verantwoord, slechts herhalen dat zij te goeder trouw [naam] althans haar
bedrijf [bedrijf 2] hebben ingehuurd, volgens hen zelfs nog op advies van een
medewerker van Rochdale, in hun streven om de bewonersparticipatie te
bevorderen.
Dit laatste viel immers onder het takenpakket als
huurdersorganisatie. Ook hebben BBR c.s. herhaald dat zij altijd hebben
meegewerkt aan inzage in de boeken en dat Rochdale te allen tijde van harte
welkom was om de administratie bij BBR c.s. te komen inzien. Het enige waar BBR
c.s. niet aan kunnen voldoen, is [naam] dwingen om in persoon in Nederland te
verschijnen, daar zij voor langere tijd in het buitenland verblijft. Met
Rochdale wordt geoordeeld dat BBR c.s. thans niet meer met dit verweer kunnen
volstaan. Gelet op het tijdsverloop – Rochdale vraagt al een aantal jaar om
verantwoording van voormeld bedrag – had van BBR c.s. en dus de bestuursleden
mogen worden verwacht dat zij alles op alles zouden zetten om met een
onderbouwing van de gespendeerde bedragen te komen, met name nu de overgelegde
bescheiden niet kloppen, zoals door BBR is erkend. Nu een middels
accountantsverklaring goedgekeurde jaarrekening niet beschikbaar gesteld is,
behoort daartoe dan minst genomen het volledig en zonder voorbehoud ter
beschikking stellen van (een kopie van) de volledige administratie over 2009,
zodat Rochdale deze kan inzien en zo nodig zelf een controle kan
bewerkstelligen.
17.
Voor zover de
vordering hierop ziet, is deze derhalve toewijsbaar op de hierna vermelde
wijze, zowel jegens BBR c.s. als (hoofdelijk) jegens [gedaagde 2], [gedaagde 3]
en [gedaagde], aangezien zij als bestuursleden degenen zijn die het in hun
macht hebben om daadwerkelijk aan deze veroordeling te voldoen. Nu ook over
2010 een goedgekeurde jaarrekening ontbreekt en aangaande 2011 nog helemaal
geen jaarrekening is ingeleverd, is er aanleiding ook de vordering die op deze
jaren ziet toe te wijzen. Ook de in verband hiermee gevorderde dwangsom is
toewijsbaar, zij het dat deze wordt gesteld op € 250,00 per dag en gemaximeerd
als na te melden.
18.
Ook BBR c.s.
geven toe dat een aantal zaken rondom [naam] en het bedrijf [bedrijf 2] advies
dubieus overkomen. Het had op de weg van BBR c.s. gelegen om die indruk weg te
(doen) nemen. Op zijn minst hadden BBR c.s. kunnen bewerkstelligen dat [naam],
al dan niet bij monde van haar advocaat, een aanvullende schriftelijke
verklaring had gegeven voor de administratieve gang van zaken en de door haar
verrichte werkzaamheden, zodat het bezwaar dat zij in het buitenland zou zijn,
daarmee zou zijn ondervangen. Ook het houden van een rogatoire commissie,
waarbij [naam] in het buitenland een beëdigde verklaring had kunnen afleggen, had
daartoe kunnen bijdragen.
19.
Nu BBR c.s. dit
alles hebben nagelaten, kan het achterwege blijven van een verantwoording van
de ter beschikking gestelde gelden hen worden aangerekend en is de stelling van
Rochdale, dat er sprake is van onrechtmatige bestedingen, door BBR onvoldoende
weerlegd. De vordering tot (terug)betaling van € 13.716,48 is derhalve
toewijsbaar jegens BBR, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf
29 januari 2012 en de buitengerechtelijke incassokosten.
20.
Bij de
beantwoording van de vraag of ook de bestuursleden tot terugbetaling gehouden
zijn, dient te worden beoordeeld of zij als bestuurders kennelijk onbehoorlijk
de taken als bestuurder hebben vervuld. Zoals hiervoor onder 1.g is overwogen,
moet het ervoor worden gehouden dat door BBR gelden die door Rochdale aan BBR
zijn toevertrouwd teneinde de bewonersparticipatie te optimaliseren
onrechtmatig zijn besteed, hetgeen in beginsel een handelen oplevert dat geen
redelijk denkend bestuurder zou doen. Door de bestuurders gezamenlijk noch
individueel is in deze procedure in de conclusies afdoende toegelicht waarom in
de gegeven omstandigheden hun handelen niet ernstig verwijtbaar is of is een
uitleg gegeven van hun handelen. Dat leidt ertoe dat de bestuurders van BBR
hoofdelijk aansprakelijk zijn.
21.
Voor veroordeling
tot restitutie van al dan niet terecht uitgekeerde bedragen over 2010 en 2011
is op dit moment geen plaats, aangezien de vordering op dit punt niet
gespecificeerd is en bij gebreke van een financiële verantwoording op dit
moment niet te beoordelen is.
22.
Gelet op
hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden vastgesteld dat BBR op onrechtmatige
wijze gelden heeft besteed die aan haar door Rochdale ter beschikking zijn
gesteld. Dat betekent dat in redelijkheid van Rochdale niet gevergd kan worden
dat zij de gebruiksovereenkomst met BBR voortzet, wat er ook zij van de andere
door Rochdale aangevoerde gronden. In het licht van hetgeen hierboven is
overwogen zal de vordering tot verklaring voor recht dat de tussen partijen ter
zake de kantoorruimte [adres] bestaande overeenkomst kan worden beëindigd
worden toegewezen, evenals de daaraan gerelateerde vordering tot ontruiming. De
gevorderde ontruiming is derhalve eveneens toewijsbaar op de hierna te melden
wijze. Ook de kosten voor een eventuele onvrijwillige ontruiming zullen worden
toegewezen.
23.
BBR c.s. zullen
als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de
procedure.
In (voorwaardelijke) reconventie
24.
In conventie is
geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen ter zake [adres] te
Amsterdam mag worden beëindigd, zodat is voldaan aan de voorwaarde voor de eis
in reconventie. Aan het verzoek van BBR c.s. om de uitspraak van de door BBR
c.s. ingeschakelde Huurcommissie af te wachten en deze tot uitgangspunt te
nemen, zal echter niet worden voldaan. Immers, gelet op het oordeel in
conventie dat het ervoor wordt gehouden dat sprake is van onrechtmatige
besteding van gelden, zou een uitspraak van de Huurcommissie omtrent de status
van BBR in deze voor de ontruiming geen verschil maken.
25.
De kosten van
de procedure blijven voor BBR c.s. als de in het ongelijk gestelde partij.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie:
veroordeelt
BBR, [gedaagde], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om binnen zeven dagen
na betekening van dit vonnis Rochdale inzage te geven in de boeken en andere
bescheiden van de administratie van BBR en de in 2009, 2010 en 2011 aan
[bedrijf 2] adviesbureau c.q. [naam](t) betaalde bedragen inzichtelijk te
maken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat
zij daarmee in gebreke blijven:
veroordeelt
BBR, [gedaagde], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan Rochdale
van:
– € 13.716,48 aan hoofdsom,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2012 tot aan de
voldoening;
– € 904,00 aan
buitengerechtelijke incassokosten;
verklaart voor
recht dat de overeenkomst tussen partijen ter zake de kantoorruimte aan de
[adres] is beëindigd;
veroordeelt BBR
c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, de kantoorruimte
aan de [adres] te ontruimen, met achterlating van de eigendommen van Rochdale,
met afgifte van de sleutels, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder
bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel
555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt
BBR, [gedaagde], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, indien niet
vrijwillig aan de hiervoor onder IV gegeven veroordeling wordt voldaan en
Rochdale de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder moet
bewerkstelligen, in de kosten van de ontruiming conform de specificatie van die
kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
veroordeelt
BBR, [gedaagde], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de kosten van het
geding tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 896,00
-kosten dagvaarding: €
92,82
-salaris gemachtigde: €
600,00
————–
Totaal: € 1.588,82
Inclusief eventueel
verschuldigde BTW;
verklaart de
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het
meer of anders gevorderde.
In voorwaardelijke reconventie
wijst de
vordering af;
veroordeelt BBR in de
kosten van het geding aan de zijde van Rochdale gevallen, tot heden begroot op
nihil