Verkiezingen door nog niet bestaande vergadering (Onderwijscoöperatie)

Rechtbank Midden-Nederland 29 november 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:5923

In deze zaak is nogal veel aan de hand. In wezen gaat het om de vraag of het besluit tot statutenwijziging van de vereniging “Onderwijscoöperatie” geldig is. Deze coöperatie kan voor deze uitspraak worden beschouwd als vereniging. De verenging is opgericht door vijf vakbonden, deze zijn bij de oprichting ook lid geworden. Eisers zijn een aantal leraren die bezwaren hebben tegen de statutenwijziging. In de oude staat (voor zover hier relevant) dat voor statutenwijziging vereist is dat ” dat de vijf eerste leden – voor zover zij nog lid zijn – met algemene stemmen (unanimiteit) ten gunste van het voorstel dienen te stemmen in een ledenvergadering”. Volgens eisers heeft één van de vakbonden, namelijk “BON”, niet voor gestemd. Volgens de vereniging was die vakbond op het moment van de ALV geen lid meer. De rechter gaat er in dit kort geding niet op in, doorslaggevend lijkt te zijn dat “Naar aanleiding van de kritische vragen die BON op die vergadering heeft gehad, heeft zij zelf haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opgezegd. Van een beëindiging van dat lidmaatschap door de Onderwijscoöperatie heeft het daardoor niet hoeven komen.”

Vervolgens heeft de rechter te oordelen over een Catch-22. In de vereniging Onderwijscoöperatie moet er een deelnemersvergadering komen. Deze deelnemersvergadering kiest afgevaardigden in een verkiezing. De deelnemersvergadering bestaat uit leraren die in het wettelijk lerarenregister staan. Dat register bestaat nog niet. De bedoeling van de wet op het lerarenregister is “dat de criteria voor [de toelating van leraren tot] het wettelijk lerarenregister moeten worden opgesteld vóórdat het wettelijk lerarenregister wordt ingevoerd. ” “Het is dan ook onmogelijk dat de afgevaardigden van de eerste deelnemersvergadering worden gekozen door de leraren uit het wettelijk lerarenregister – dit register bestaat immers nog niet -.” “Dat betekent dat naar een andere uitleg of oplossing moet worden gezocht. De voorzieningenrechter zal daarbij beoordelen of op voorhand aannemelijk is dat de manier waarop de Onderwijscoöperatie uitdrukking heeft gegeven aan hetgeen zij (wel) met artikel 31 van de statuten heeft beoogd (de aan de geregistreerden in het [al wel bestaande] vrijwillig lerarenregister geboden mogelijkheid om de afgevaardigden te verkiezen), ondeugdelijk is.” De voorzieningenrechter meent dat de oplossing van de Onderwijscoöperatie niet ondeugdelijk is.

Dan voeren de eisers nog onzorgvuldigheden bij de uitvoering van de verkiezingen aan. “De Onderwijscoöperatie heeft erkend dat er bij de verkiezingen schoonheidsfouten zijn gemaakt en dat de database van het vrijwillige lerarenregister enigszins ‘vervuild’ was. Dat zij onvoldoende zorg heeft betracht bij het uitvoeren van de verkiezingen acht de voorzieningenrechter op voorhand echter niet aannemelijk. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.”

Tot slot een paar opmerkingen terzijde. De term “coöperatie” is vermoedelijk politiek aantrekkelijk, maar is in het BW nog altijd een rechtspersoon die ” zich blijkens de statuten ten doel [stelt] in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien”. Bovendien moet de coöperatie dat doen
“krachtens overeenkomsten” die de coöperatie sluit met de leden “in het bedrijf” dat de coöperatie te dien einde ten behoeve van de leden uitoefent of laat uitoefenen (artikel 2:53 lid 1 BW). Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de Onderwijscoöperatie voorziet in de stoffelijke (= materiële) behoeften van de vakbonden. Kijken we naar artikel 2 van de statuten, dan is het doel “de beroepskwaliteit van leraren te bevorderen … door de professionele ruimte en professionele ontwikkeling van leraren te (doen) versterken… om zo in de stoffelijke behoeften van de leden te voorzien krachtens overeenkomsten tussen haar en de leden gesloten in voormeld bedrijf”. Er is geen “voornoemd bedrijf”in artikel 2 van de Statuten. De vraag is of de Onderwijscoöperatie dus voldoet aan de wettelijke definitie van een coöperatie, en zo niet, of de Onderwijscoöperatie dan bedreigd wordt door de sanctie van ontbinding o.g.v. artikel 21 lid 1 sub c BW.
Een tweede tamelijk opmerkelijk aspect is, dat in artikel 25B lid 1 Statuten staat  “iedere deelnemer maakt van rechtswege deel uit maakt van de deelnemersvergadering”. Deelnemer is een leraar die is ingeschreven in het lerarenregister. Dit lijkt wel erg op verplicht lidmaatschap van een vereniging. Zoals uit de vele Bungalowpark arresten bekend is, kan verplicht lidmaatschap niet voor Boek 2 rechtspersonen, omdat het in strijd is met de (negatieve) vrijheid van vereniging zoals beschermd in artikel 11 EVRM. Kan artikel 11 EVRM omzeild worden door niet lidmaatschap (in de zin van het BW)  maar “deelnemerschap” verplicht te maken? Of kan de Onderwijscoöperatie een beroep doen op de uitzondering voor publiekrechtelijke beroepsorganisaties? Vgl. ECLI:NL:HR:2016:2910 (verplicht lidmaatschap is niet in strijd met artikel 11 EVRM nu de betreffende organisatie “een bij wet ingestelde beroepsorganisatie is, die is ingebed in publiekrechtelijke structuren, die administratieve, regelgevende en toezichthoudende bevoegdheden heeft en die doelstellingen nastreeft van algemeen belang”). De  Onderwijscoöperatie is niet bij wet ingesteld volgens mij. Aangevoerd kan worden dat aan deelnemerschap niet direct verplichtingen (lijken te) zijn verbonden, maar de vraag is of dat doorslaggevend is (en hoe het zit met de privacywetgeving – hoe komt de Onderwijscoöperatie aan de gegevens van de deelnemers, en kan zie die gebruiken voor de uitvoering van het (privaatrechtelijke) “deelnemerschap” van rechtswege krachtens (boek 2 BW) statuten?) . 
Tot slot, artikel 31a lid 4 Wet primair onderwijs nieuw (Staatsblad 2017, 85; Kst. 34458) verwijst naar “de professionele
standaard van de beroepsgroep”,  artikel 25A Statuten zeggen dat een “professionele standaard … voor leraren als beroepsgroep” wordt vastgeld door de deelnemersvergadering. Vraag: is artikel 31a lid 4 WPO een verwijzing naar het document bedoeld in artikel 25A Statuten, of naar de (ongeschreven) “standaard van de beroepsgroep”. In geval van het eerste, kan je zo verwijzen in een wet naar een door een privaatrechtelijke rechtspersoon opgesteld document (vgl. technische normen bijv. NEN normen). De MvT en het nader rapport (Kamerstuk 34458, nr. 4) zijn hierover ambigue. Voor suggesties van lezers met interesse op het gebied van staatsrecht houd ik me aanbevolen. 
Vonnis in kort geding van 29 november 2017

in de zaak van

1. de vereniging,
LERAREN IN ACTIE,
2. [eiser sub 2],
[] 5. [eiser sub 5]
eisers,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE VAN VERENIGINGEN VAN LERAREN EN ANDER ONDERWIJSPERSONEEL U.A.,
[] gedaagde,

Eisers zullen hierna gezamenlijk LIA c.s. en afzonderlijk LIA, [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 5] worden genoemd. Gedaagde zal de Onderwijscoöperatie worden genoemd.

2De feiten

2.1.

LIA is een werknemersorganisatie die de belangen van leraren in het voortgezet onderwijs behartigt.
2.2.

De Onderwijscoöperatie vertegenwoordigt de beroepsgroep van leraren en heeft als doel de beroepskwaliteit van leraren te bevorderen. Haar ledenbestand bestaat uit rechtspersonen die datzelfde kwaliteitsdoel nastreven.
2.3.

In de statuten van de Onderwijscoöperatie van 30 september 2011 is, onder meer, het volgende opgenomen:
(…) LEDEN; EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP EN SCHORSING
Artikel 7
(…)
2. Opzegging van het lidmaatschap door een lid kan slechts schriftelijk geschieden aan het bestuur van de coöperatie en gaat in per het einde van het boekjaar, volgend op het boekjaar waarin wordt opgezegd. (…)
4. Opzegging van het lidmaatschap door de coöperatie kan plaatsvinden met onmiddellijke ingang indien: (…)
c. redelijkerwijs van de coöperatie niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren. (…)
LEDENVERGADERING; STEMRECHT EN BESLUITVORMING (…)
Artikel 12
(…)
3. Alle besluiten waaromtrent bij de wet of bij deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven worden genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.
4. Voor besluiten van de algemene ledenvergadering tot: (…)
i. wijziging van de statuten; (…)
geldt aanvullend op het bepaalde in lid 3 van dit artikel, dat de vijf eerste leden – voor zover zij nog lid zijn – met algemene stemmen (unanimiteit) ten gunste van het voorstel dienen te stemmen in een ledenvergadering waarin deze leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Indien deze leden in deze ledenvergadering niet aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zal binnen veertien dagen na het gouden van de eerste ledenvergadering een tweede ledenvergadering worden bijeengeroepen.
In deze tweede vergadering kunnen, ongeacht het ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde aantal leden, besluiten over een zodanig voorstel met algemene stemmen (unanimiteit) worden genomen. (…)
9. Een besluit met algemene stemmen van alle stemgerechtigde leden, ook al zijn zij niet in vergadering bijeen, heeft, mits met voorkennis van het bestuur genomen, dezelfde kracht als een besluit van de algemene ledenvergadering. Een dergelijk besluit wordt schriftelijk vastgelegd en bij de notulen van de coöperatie gevoegd. (…)
STATUTENWIJZIGING (…)
Artikel 27
1. Wijziging van de statuten kan slechts plaatshebben door een besluit van de algemene ledenvergadering, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 4 en artikel 23, in een ledenvergadering waartoe is opgeroepen met de mededeling dat aldaar wijziging van de statuten zal worden voorgesteld. De termijn voor oproeping bedraagt ten minste tien werkdagen. (…)
SLOTVERKLARINGEN (…)
1. De eerste leden van de coöperatie (lidorganisaties) zijn:
a. Algemene Onderwijsbond (AOB) , (…)
b. Federatie van Onderwijsbonden CMHF/MHP , (…)
c. CNV Onderwijs , (…)
d. Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (Platform VVVO) ,
e. Beter Onderwijs Nederland (BON) (…).
2.4.

De Onderwijscoöperatie beschikt over een vrijwillig lerarenregister. Uit het databasebestand van dit register blijkt dat er in totaal 82.962 aanmeldingen zijn gedaan ter inschrijving in het register.
2.5.

De Onderwijscoöperatie heeft met de wetgever onderhandeld over de nieuw in te voeren Wet beroep leraar en lerarenregister (hierna: de lerarenregisterwet). Deze wet verplicht leraren zich te registreren in een register (hierna: het wettelijk lerarenregister), dat op 1 augustus 2018 operationeel dient te zijn.
2.6.

De Onderwijscoöperatie is door de wetgever aangewezen om registratiecriteria voor het wettelijk lerarenregister op te stellen. De minister van OCW zal de definitieve criteria vervolgens bij AMvB vaststellen.
2.7.

Op 14 december 2016 heeft de Onderwijscoöperatie een algemene ledenvergadering gehouden (hierna: ALV), waarbij drie van haar leden aanwezig waren, te weten AOB, CNVo en PVVVO. Deze leden hebben ten gunste van een statutenwijziging gestemd (hierna: de statutenwijziging). FvOv en BON waren niet op de ALV aanwezig.
2.8.

In de statutenwijziging is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) BEGRIPSBEPALINGEN
In deze statuten wordt verstaan onder: (…)
g. deelnemer : leraar die is ingeschreven in het lerarenregister;
n. lerarenregister : het wettelijke register als bedoeld in (onder meer) sectorale onderwijswetgeving; (…)
HOOFDSTUK VI – LERARENREGISTER
DEELNEMERSVERGADERING; BEVOEGDHEDEN EN WERKWIJZE
ARTIKEL 25A
1. Aan de deelnemersvergadering komen de bevoegdheden toe tot:
a. het vaststellen en wijzigen van een professionele standaard, daaronder mede begrepen een beroepsethische code, voor leraren als beroepsgroep; (…)
3. De bevoegdheden van de deelnemersvergadering worden uitgeoefend door afgevaardigden, behoudens het bepaalde in lid 4. Het aantal afgevaardigden bedraagt vierentwintig. (…)
5. De artikelen 25a, 25b en 25c mogen slechts worden gewijzigd met instemming van de deelnemersvergadering.
DEELNEMERSVERGADERING; LIDMAATSCHAP EN AFGEVAARDIGDEN
ARTIKEL 25B
1. Iedere deelnemer maakt van rechtswege deel uit van de deelnemersvergadering en is bevoegd tot uitoefenen van de daaraan verbonden rechten met inachtneming van het bepaalde in deze statuten en in het reglement deelnemersvergadering. Een deelnemer heeft uitdrukkelijk niet de rechten en verplichtingen die de wet verbindt aan het lidmaatschap van de coöperatie.
2. De afgevaardigden worden benoemd uit en door de deelnemers. Het reglement deelnemersvergadering kan de benoeming van afgevaardigden nader regelen, mits iedere deelnemer een stem kan uitbrengen voor de benoeming van ten minste één afgevaardigde. (…)
OVERGANGSBEPALING
ARTIKEL 31
1. Ieder die op het moment van invoering van het lerarenregister bij de coöperatie geregistreerd is als leraar, is (voorlopig) deelnemer, tenzij hij/zij te kennen geeft geen deelnemer te willen zijn. Het deelnemerschap uit hoofde van dit artikel eindigt van rechtswege twee jaren na invoering van het lerarenregister of zoveel eerder als de betrokkene op grond van de alsdan geldende criteria in het lerarenregister is ingeschreven.
2. Onverwijld na het van kracht worden van de statutenwijziging waarbij de deelnemersvergadering wordt ingesteld, worden de eerste vierentwintig afgevaardigden gekozen uit de in lid 1 van dit artikel bedoelde deelnemers, zoveel mogelijk met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VI van deze statuten. Deze afgevaardigden zijn aftredend zodra er verkiezingen van afgevaardigden worden gehouden conform het bepaalde in artikel 25 b lid 2. Het bestuur draagt zorg dat deze verkiezingen binnen twee jaren na de invoering van het lerarenregister worden gehouden. (…)”
2.9.

Op 22 februari 2017 is de lerarenregisterwet aangenomen.
2.10.

Op 21 maart 2017 heeft het bestuur van de Onderwijscoöperatie het Verkiezingsreglement Deelnemersvergadering vastgesteld (hierna: het verkiezingsreglement). Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
 Verkiezingsreglement Deelnemersvergadering
Vastgesteld op 21 maart 2017 door het bestuur van de Onderwijscoöperatie

Artikel 1: Algemene bepalingen
De grondslag van het reglement is artikel 25a lid 2 juncto artikel 25b lid 2 van de statuten van de Onderwijscoöperatie. Dit reglement komt te vervallen wanneer de afgevaardigden van de Deelnemersvergadering zijn gekozen, mede gelet op de bevoegdheid van de Deelnemersvergadering om zelf een reglement vast te stellen. (…)

Artikel 3: Actief en passief kiesrecht
1. Alle leraren die ingevolge artikel 31 van de statuten, voor een door de verkiezingscommissie vast te stellen datum bij de Onderwijscoöperatie zijn aangemeld als leraar bij het vrijwillig register, zijn gerechtigd om een stem uit te brengen. Dit geldt nadrukkelijk uitsluitend voor de eerste verkiezing. (…)”

2.11.

Van 4 september 2017 tot en met 24 september 2017 heeft de Onderwijscoöperatie verkiezingen gehouden met het oog op de benoeming van de 24 afgevaardigden van de Deelnemersvergadering (hierna: de verkiezingen). Naar aanleiding daarvan zijn [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 5] verkozen tot afgevaardigden van de Deelnemersvergadering.
2.12.

Op 2 oktober 2017 heeft [eiser sub 4] een bezwaar ingediend bij de Onderwijscoöperatie tegen de verkiezingsuitslag. De Onderwijscoöperatie heeft tevens een aantal andere bezwaren ontvangen.
2.13.

Daarna heeft de Verkiezingscommissie van de Onderwijscoöperatie een eindverslag van de verkiezingen uitgebracht (hierna: het eindverslag). Op basis van dit eindverslag heeft de Onderwijscoöperatie geconcludeerd dat de verkiezingsuitslag gehandhaafd kan blijven en geweigerd het resultaat van de verkiezingen ongeldig te verklaren.
2.14.

Op 30 oktober 2017 heeft LIA c.s. de Onderwijscoöperatie gedagvaard.

3Het geschil

3.1.

LIA c.s. vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Onderwijscoöperatie:
– verbiedt om gebruik te maken van de uitkomst van de verkiezingen,
– gebiedt binnen twee werkdagen na betekening alle uitingen over de daarmee verkozen afgevaardigden op haar website te verwijderen en verwijderd te houden,
– verbiedt over de verkiezingsuitslag te communiceren, waaronder via de sociale media,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000, althans van een in goede justitie te bepalen ander bedrag, en met veroordeling van de Onderwijscoöperatie in de proceskosten.
3.2.

Ter onderbouwing van haar vordering stelt LIA c.s. dat de verkiezingen zonder grondslag, althans in strijd met de statuten en het verkiezingsreglement hebben plaatsgevonden.
3.3.

De Onderwijscoöperatie voert verweer met als conclusie dat de voorzieningenrechter de vorderingen afwijst met veroordeling van LIA c.s. in de (na)kosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.

Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak.
Besluit tot statutenwijziging vernietigbaar?
4.2.

LIA c.s. heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het besluit tot statutenwijziging vernietigbaar is, in welk lot de verkiezingen – die op die statutenwijziging zijn gebaseerd – delen. LIA c.s. beroept zich daartoe op artikel 2:15 lid 1 sub a BW. De (oude) statuten van de Onderwijscoöperatie bepalen immers (voor zover hier van belang) dat voor de totstandkoming van een statutenwijziging vereist is dat de vijf eerste leden, voor zover nog lid, tijdens een eerste ledenvergadering over dat onderwerp unaniem ten gunste van de wijziging stemmen (art. 12 lid 4 sub i) en dat bij gebreke daarvan unanimiteit vereist is van degenen van die leden die tijdens een tweede ledenvergadering over dat onderwerp aanwezig zijn.
4.3.

LIA c.s. heeft in haar dagvaarding gesteld dat het wijzigingsbesluit vernietigbaar is omdat zowel FvOv als BON niet hebben ingestemd met de wijziging, tijdens de eerste en enige vergadering die over dat onderwerp is gehouden. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft LIA c.s. haar stelling omtrent het ontbreken van instemming aan de zijde van FvOv laten varen, omdat gebleken is dat zij haar stem (vóór de statutenwijziging) op – statutair toegestane – schriftelijke wijze heeft uitgebracht.
4.4.

Aan het beroep op de vernietigbaarheid ligt in dit verband daarom nog slechts de stelling ten grondslag dat BON niet voor de statutenwijziging heeft gestemd. Vast staat dat BON in het geheel niet in de stemming is betrokken. De Onderwijscoöperatie heeft aangevoerd dat dat ook niet hoefde, omdat BON ten tijde van de stemming en het besluit (14 december 2016) geen lid meer was van de Onderwijscoöperatie. LIA c.s. en de Onderwijscoöperatie zijn het erover eens dat BON haar lidmaatschap op 24 oktober 2016 heeft opgezegd, maar zijn in geschil over de vraag wanneer het lidmaatschap van BON dientengevolge eindigt. Volgens LIA c.s. eindigt het lidmaatschap op grond van artikel 7 lid 2 van de statuten met ingang van 1 januari 2018. De Onderwijscoöperatie stelt zich op het standpunt dat BON haar lidmaatschap op grond van artikel 2:36 lid 1 BW (en artikel 7 lid 4 sub c van de statuten) met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, omdat sprake was van een ernstige vertrouwenscrisis tussen BON en de Onderwijscoöperatie. Beiden waren het er destijds, aldus de Onderwijscoöperatie, over eens dat het voortduren van BONs lidmaatschap in redelijkheid niet (van de Onderwijscoöperatie) kon worden gevergd.
4.5.

De Onderwijscoöperatie heeft haar stellingen onder meer met de volgende omstandigheden onderbouwd. BON heeft op sociale media (Twitter) en op haar website felle kritiek geuit op het project ‘Onderwijs2032’, een project waarmee de Onderwijscoöperatie had ingestemd. Daarna is de weerstand vanuit BON tegenover de Onderwijscoöperatie verder toegenomen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Onderwijscoöperatie op 24 oktober 2016 een bestuursvergadering heeft gehouden, met als enige onderwerp op de agenda de vertrouwenscrisis tussen BON en de Onderwijscoöperatie. Naar aanleiding van de kritische vragen die BON op die vergadering heeft gehad, heeft zij zelf haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opgezegd. Van een beëindiging van dat lidmaatschap door de Onderwijscoöperatie heeft het daardoor niet hoeven komen.
4.6.

Op 27 oktober 2016 heeft BON een persbericht op haar eigen website geplaatst, getiteld: “BON stapt per direct uit de Onderwijscoöperatie: Genoeg is genoeg”. Ook heeft zij begin november 2016 een interview gegeven dat in dagblad Trouw is gepubliceerd. Daarin heeft BON verklaard dat haar positie (als lid van de Onderwijscoöperatie) langzamerhand onhoudbaar was geworden.
4.7.

In dit kort geding kan in deze deelkwestie slechts in het voordeel van LIA c.s. worden beslist, indien in zodanige mate waarschijnlijk is dat die kwestie, indien door de bodemrechter beslist, in het voordeel van LIA c.s. uit zal vallen, dat daarop thans mag worden vooruit gelopen. Daartoe bestaat onvoldoende grond, gezien het door de Onderwijscoöperatie gevoerde verweer en de onderbouwing daarvan. Dat, zoals LIA c.s. nog stelt, de ledenvergadering van BON na oktober 2016 het standpunt heeft ingenomen dat BON vooralsnog lid is van de Onderwijscoöperatie, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat niet (voldoende) afdoet aan hetgeen de Onderwijscoöperatie heeft gesteld rond de (betekenis van de) uitlatingen van BON in september 2016. De mogelijkheid dat die uitlatingen zijn gedaan door het bestuur van BON zonder dat daarvoor draagvlak bestond binnen haar ledenvergadering, leidt ook niet tot een ander oordeel, omdat een rechtspersoon vertegenwoordigd wordt door haar bestuur en een wederpartij in beginsel op het bestuurshandelen mag afgaan. De voorzieningenrechter ziet aldus onvoldoende grond om voorshands aan te nemen dat het besluit tot statutenwijziging vernietigbaar is en zal in deze procedure de geldigheid ervan als uitgangspunt nemen.
Verkiezingen in strijd met de statuten?
4.8.

Vervolgens dient ter beantwoording van de vraag of de verkiezingen op de juiste manier zijn verlopen, allereerst te worden gekeken naar de inhoud van de nieuwe statuten. Volgens LIA c.s. is de wijze waarop de verkiezingen zijn verlopen daarmee in strijd. De statuten bepalen immers dat de afgevaardigden moeten worden gekozen door de deelnemersvergadering (artikel 31 lid 2) en de deelnemers uit de deelnemersvergadering zijn, zo blijkt uit de begripsomschrijving in de statuten, de leraren die in het wettelijk lerarenregister staan geregistreerd. Dit heeft ertoe geleid dat de Onderwijscoöperatie niet de leraren uit het wettelijk lerarenregister, maar de geregistreerden in het vrijwillig lerarenregister in de gelegenheid heeft gesteld om de afgevaardigden te verkiezen.
4.9.

Volgens de Onderwijscoöperatie blijkt uit de memorie van toelichting van de lerarenregisterwet dat de criteria voor het wettelijk lerarenregister moeten worden opgesteld vóórdat het wettelijk lerarenregister wordt ingevoerd. Dit heeft LIA c.s. niet weersproken en zal daarom als uitgangspunt gelden. Het is dan ook onmogelijk dat de afgevaardigden van de eerste deelnemersvergadering worden gekozen door de leraren uit het wettelijk lerarenregister – dit register bestaat immers nog niet -. Die onmogelijkheid is, naar de Onderwijscoöperatie heeft gesteld en door LIA c.s. niet of onvoldoende is weersproken, niet door de Onderwijscoöperatie beoogd.
4.10.

Hier mag dan ook niet worden afgegaan op de strikte lezing van artikel 31, die op zichzelf bezien door LIA c.s. correct wordt weergegeven in haar stellingen. Dat betekent dat naar een andere uitleg of oplossing moet worden gezocht. De voorzieningenrechter zal daarbij beoordelen of op voorhand aannemelijk is dat de manier waarop de Onderwijscoöperatie uitdrukking heeft gegeven aan hetgeen zij (wel) met artikel 31 van de statuten heeft beoogd (de aan de geregistreerden in het vrijwillig lerarenregister geboden mogelijkheid om de afgevaardigden te verkiezen), ondeugdelijk is.
4.11.

Beide partijen onderstrepen dat in de verkiezing van de afgevaardigden een zo groot mogelijke groep leraren moet worden betrokken, opdat de normen van dat register, die de afgevaardigden aan de minister van OCW gaan voorstellen, een zo breed mogelijk draagvlak kennen binnen de beroepsgroep.
4.12.

Het is duidelijk dat de Onderwijscoöperatie bij het organiseren van de verkiezingen heeft geprobeerd een zo groot mogelijke groep leraren te bereiken. Door LIA c.s. is niet gesteld en ook is niet anderszins gebleken dat er voor de Onderwijscoöperatie een mogelijkheid bestond om de verkiezingen op een alternatieve wijze te organiseren die beter recht deed aan het bedoelde uitgangspunt. De voorzieningenrechter ziet in zoverre dan ook onvoldoende grond om op voorhand aan te nemen dat de manier waarop de Onderwijscoöperatie de verkiezingen heeft georganiseerd ondeugdelijk is.
Verkiezingsreglement geldig?
4.13.

LIA c.s. heeft voorts gesteld dat het verkiezingsreglement een rechtsgeldige grondslag ontbeert, omdat het – zoals in de aanhef ervan is vermeld – is gebaseerd op de artikelen 25a lid 2 en 25b lid 2 van de nieuwe statuten, welke artikelen echter slechts het interne functioneren van de Deelnemersvergadering betreffen. Op basis van die artikelen kan daarom niet een Deelnemersvergadering in het leven worden geroepen, aldus LIA c.s. Zij betoogt daarmee naar de kern genomen, naar de voorzieningenrechter haar stellingen verstaat, dat de nieuwe statuten niet de instelling van een Deelnemersvergadering omvatten, maar slechts regels rond het interne functioneren van zo’n (niet-bestaande) Deelnemersvergadering. Aan LIA c.s. moet worden toegegeven dat merkwaardig is dat in de nieuwe statuten (onder ‘Begripsbepaling’, sub g) de Deelnemersvergadering als orgaan van de Onderwijscoöperatie wordt gedefinieerd, terwijl aldaar in artikel 3 bij de opsomming van de organen van de Onderwijscoöperatie de Deelnemersvergadering ontbreekt. Toch leidt dat niet tot het gelijk van LIA c.s. Gelet op die definitie en de artikelen 25a en 25b van de nieuwe statuten, is het onmiskenbaar de strekking van de statutenwijziging geweest, dat daarbij de Deelnemersvergadering – in formele zin – in het leven werd geroepen. Die wijziging is immers juist ingegeven door de wens om de statuten geschikt te maken voor de toepassing van de lerarenregisterwet, waaruit de instelling van de Deelnemersvergadering voortvloeit.
Verkiezingen in strijd met verkiezingsreglement?
4.14.

LIA c.s. voert vervolgens aan dat de verkiezingen in strijd zijn met het verkiezingsreglement, omdat het stemrecht op ondeugdelijke en onjuiste wijze is toegekend. Op grond van artikel 3.1 van het verkiezingsreglement waren immers alleen leraren die waren ingeschreven in het vrijwillige register stemgerechtigd. Daarin stonden echter ook niet-leraren ingeschreven, die – in strijd met het verkiezingsreglement – eveneens een stemcode hebben ontvangen, aldus LIA c.s. Ook zijn er volgens LIA c.s. meerdere stemcodes verstuurd naar dezelfde personen, als zij met meerdere e-mailadressen stonden ingeschreven.
4.15.

De Onderwijscoöperatie heeft erkend dat er bij de verkiezingen schoonheidsfouten zijn gemaakt en dat de database van het vrijwillige lerarenregister enigszins ‘vervuild’ was. Dat zij onvoldoende zorg heeft betracht bij het uitvoeren van de verkiezingen acht de voorzieningenrechter op voorhand echter niet aannemelijk. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.
4.16.

Uit het eindverslag van de verkiezingen blijkt dat de Onderwijscoöperatie een externe partij (Vote Company) heeft ingeschakeld om de digitale verkiezingen uit te voeren. Vote Company heeft gecontroleerd of in de database twee keer hetzelfde e-mailadres voorkwam, hetgeen toen niet het geval bleek te zijn. Daarna is door de Verkiezingscommissie nog aanvullend onderzoek verricht naar het voorkomen van dubbele accounts, waarbij het bedrijf SevenP B.V. (hierna: SevenP) is ingezet. Dit bedrijf heeft ten aanzien van 2.782 accounts geconcludeerd dat zij te herleiden zijn tot 1.364 geregistreerde personen. Dit betreft 1,64% van het totaal aantal accounts van 82.962. Naar aanleiding van het door SevenP verrichte onderzoek heeft de Onderwijscoöperatie geconcludeerd dat er weliswaar sprake was van enige vervuiling, maar dat deze vervuiling niet zodanig was dat de verkiezingen op voorhand zouden leiden tot een ongeldige of onvoldoende bruikbare verkiezingsuitslag. Vervolgens heeft Vote Company de IP-adressen waar vanaf was gestemd onderzocht, net als de bijbehorende stemfrequentie en het e-mailadres waarheen na de stemming een bevestigingsmail was gestuurd (zoals bij iedere stem gebeurde). Als een of meer van deze parameters met elkaar overeenstemden, werd een stem als verdacht aangemerkt. Ook is nader onderzocht vanaf welke ‘dubbele’ mailadressen die SevenP had gevonden, daadwerkelijk door één persoon meermalen was gestemd. Na ontvangst van deze resultaten heeft de Verkiezingscommissie nogmaals omtrent de overeenstemmende IP-adressen en de daaraan gekoppelde e-mailadressen gecontroleerd welke personen aan welke e-mailadressen waren gekoppeld. Uiteindelijk zijn op grond van dit een en ander 23 unieke stemmen ongeldig verklaard.
4.17.

Verder heeft de Onderwijscoöperatie alleen stemcodes verstuurd naar degenen die geregistreerd stonden als leraar. Het is daarmee niet uitgesloten dat er ook stemmen zijn uitgebracht door personen die, hoewel geregistreerd als leraar, in feite geen leraar zijn. Dat dit een groep van zodanige omvang betrof dat de verkiezingen daarmee op voorhand ondeugdelijk of in strijd met het verkiezingsreglement moeten worden geacht is echter niet gebleken. Daarbij is eveneens van belang dat maar een relatief klein aantal van de uitgegeven stemmen daadwerkelijk zijn uitgebracht. Van de 82.962 (aan de ingeschrevenen in het voorlopige register) verstuurde stemcodes zijn er, volgens het eindverslag (bijlage 3), 2.260 uitgebracht (waarvan dus 23 unieke stemmen ongeldig zijn verklaard).
4.18.

Het voorgaande, in onderling verband gewogen en beoordeeld, leidt tot het oordeel dat vooralsnog van de statutaire geldigheid van de verkiezingen (en de daar uit voortgevloeide uitslag) moet worden uitgegaan en dat aan de wijze waarop die verkiezingen zijn georganiseerd niet een zodanig ernstig gebrek kleeft dat de Onderwijscoöperatie gehouden is om die uitslag terzijde te laten.
4.19.

Daarbij weegt in het voordeel van de Onderwijscoöperatie mee dat LIA c.s. niet (voldoende) heeft gesteld op welke andere wijze de verkiezingen (tijdig) hadden kunnen plaatsvinden, waarbij enerzijds geen afbreuk werd gedaan aan het uitgangspunt een zo groot mogelijke groep leraren gelegenheid te bieden om te stemmen, maar waarbij anderzijds de door LIA c.s. aangevoerde bezwaren rond de strijd met het verkiezingsreglement niet of in mindere mate hadden gespeeld. Dat, zoals LIA c.s. nog heeft gesteld, voor haar onvoldoende controleerbaar is of de gestelde controlebevindingen (van SevenP en VoteCompay) juist zijn, moge zo zijn, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe is immers vereist dat aannemelijk is dát die bevindingen onjuist zijn en daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen voorhanden.
4.20.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van LIA c.s. zullen worden afgewezen.
De kosten
4.21.

[]

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vorderingen af,