Ongeschreven eisen aan besluitvorming in vereniging

Kernpunten
  • De rechtbank legt uit welke (ongeschreven) eisen uit artikel 2:8 BW volgen voor de manier waarop een bestuur besluiten neemt.
  • “De eisen die aan de totstandkoming van een besluit worden gesteld, kunnen als volgt worden uitgewerkt. 
    • In de eerste plaats moet een besluit voldoende zorgvuldig worden voorbereid. 
    • Het bestuur moet de nodige kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen.
    •  Het beginsel van hoor- en wederhoor speelt daarbij een rol: afhankelijk van de aard van het te nemen besluit en de in de statuten opgenomen procedures moeten de belanghebbenden bij dat besluit de gelegenheid krijgen tot inspraak.”
  • Ik merk op dat volgens mij ‘inspraak’ en hoor en wederhoor (geen streepje trouwens) twee verschillende beginselen zijn. Hoor en wederhoor zit vooral op situaties waarbij een lid beschuldigd wordt van ongepaste handelen. Inspraak ziek vooral op plannen en beleid.
  • Over de inhoud van besluiten:
  • “Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling dient het besluit te worden getoetst aan eisen van ‘subsidiariteit’ en ‘proportionaliteit’. 
    • Bij subsidiariteit gaat het om de vraag of het besluit nodig is om het beoogde doel te bereiken. 
    • Bij proportionaliteit gaat het om de vraag of de inhoud en voorziene gevolgen van dat besluit niet te verstrekkend zijn voor het bereiken van dat doel. 
  • Daarbij geldt dat het beoogde doel én de wijze waarop dat beoogde doel moet worden bereikt, in beginsel worden bepaald door [de vereniging] en haar bestuur. Het bestuur heeft daarbij de nodige beoordelingsvrijheid. 
  • Dan, over de manier waarop de rechter besluiten van een bestuur toetst in een rechtszaak: 
  • De (voorzieningen)rechter kan alleen beoordelen of de gedachtegang van het bestuur in redelijkheid te volgen is. 
    • Het gaat om de vraag of het bestuur het besluit heeft kunnen nemen bij een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een te begrijpen inhoudelijke afweging. 
    • Aan de motivering van het besluit mogen niet te hoge eisen worden gesteld. 
    • Zo wordt niet zonder meer verlangd dat het bestuur alle tegenargumenten weerlegt. Het is aan het bestuur om een belangenafweging te maken. 
    • Het is alleen de taak van de [rechter] om de belangenafweging van het bestuur te controleren. Ingevolge vaste jurisprudentie dient daarbij terughoudendheid te worden betracht ”

Toetsingskader

4.2.

Aan de hand van het rechtspersonenrecht moet worden beoordeeld of sprake is van een nietig dan wel vernietigbaar besluit. Daarbij geldt dat in het kader van dit kort geding moet worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de bodemrechter tot die conclusie zal komen. Het toetsingskader is neergelegd in de artikelen 2:14 en 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW). In die artikelen is het bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon nietig is als dat besluit in strijd is met de wet of de statuten, tenzij de wet anders bepaald (2:14 BW). Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is vernietigbaar wegens (i) strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, (ii) strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist en strijd met een reglement (2:15 BW).

4.3.

De eisen die aan de totstandkoming van een besluit worden gesteld, kunnen als volgt worden uitgewerkt. In de eerste plaats moet een besluit voldoende zorgvuldig worden voorbereid. Het bestuur moet de nodige kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het beginsel van hoor- en wederhoor speelt daarbij een rol: afhankelijk van de aard van het te nemen besluit en de in de statuten opgenomen procedures moeten de belanghebbenden bij dat besluit de gelegenheid krijgen tot inspraak.

4.4.

Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling dient het besluit te worden getoetst aan eisen van ‘subsidiariteit’ en ‘proportionaliteit’. Bij subsidiariteit gaat het om de vraag of het besluit nodig is om het beoogde doel te bereiken. Bij proportionaliteit gaat het om de vraag of de inhoud en voorziene gevolgen van dat besluit niet te verstrekkend zijn voor het bereiken van dat doel. Daarbij geldt dat het beoogde doel én de wijze waarop dat beoogde doel moet worden bereikt, in beginsel worden bepaald door Noorderlandmelk en haar bestuur. Het bestuur heeft daarbij de nodige beoordelingsvrijheid. De (voorzieningen)rechter kan alleen beoordelen of de gedachtegang van het bestuur in redelijkheid te volgen is. Het gaat om de vraag of het bestuur het besluit heeft kunnen nemen bij een voldoende zorgvuldige voorbereiding en een te begrijpen inhoudelijke afweging. Aan de motivering van het besluit mogen niet te hoge eisen worden gesteld. Zo wordt niet zonder meer verlangd dat het bestuur alle tegenargumenten weerlegt. Het is aan het bestuur om een belangenafweging te maken. Het is alleen de taak van de (voorzieningen)rechter om de belangenafweging van het bestuur te controleren. Ingevolge vaste jurisprudentie dient daarbij terughoudendheid te worden betracht (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145).