Opzegging lidmaatschap bestuurslidmaatschap

Een moskeevereniging zegt het lidmaatschap op van een (kritisch) bestuurslid dat daarmee ook uit het bestuur wordt gezet. De rechter laat dit besluit in stand.
Het besluit is procedureel geldig tot stand gekomen (in een bestuursvergadering waar ook het lid aanwezig was). In de opzeggingsbrief staat dat het lid “zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan provocerende en beledigende uitspraken, agressief gedrag, intimidatie en verbaal geweld jegens andere leden en bezoekers van de vereniging” met een gedetailleerde onderbouwing met voorbeelden. De verening heeft verder in de rechtszaak bewijs geleverd met emails en verklaringen en videobeelden en geluidsopnames van een uit de hand gelopen ALV.

” Met name uit de geluidsfragmenten komt het beeld naar voren dat de vergadering inderdaad (verder) escaleert door de uitlatingen van [eiser] zoals de vereniging stelt. Te horen is dat het bestuur hem probeert te kalmeren maar dat [eiser] op zeer luide en boze toon blijft praten en dingen roept als “ben je gek geworden ofzo?“. Dat een vereniging gelet op al het voorgaande meent dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk.” 



Mij lijkt het opzeggen van het lidmaatschap van bestuursleden toch wel problematisch. Voorkomen moet worden dat de meerderheid van het bestuur andere bestuursleden uit het bestuur kunnen zetten onder het voorwendsel van misdragingen van die andere bestuursleden, juist omdat (in beginsel) alleen de ALV bevoegd is om bestuursleden te ontslaan (art. 2:37 lid 6 BW). De problematiek lijkt in de literatuur slechts beperkt te worden gesignaleerd.
In de uitspraak Rb. Leeuwarden (pres.) 21.02.2001, 

Zoekresultaat – inzien document

ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0170 (ook: KG 2001/103) is overwogen dat:

” Het zesde lid van artikel 2:37 BW schrijft dwingend voor dat het orgaan dat een bestuurder benoemt, deze te allen tijde kan schorsen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat – onder meer – deze bepaling dwingendrechtelijk is voorgeschreven omdat de zeggenschap van de algemene ledenvergadering bij zaken als een schorsing karakteristiek voor de vereniging is en een van de waarborgen voor het democratische karakter van de vereniging vormt (MvA II, PG 2, blz. 422). Met dat voor de vereniging typerende democratische karakter verdraagt zich naar het oordeel van de president niet een statutaire bepaling op grond waarvan naast de algemene ledenvergadering ook het bestuur bevoegd is om tot schorsing van een medebestuurder over te gaan, ook niet als het bestuur alleen met een 2/3 meerderheid een schorsingsbesluit kan nemen. Praktische argumenten als de extra hoeveelheid tijd en geld die het uitroepen van een algemene ledenvergadering met zich brengt, leiden niet tot een ander oordeel.” 

Het lijkt mij dat deze overweging ook van toepassing is op de in principe aanwezige wettelijke bevoegdheid van het bestuur om het lidmaatschap van leden op te zeggen: mij lijk een dat onder artikel 2:8 onaanvaardbare doorkruising van de bevoegdheid van de ALV onder artikel 2:37 BW; behoudens mogelijk zeer evidente gevallen waarbij er groot spoedeisend belang is (bijv. een bestuurslid draait volledig door en valt andere leden fysiek aan).

ECLI:NL:RBDHA:2018:15155

Vonnis in kort geding van 21 december 2018

in de zaak van

[eiser] te [plaats] ,

tegen:

HAAGSE MOSLIM-VERENIGING [de vereniging] te [plaats] ,
gedaagde,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de vereniging’.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
– de door de vereniging overgelegde producties;
– de op 15 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Ter zitting is vonnis bepaald op 29 november 2018.
1.2.

De voorzieningenrechter heeft op 21 november 2018 een kort geding behandeld van een andere eiser tegen de vereniging. In die procedure zijn door de vereniging desgevraagd na de zitting nog beelden overgelegd van de algemene ledenvergadering, zoals vermeld onder 2.3, met daarbij een toelichting. Aangezien dit ook de oordeelsvorming van de voorzieningenrechter in het onderhavige kort geding kan beïnvloeden, heeft zij het aangewezen geacht dat deze beelden met de toelichting door de advocaat van de vereniging ook zouden worden verstrekt aan (de advocaat van) [eiser] . [eiser] is in de gelegenheid gesteld om nog een korte reactie daarop te geven.
1.3.

[eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 december 2018, met bijlagen. Die zal worden meegenomen bij de beoordeling van deze zaak.
1.4.

De vonnisdatum is vervolgens gepland op (eerst 6 december 2018 en daarna) heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser] is sinds 20 mei 2017 een van de bestuurders van de vereniging. Deze is opgericht in 1975 en heeft onder andere tot doel heeft het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen van moslims, het bevorderen van de studie van de islam en het oprichten en in stand houden van moskeeën.
2.2.

In de thans geldende statuten van de vereniging, zoals neergelegd in een notariële akte van statutenwijziging van 22 november 1991 staat, voor zover thans relevant, vermeld:
in artikel 13 over het lidmaatschap:
“Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
c. opzegging namens de vereniging;
d. royering (ontzetting).
(…)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan evenwel te allen tijde geschieden door het bestuur, met inachtneming van de opzeggingstermijn van tenminste één maand, wanneer (…)
De opzegging door het bestuur kan onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg hebben, wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
De opzegging geschiedt steeds schriftelijk met opgave van de reden(en).
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. (…)
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
(…)
In artikel 14 over het bestuur
“(…)
2. De bestuurders worden door de Algemene ledenvergadering gekozen, welke verkiezing alleen leden der vereniging kan betreffen.
(…)
4. De Algemene ledenvergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid van stemmen nodig.
(…)
7. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee bestuursleden zulks wenst/wensen. Bestuursbesluiten dienen te worden genomen met een meerderheid van uitgebrachte stemmen in een vergadering waar tenminste drie/vierde deel van de in functie zijnde bestuursleden aanwezig is.
(…)
10. Alleen die leden der vereniging die van onbesproken gedrag zijn, de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt en tenminste twee jaar onafgebroken lid van de vereniging zijn, kunnen tot bestuurlid der vereniging worden gekozen, een en ander tenzij de Algemene ledenvergadering anders beslist.
(…)”
2.3.

Op 24 juni 2018 heeft er een algemene ledenvergadering (hierna: alv) van de vereniging plaatsgevonden. Deze is geëscaleerd in die zin dat er direct na de start een verhitte discussie is ontstaan over een onderwerp dat [eiser] op de agenda behandeld wilde zien en over de aanwezigheid van een oud-bestuurslid. Uit de stellingen van beide partijen volgt dat dit een en ander heeft geleid tot een grimmige sfeer, tot een handgemeen tussen meerdere personen, waarbij ook is gescholden, provocerende opmerkingen zijn gemaakt en bedreigingen zijn geuit. De politie is op enig moment ingeschakeld, waarna de zaal is ontruimd.
2.4.

Op 1 juli 2018 heeft er een bestuursvergadering plaatsgevonden, waar zes bestuursleden aanwezig waren. Volgens het concept-verslag van deze vergadering was [eiser] afwezig met kennisgeving. In het concept-verslag staat vermeld dat op deze bestuursvergadering de gang van zaken op de alv is besproken. Verder is onder meer opgenomen i) dat aan één persoon een verbod is opgelegd en aan diverse personen waarschuwingen zijn opgelegd, ii) dat het bestuur concludeert dat, verkort weergegeven, [eiser] een belangrijke rol heeft gespeeld in de escalatie, hij als (mede)veroorzaker wordt gezien, hij een microfoon grof uit handen heeft genomen en heeft beledigd, uitgedaagd en geduwd, iii) dat gelet op eerdere escalaties met bestuurders en de genoemde feiten ten aanzien van de alv het bestuur [eiser] niet geschikt acht als bestuurder, geen vertrouwen meer in hem heeft en de samenwerking met hem wil stoppen, maar nog wil onderzoeken hoe hiermee verder te gaan en iv) dat gezien het handelen en de negativiteit die de escalatie met zich mee heeft gebracht wordt besloten dat [eiser] geen programma’s meer mag leiden en geen toespraken meer mag houden.
2.5.

Op 27 september 2018 heeft de volgende bestuursvergadering plaatsgevonden, waarbij alle bestuursleden aanwezig waren. In het concept-verslag van deze vergadering staat vermeld dat door een bestuurslid opnieuw melding wordt gemaakt van de zaken als vermeld onder 2.4 waarna deze stelt: ”Er is geen vertrouwen meer in de onderlinge samenwerking en de kwetsende uitingen bewijst uw gedrag en de handelingen dat u als persoon niet past binnen de vereniging. Mede daarom wordt voorgesteld te besluiten uw lidmaatschap op te zeggen.” Nadat de overige bestuursleden, inclusief [eiser] , zich daarover hebben (kunnen) uit(ge)laten, is op deze vergadering het besluit genomen overeenkomstig het daartoe gedane voorstel.
2.6.

Bij brief van diezelfde datum (hierna: de opzeggingsbrief) is schriftelijk namens het bestuur van de vereniging aan [eiser] meegedeeld dat zijn lidmaatschap van de vereniging wordt opgezegd op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten, omdat van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, hetgeen een onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg heeft (hierna: het opzeggingsbesluit). 
Hieraan wordt toegevoegd dat, aangezien het lidmaatschap van [eiser] is beëindigd, dit ingevolge artikel 14 lid 10 van de statuten tot gevolg heeft dat het bestuurslidmaatschap van [eiser] ook per direct is beëindigd. In de brief worden de redenen van het besluit weergegeven. 
Op pagina 1 wordt, verkort weergegeven, gesteld dat [eiser] zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan provocerende en beledigende uitspraken, agressief gedrag, intimidatie en verbaal geweld jegens andere leden en bezoekers van de vereniging. Daaronder volgt een niet-limitatieve opsomming van kwalijke en onrechtmatige uitlatingen van [eiser] jegens andere leden van de vereniging. Op pagina 2 staat vermeld, verkort weergegeven, dat het wangedrag van [eiser] op de alv de spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen. Aan [eiser] wordt volgens de brief met name verweten i) dat hij de voorzitter agressief heeft benaderd en de microfoon hardhandig uit zijn handen heeft getrokken, ii) dat hij de tweede secretaris agressief heeft benaderd en de telefoon uit zijn handen heeft geslagen, iii) dat hij fysiek geweld heeft gebruikt tegen de eerste secretaris onder meer door hem te duwen en iv) dat hij een vrouwelijk ouder lid agressief heeft benaderd en haar verbaal heeft aangevallen. Verder wordt nog melding gemaakt van een incident na de alv, waarmee [eiser] het bestuur onterecht in een kwaad daglicht zou hebben gesteld en onnodig verwarring zou hebben gezaaid over een rechtsgeldig genomen besluit. Het bestuur stelt dat [eiser] met zijn handelen tot onverdraagzaamheid oproept in de vereniging wat niet langer getolereerd kan en zal worden.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
  1. het opzeggingsbesluit te schorsen;
  2. het aan [eiser] opgelegde spreekverbod en/of de besluiten genomen op de bestuursvergadering van 1 juli 2018 betreffende informatieverschaffing of -beperking te schorsen;
  3. de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om [eiser] het recht op inzage te ontzeggen/beperken;
  4. de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om [eiser] dan wel diens goede naam te diffameren;
  5. de vereniging te gebieden om te rectificeren wat het bestuur over [eiser] heeft rondgestuurd via multimedia, waaronder WhatsApp;
  6. de vereniging te gebieden om aan [eiser] steeds volledige en onbelemmerde toegang te verschaffen tot en inzage te verschaffen in alle voorzieningen van de vereniging, inclusief alle online-systemen, documenten en administratie, waaronder de financiën, het wachtwoord van het camerasysteem inclusief de opnamen en de ledenadministratie;
  7. de vereniging te veroordelen om [eiser] minstens veertien dagen voor een bestuursvergadering daarvoor uit te nodigen en alle stukken daarvan toe te zenden en hem te betrekken bij de besluitvorming binnen het bestuur;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.
3.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort en samengevat weergegeven – het volgende aan. Het opzeggingsbesluit is formeel en materieel nietig en/of vernietigbaar en/of niet rechtsgeldig. Het dient daarom te worden geschorst zodat [eiser] direct weer zijn lidmaatschapsrechten kan uitoefenen, zijn bestuurstaken kan vervullen en inzage kan krijgen in alle systemen en administratie. Hij vraagt al sinds zijn aantreden als bestuurder om die inzage, maar hij krijgt dit – ten onrechte – niet. Naast dat er diverse formele gebreken kleven aan het opzeggingsbesluit, is dat besluit om oneigenlijke redenen genomen. De overige bestuurders willen hem kennelijk niet in het bestuur omdat hij kritisch is, een afwijkende mening heeft en transparantie nastreeft. [eiser] neemt zijn taak echter serieus en hij wil dat er sprake is van een objectief en verifieerbaar bestuur. Door hem nu op deze wijze te weren, maakt het bestuur misbruik van haar opzeggingsbevoegdheid en handelt het bestuur onrechtmatig jegens hem, aldus [eiser] .
3.3.

De vereniging voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang

4.1.

De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De vereniging heeft er in het kader van haar verweer onder meer op gewezen dat de opzegging van het lidmaatschap weliswaar tot gevolg heeft dat [eiser] niet meer kan stemmen op een alv, maar dat dit niet betekent dat hij de moskee niet meer kan blijven bezoeken. Volgens de vereniging blijft [eiser] daar welkom, zodat hij geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. Daaraan gaat de voorzieningenrechter voorbij. Daargelaten de vraag hoe dit in de praktijk zal uitpakken ( [eiser] heeft gesteld zijn twijfels te hebben bij deze toezegging) heeft te gelden dat het besluit tot opzegging van het lidmaatschap in dit geval meer gevolgen heeft. [eiser] kan hierdoor ook zijn bestuurstaken niet meer uitoefenen, terwijl het volgens hem dringend noodzakelijk is dat hij hierin zijn verantwoordelijk neemt. Ook is aan [eiser] onder meer het verbod opgelegd om toespraken te houden. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang om in zijn vorderingen in dit geding te kunnen worden ontvangen. De vraag of de verhoudingen tussen partijen zodanig zijn verstoord dat de vorderingen op grond van een belangenafweging moeten worden afgewezen, zoals de vereniging ook nog heeft opgemerkt bij haar betwisting van het spoedeisend belang, betreft een inhoudelijke beoordeling die zo nodig hierna aan de orde zal komen.
Het opzeggingsbesluit

4.2.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten een lidmaatschap onmiddellijk kan worden beëindigd namens de vereniging door een opzegging door het bestuur wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Dit betreft een regeling overeenkomstig artikel 2:36 BW. Daarbij is in de statuten bepaald dat deze opzegging schriftelijk moet geschieden met opgave van de reden(en). In de opzeggingsbrief wordt op deze opzeggingsgrond een beroep gedaan met opgave van de redenen, zodat aan deze formele vereisten is voldaan. Dat is op zichzelf door [eiser] ook niet gemotiveerd weersproken. Dat geldt ook voor de stellingen van de vereniging dat bestuurders lid moeten zijn van de vereniging – zoals ook volgt uit de statuten – en dat de opzegging van het lidmaatschap daarom tot gevolg heeft dat [eiser] per direct ook geen bestuurslid meer is.
4.3.

[eiser] meent echter dat er bij het opzeggingsbesluit sprake is van diverse formele gebreken. Dat zal hierna als eerste worden beoordeeld. Daarna komt het standpunt van [eiser] aan de orde dat er op neer komt dat het besluit ook materieel gezien geen stand kan houden.
Formele gebreken

4.4.

[eiser] meent dat niet is voldaan aan de eis dat hij ten spoedigste in kennis moet worden gesteld van het besluit. Die eis is echter in artikel 13 lid 6 van de statuten opgenomen voor de situatie dat er een besluit tot royement is genomen. Ook in de wet wordt deze eis alleen gesteld bij ontzetting uit en niet bij opzegging van een lidmaatschap. Waarom deze eis (analoog) van toepassing zou zijn op de onderhavige situatie van opzegging van het lidmaatschap van [eiser] is door hem niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom wordt aan zijn stellingname voorbij gegaan. Overigens ziet het ‘ten spoedigste’ op het in kennis stellen van iemand over een genomen besluit en dus op de periode ná het nemen van het besluit. Het ziet niet op de periode daarvóór, zoals [eiser] kennelijk veronderstelt nu hij wijst op de periode tussen hetgeen is voorgevallen tijdens de alv en het nemen van het besluit. In dit geval is [eiser] op de dag van het nemen van het besluit tevens schriftelijk daarvan op de hoogte gesteld, hetgeen zonder meer kan worden beschouwd als ‘ten spoedigste’.
4.5.

De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan de stelling van [eiser] dat het besluit nietig is omdat [eiser] nooit is uitgenodigd voor een bestuursvergadering waarbij de ontzegging van het lidmaatschap van [eiser] was geagendeerd.
4.6.

De voorzieningenrechter overweegt daartoe op de eerste plaats dat ter zitting is gebleken dat [eiser] wel degelijk een dergelijke uitnodiging heeft ontvangen, namelijk op 26 september 2018 voor de vergadering van 27 september 2018, met de vermelding van het agendapunt “besluit omtrent lidmaatschap vvz (mede) n.a.v. escalatie ALV d.d. 24-6-2018”. Dit blijkt uit een door de vereniging overgelegd e-mailbericht van 26 september 2018, dat mede is gericht aan [eiser] . De vereniging heeft er daarbij op gewezen dat [eiser] ook aanwezig was op de vergadering. Dit is door [eiser] erkend, waarna hij heeft verklaard dat zijn stelling aldus moet worden begrepen dat een uitnodiging een dag van tevoren redelijkerwijs niet kan worden aangemerkt als een uitnodiging.
4.7.

De voorzieningenrechter overweegt op de eerste plaats dat onder deze omstandigheden de – deels onderstreepte en zonder enige nuancering opgenomen – stelling in de dagvaarding dat [eiser] “nooit [is] uitgenodigd voor een bestuursvergadering waarvoor het nemen van een bestuursbesluit inhoudende het opleggen van een sanctie jegens [eiser] was geagendeerd” een onjuiste voorstelling van zaken betreft en een verkeerde voorlichting van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter ziet gezien het navolgende echter geen aanleiding om daaraan een gevolgtrekking te verbinden.
4.8.

Voor het standpunt van [eiser] dat bestuursbesluiten niet rechtsgeldig zijn, indien deze zijn genomen in een vergadering waar niet iedereen voor is uitgenodigd – of te kort van te voren – kan geen bevestiging worden gevonden in de statuten. In de statuten wordt alleen bepaald dat bestuursbesluiten dienen te worden genomen met een meerderheid van uitgebrachte stemmen in een vergadering waar tenminste drie/vierde deel van de in functie zijnde bestuursleden aanwezig is. Dat was op 27 september 2018 het geval. Zoals voormeld was iedereen daarbij aanwezig, inclusief [eiser] ondanks de late uitnodiging. Op hem na heeft iedereen voor het besluit gestemd.
4.9.

Dat het bestuur met elkaar heeft afgesproken dat uitnodigingen veertien dagen van tevoren moeten worden verstuurd, dan wel in ieder geval meer dan een dag van te voren – zoals [eiser] ter zitting heeft toegevoegd – heeft [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vereniging niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter heeft hierbij acht geslagen op de verklaring van de vereniging die er op neerkomt dat het gebruik was om ad hoc te kijken wie er wanneer aanwezig zou kunnen zijn. Als iedereen op korte termijn aanwezig bleek te kunnen zijn behoorde een uitnodiging en vergadering op kortere termijn ook tot de mogelijkheden, aldus de vereniging. Dat het bestuur bovendien met elkaar zou hebben afgesproken dat bij een uitnodiging een dag van te voren geen rechtsgeldige besluiten zouden kunnen worden genomen, is overigens niet gesteld. Van enig formeel gebrek is in zoverre dan ook geen sprake.
4.10.

De voorzieningenrechter begrijpt dat de bezwaren van [eiser] ook zien op de bestuursvergadering van 1 juli 2018, waar hij niet bij aanwezig was. Daaraan wordt gezien het vorenstaande echter ook voorbij gegaan. Overigens is op die vergadering niet het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap genomen en heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom de daar wel ten aanzien van hem genomen besluiten onder de huidige omstandigheden, te weten waarin hij geen bestuurslid en geen lid meer is van de vereniging, zouden moeten worden geschorst.
4.11.

Het beroep van [eiser] op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gaat niet op, omdat deze beginselen van toepassing zijn op de verhouding tussen de overheid en de burger. Daarvan is hier geen sprake.
Misbruik van bevoegdheid en onrechtmatig handelen

4.12.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vereniging bij het nemen van het opzeggingsbesluit een vrijheid toekomt, die meebrengt dat dit besluit jegens [eiser] slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, in redelijkheid jegens [eiser] niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen. [eiser] meent dat hier sprake is van een dergelijke ontoelaatbaarheid en dat de vereniging haar opzeggingsbevoegdheid daardoor heeft misbruikt en onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dit is door de vereniging betwist. Beoordeeld moet worden of zeer aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het besluit geen stand zal houden.
4.13.

Voor zover [eiser] aan zijn standpunt ten grondslag legt dat het bestuur eigenlijk een royement van zijn lidmaatschap wenste, maar heeft gekozen voor de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap om op die wijze de alv te passeren, wordt daaraan voorbij gegaan. [eiser] stelt zelf dat niet is voldaan aan de vereisten voor royement, waarmee de vereniging het kennelijk eens is. De vereniging heeft zich immers nooit op het standpunt gesteld dat [eiser] het voor een royement bedoelde gedrag (handelen in strijd met de statuten en reglementen) heeft vertoond. Gelet daarop valt niet in te zien dat en waarom de vereniging voor die optie had moeten kiezen.
4.14.

[eiser] heeft in dit kader verder betoogd dat, kort gezegd, het bestuur met de opzegging feitelijk een weldenkend bestuurder heeft willen weren, die zijn taak goed en serieus vervult en het als zijn taak ziet om te bewerkstelligen dat het bestuur transparant handelt. Het bestuur wil hem echter kennelijk kwijt, omdat hij kritisch is en vaak een afwijkend mening heeft, aldus [eiser] . Op basis van deze enkele stellingname, mede bezien in het licht van de gemotiveerde weerspreking hiervan door de vereniging en haar uitvoerige toelichting van aan het besluit ten grondslag liggende redenen, kan in dit geding niet worden uitgegaan van de juistheid van dat betoog.
4.15.

De voorzieningenrechter slaat daarbij acht op de toelichting van de vereniging die er op neerkomt dat [eiser] zich in het verleden regelmatig provocerend, beledigend en beschuldigend heeft uitgelaten jegens medebestuursleden. Daar is bijgekomen het door de vereniging beschreven gedrag van [eiser] op de alv en dat was volgens de vereniging de druppel die de emmer diep overlopen. De vereniging heeft beide onderdelen nader geconcretiseerd met voorbeelden en beschrijvingen. Zij heeft voorts ter onderbouwing onder andere e-mails en verklaringen overgelegd en (concept)-verslagen van vergaderingen. Daarmee heeft zij haar stellingen aannemelijk weten te maken. Deze stellingen worden voorts ondersteund door de videobeelden en geluidsfragmenten van de alv die in de procedure van een andere eiser tegen de vereniging zijn overgelegd en waarop ook [eiser] is te horen en te zien. Met name uit de geluidsfragmenten komt het beeld naar voren dat de vergadering inderdaad (verder) escaleert door de uitlatingen van [eiser] zoals de vereniging stelt. Te horen is dat het bestuur hem probeert te kalmeren maar dat [eiser] op zeer luide en boze toon blijft praten en dingen roept als “ben je gek geworden ofzo?“. Dat een vereniging gelet op al het voorgaande meent dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Gelet hierop leidt de marginale toets als weergegeven onder 4.12 ertoe dat in dit geding niet kan worden geconcludeerd dat zeer aannemelijk is dat een bodemrechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een ontoelaatbaar opzeggingsbesluit. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure over te gaan tot het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen.
4.16.

Dat er sprake zou zijn van strijd met de (grond)wet, met de (geest van) de statuten en met de redelijkheid en billijkheid, heeft [eiser] niet alleen niet nader geconcretiseerd, maar ook niet anders onderbouwd dan met een verwijzing naar de oneigenlijke redenen die volgens hem ten grondslag liggen aan het opzeggingsbesluit. Gezien het vorenstaande kan [eiser] daarin niet worden gevolgd.
4.17.

Nog afgezien daarvan heeft de vereniging ook uitvoerig betoogd dat de verhoudingen tussen [eiser] en (het bestuur van) de vereniging inmiddels zodanig zijn verstoord dat het onmogelijk is geworden om in de toekomst nog op een vruchtbare manier samen te werken in het belang van de vereniging. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat hij handelt in het belang van de vereniging, de vereniging vooruit wil helpen en met de overige bestuursleden wil samenwerken, maar hoe dat vorm zou moeten krijgen onder deze geëscaleerde omstandigheden waarin de overige bestuursleden stellen geen enkel vertrouwen meer te hebben in [eiser] , heeft hij niet duidelijk weten te maken. Dit is ook een factor die maakt dat terughoudendheid moet worden betracht bij het treffen van de door [eiser] gewenste tijdelijke ordemaatregelen die er toe zouden leiden dat [eiser] vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure voorlopig weer lid en bestuurslid zal zijn.
Conclusie

4.18.

Voor de gevorderde schorsing van het opzeggingsbesluit en van de op 1 juli 2018 genomen besluiten is in dit geding gezien het vorenstaande geen plaats. Nu het opzeggingsbesluit in dit geding in stand wordt gelaten, is van een recht van [eiser] op inzage in en toegang tot voorzieningen betreffende de vereniging thans geen sprake. Ook kan hij er daarom nu geen aanspraak op maken dat hij wordt betrokken bij besluitvorming binnen het bestuur. De vorderingen die daarop zien zijn daarom niet toewijsbaar. Ten slotte heeft [eiser] de vorderingen om de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om hem dan wel diens goede naam te diffameren en om de vereniging te gebieden om te rectificeren wat het bestuur over hem heeft rondgestuurd via multimedia niet voldoende nader onderbouwd en geconcretiseerd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen. Het gevorderde zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.
4.19.

[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst het gevorderde af;