Uitleg reglement (Degradatie voetbalclub)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juni 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:4940

In deze zaak dient het hof te oordelen over de vraag, of de toepassing van een bepaling in een reglement van een vereniging door de vereniging, in stand kan blijven. Het hof overweegt:
” De (burgerlijke) overheidsrechter die de interne reglementering van een vereniging moet beoordelen, moet zich in beginsel beperken tot een marginale toetsing. Voor rechterlijk ingrijpen is slechts aanleiding als verenigingsbesluiten in redelijkheid niet hadden kunnen worden genomen. Dit is niet anders indien het gaat om de uitleg, die een orgaan van een vereniging geeft aan de interne verenigingsreglementen, zoals hier aan de orde. De door de Beroepscommissie gegeven uitleg van artikel 6 Licentiereglement kan die toets doorstaan. Weliswaar volgt de gegeven interpretatie niet dwingend uit de tekst van artikel 6 ook de door [appellant] gegeven uitleg daarvan is verdedigbaar maar naar het oordeel van het hof handelt de Beroepscommissie niet onredelijk door te volharden in haar uitleg. ”

arrest in kort geding van 9 juni 2017

in de zaak van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [appellant] ,

tegen: de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijke Nederlandse Voetbalbond,
in eerste aanleg: gedaagde, hierna: KNVB,

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep van 24 mei 2017 met grieven,
– de memorie van antwoord, tevens akte houdende bezwaar tegen eiswijziging/ eisvermeerdering met één productie,
– de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 6 juni 2017 door mr. M.P.M. Riep namens [appellant] zijn ingebracht.
2.2

Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.
2.3

[appellant] vordert in het hoger beroep, na een wijziging van eis, het vonnis van 3 mei 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. a) het besluit van de Beroepscommissie dan wel van de KNVB van 5 mei 2017 op het tweede beroepschrift strekkende tot aftrek van drie wedstrijdpunten te schorsen dan wel de werking daarvan te ontzeggen, in ieder geval totdat bij in kracht van gewijsde gegaan of uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in een bodemprocedure in dat kader anders wordt beslist, dan wel KNVB en/of de Beroepscommissie van KNVB te verplichten de tenuitvoerlegging van de uitspraak Beroepscommissie op het tweede beroepschrift van 28 april 2017 (voorlopig) op te schorten, althans KNVB te verplichten om opnieuw een mondelinge behandeling van voornoemd beroepschrift te laten plaatsvinden, alsmede KNVB te verplichten met inachtneming van het Licentiereglement [appellant] opnieuw op te roepen voor de behandeling van voornoemd beroepschrift, bij gebreke waarvan aan KNVB een (direct opeisbare) dwangsom wordt opgelegd en/of wordt verbeurd, van ineens € 500.000,00, te vermeerderen met € 5.000,00 voor elke dag dat dit gebrek voortduurt dan wel KNVB in weerwil handelt van de uitspraak op deze dagvaarding;
b) KNVB te verplichten dan wel te gebieden om er voor zorg te dragen dat de wedstrijd tussen de clubs [appellant] en [voetbalclub 1] , welke heeft plaatsgevonden op 5 mei 2017, over te laten spelen/opnieuw te laten spelen, bij gebreke waarvan aan KNVB een (direct opeisbare) dwangsom wordt opgelegd en/of wordt verbeurd, van ineens € 500.000,00, te vermeerderen met € 5.000,00 voor elke dag dat dit gebrek voortduurt dan wel KNVB in weerwil handelt van de uitspraak op deze dagvaarding;
c) KNVB te verbieden om [appellant] uit de competitie van KNVB genaamd eerste divisie/Jupiler League te laten degraderen, althans KNVB te verplichten dan wel te gebieden om er voor zorg te dragen, eventueel als extra club, dat [appellant] kan deelnemen aan de competitie genaamd eerste divisie/Jupiler League in het komende voetbalseizoen, het voetbalseizoen 2017/2018, en [appellant] daartoe toe te laten, bij gebreke waarvan aan KNVB een (direct opeisbare) dwangsom wordt opgelegd en/of wordt verbeurd, van ineens € 500.000,00, te vermeerderen met € 5.000,00 voor elke dag dat dit gebrek voortduurt dan wel KNVB in weerwil handelt van de uitspraak op deze dagvaarding;
d) KNVB te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan KNVB heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
e) KNVB te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en – voor het geval voldoening van (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis, en tevens van feiten die na de uitspraak van dit vonnis zijn voorgevallen. Samengevat gaat het om het volgende.
3.2

[appellant] is een amateur-voetbalvereniging en is lid van KNVB, die een overkoepelende vereniging is van Nederlandse voetbalclubs. [appellant] heeft sinds het seizoen 2013/2014 deelgenomen aan de ‘Jupiler League’, een competitie die wordt georganiseerd door (de sectie betaald voetbal van) KNVB. [appellant] heeft binnen het kader van een pilot-project de mogelijkheid gekregen om zich van een amateurclub te ontwikkelen tot een Betaald Voetbal Organisatie.
3.3

Bij brief van 21 december 2016 heeft KNVB aan [appellant] geschreven dat zij wegens het ontbreken van een sluitende liquiditeitsprognose werd ingedeeld in ‘financiële categorie I’. Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] op 15 februari 2017 een Plan van Aanpak bij KNVB opgesteld, waarin is voorzien in het verwerven van financiering ad € 5 miljoen, waarvan uiterlijk op 1 april 2017 € 1,5 miljoen aan [appellant] beschikbaar zou worden gesteld (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg, pagina 4 onderaan).
3.4

Bij brief van 2 maart 2017 heeft de Licentiecommissie van KNVB het Plan van Aanpak goedgekeurd en daaraan een sanctietraject, als bedoeld in artikel 11 lid 9 van het Licentiereglement (een verenigingsreglement) verbonden, hierna: het sanctietraject.
3.5

Op 1 april 2017 beschikte [appellant] niet over het bedrag van € 1,5 miljoen. Omdat [appellant] de beschikbaarheid daarvan niet tijdig had aangetoond heeft de Licentiecommissie bij besluit van 5 april 2017 (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg) overeenkomstig het sanctietraject aan [appellant] een publieke waarschuwing gegeven en een nieuwe termijn gegeven waarbinnen [appellant] moest aantonen te beschikken over het bedrag van € 1,5 miljoen, eindigend op 19 april 2017.
3.6

[appellant] heeft op 11 april 2017 beroep ingesteld tegen dit besluit van de Licentiecommissie en heeft daarbij om een mondelinge behandeling verzocht. Een beroep van een besluit van de Licentiecommissie wordt overeenkomstig artikel 4 lid 10 van het Licentiereglement behandeld door de Beroepscommissie Licentiezaken, een orgaan van KNVB (hierna: de Beroepscommissie). De Beroepscommissie heeft de mondelinge behandeling vastgesteld op 1 mei 2017.
3.7

Op 19 april 2017 beschikte [appellant] evenmin over € 1,5 miljoen. Bij besluit van 20 april 2017 (productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de Licentiecommissie vastgesteld dat er sprake was van een tweede verzuim en heeft zij overeenkomstig het sanctietraject aan [appellant] verlies van drie wedstrijdpunten opgelegd. [appellant] heeft op 28 april 2017 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg) ook beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2017. In een mailbericht van 29 april 2017 om 17:24 uur heeft de secretaris van de Beroepscommissie aan [appellant] de keuze gegeven om dat beroep op 1 mei 2017 te behandelen, tegelijk met het beroep tegen het besluit van 5 april 2017, of om de beide beroepschriften op 3 mei 2017 te behandelen.
3.8

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de gehanteerde oproeptermijn welk bezwaar de Beroepscommissie niet heeft gehonoreerd.
3.9

Op 3 mei 2017 om 20.30 uur heeft de mondelinge behandeling door de Beroepscommissie plaatsgevonden, waarbij de twee beroepschriften van [appellant] gelijktijdig zijn behandeld.
3.10

Bij besluit van 5 mei 2017 heeft de Beroepscommissie de beide door [appellant] ingediende beroepen ongegrond verklaard en de besluiten van de Licentiecommissie van 5 april 2017 en 20 april 2017 bekrachtigd. Deze beslissingen zijn die dag om 16.10 uur telefonisch aan [appellant] medegedeeld en direct daarna per mail aan haar bevestigd.
Op 5 mei 2017 heeft het elftal van [appellant] ’s avonds tegen [voetbalclub 1] gespeeld en de wedstrijd verloren met 1-5. Het was de laatste wedstrijddag van het seizoen 2016/2017. [appellant] is in de competitie geëindigd met 19 punten, waardoor zij is gedegradeerd naar de tweede divisie. Indien de straf van verlies van drie wedstrijdpunten niet zou zijn opgelegd én het elftal van [appellant] de wedstrijd tegen [voetbalclub 1] zou hebben gewonnen, zou [voetbalclub 2] in haar plaats zijn gedegradeerd.

4Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1

[appellant] heeft in eerste aanleg voor zover in hoger beroep van belang bij wege van een voorlopige voorziening gevorderd om te verbieden dat de mondelinge behandeling van het tweede beroepschrift op 3 mei 2017 zal plaatsvinden.
4.2

De voorzieningenrechter heeft bij verkort vonnis van 3 mei 2017, nader schriftelijk uitgewerkt op 17 mei 2017, de vordering afgewezen, onder meer omdat dat artikel 6 lid 5 van het licentiereglement niet op de onderhavige situatie van toepassing is zodat geen oproepingstermijn van vier werkdagen geldt. Het beroep op strijd met de goede procesorde heeft hij verworpen. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de beide beroepszaken zich leenden voor gezamenlijke behandeling.

5De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1

In de appeldagvaarding heeft [appellant] haar eis gewijzigd/vermeerderd. KNVB heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De gewijzigde vordering heeft betrekking op zelfstandige vorderingen die niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde kunnen komen, aldus KNVB.
Het hof oordeelt als volgt. De eiswijziging is op het eerst mogelijke moment in hoger beroep door [appellant] aangekondigd en is daarmee in beginsel tijdig gedaan. Aan de gewijzigde vorderingen van [appellant] ligt, anders dan KNVB aanvoert, geen ander feitencomplex of een andere rechtsverhouding ten grondslag dan in eerste aanleg al aan de orde was. De eiswijzigingen vloeien onder meer voort uit het besluit van de beroepscommissie van 5 mei 2017, dat dateert van ná de uitspraak in eerste aanleg. KNVB heeft op de gewijzigde eis kunnen reageren bij memorie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Zij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Hoewel verstrekkend in haar mogelijke gevolgen, is de eiswijziging ook anderszins niet in strijd met de goede procesorde. De beoordeling van de gegrondheid van de vorderingen staat immers los van de toelaatbaarheid van de eiswijziging.

5.2

Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of de gewijzigde vorderingen gegrond zijn het volgende voorop. Bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, moet zo nodig ambtshalve worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). De vraag of een eisende partij in kort geding daarbij voldoende spoedeisend belang heeft, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
De vorderingen zijn erop gericht dat [appellant] ook in het volgende seizoen deel uitmaakt van de Jupiler League. Het wedstrijdschema van die competitie wordt thans ingevuld. Hieruit blijkt voldoende van spoed bij de gevorderde voorzieningen.

5.3

Volgens [appellant] had de Beroepscommissie haar uit hoofde van artikel 6 van het Licentiereglement niet minder dan vier werkdagen vóór de behandeling van haar tweede beroepschrift mogen oproepen. Dit artikel bepaalt:
Artikel 6 – Schriftelijke of mondelinge behandeling
  1. Zaken voor de licentiecommissie worden uitsluitend schriftelijk behandeld.
  2. Indien de betrokken licentiehouder daarom schriftelijk verzoekt, wordt een zaak door de beroepscommissie licentiezaken mondeling behandeld. (…)
3. In geval van een mondelinge behandeling bepaalt de beroepscommissie licentiezaken datum, uur en plaats van behandeling.
4. De beroepscommissie licentiezaken bepaalt welke personen in ieder geval bij een mondelinge behandeling dienen te verschijnen. De betrokken licentiehouder kan zich doen bijstaan door een raadsman.
5. De secretaris roept alle personen op van wie de beroepscommissie licentiezaken de verschijning wenselijk acht, met inachtneming van een termijn van ten minste vier werkdagen, de dag van de verzending en die van de behandeling niet meegerekend. De opgeroepen personen zijn verplicht te verschijnen.
De Beroepscommissie heeft lid 4 en 5 van deze bepaling uitgelegd in die zin, dat zij de oproepingstermijn van vier werkdagen uitsluitend moet hanteren wanneer het gaat om personen, wiens verschijning zij wenselijk vindt en die dan verplicht zijn te verschijnen, en niet indien zij, zoals in dit geval, uitsluitend de licentiehouder laat weten wanneer de behandeling plaatsvindt.

5.4

De (burgerlijke) overheidsrechter die de interne reglementering van een vereniging moet beoordelen, moet zich in beginsel beperken tot een marginale toetsing. Voor rechterlijk ingrijpen is slechts aanleiding als verenigingsbesluiten in redelijkheid niet hadden kunnen worden genomen. Dit is niet anders indien het gaat om de uitleg, die een orgaan van een vereniging geeft aan de interne verenigingsreglementen, zoals hier aan de orde. De door de Beroepscommissie gegeven uitleg van artikel 6 Licentiereglement kan die toets doorstaan. Weliswaar volgt de gegeven interpretatie niet dwingend uit de tekst van artikel 6 ook de door [appellant] gegeven uitleg daarvan is verdedigbaar maar naar het oordeel van het hof handelt de Beroepscommissie niet onredelijk door te volharden in haar uitleg. Het Licentiereglement biedt namelijk geen houvast voor de vraag wie valt onder de personen, van wie de aanwezigheid door de Beroepscommissie wenselijk wordt geacht. Uit lid 2 van hetzelfde artikel blijkt dat mondelinge behandeling slechts voorgeschreven is indien de betrokken licentieaanvrager/-houder daarom verzoekt, zodat voor de hand ligt aan te nemen dat de licentiehouder niet tot de in lid 5 bedoelde personen behoort, maar alleen tot de personen van lid 4. Aldus bezien is de door de Beroepscommissie gegeven uitleg niet strijdig met de tekst van het Licentiereglement. Grief I faalt daarom.
5.5

Nu vast staat dat [appellant] op 29 april 2017 door haar eerste beroepschrift al op de hoogte was van de inhoud van het dossier en daaraan slechts nog een zienswijze van het bestuur van KNVB is toegevoegd ten aanzien van het tweede beroepschrift (dat overigens niet afweek), valt ook al niet in te zien dat [appellant] door de gehanteerde oproeptermijn van enkele dagen is geschaad in haar mogelijkheden om bij de mondelinge behandeling haar belangen behoorlijk voor het voetlicht te brengen. Het tegendeel heeft [appellant] in elk geval onvoldoende feitelijk toegelicht. Grief II faalt eveneens.
5.6.

[appellant] heeft in het kader van haar grieven en ter onderbouwing van de vorderingen die zij voor het eerst in hoger beroep heeft ingesteld, ook geklaagd over miskenning van haar belangen doordat de Licentiecommissie (te) zware eisen stelde aan haar (amateur)organisatie en haar vervolgens onevenredig zwaar strafte toen zij daaraan niet kon voldoen, en doordat de Beroepscommissie luttele uren vóór de laatste wedstrijd bekend maakte dat het beroep tegen het opleggen van strafpunten was verworpen.
[[Appellant], red.] heeft gelijk dat de Beroepscommissie het tweede beroepschrift met hoge snelheid heeft afgehandeld. Het is ook aannemelijk dat het moreel van het elftal van [appellant] een gevoelige slag (in de woorden van [appellant] : een mokerslag) kreeg door het tijdstip van de bekendmaking dat de strafpunten zouden worden gehandhaafd. Ook indien [appellant] de wedstrijd zou winnen, zou zij naar de tweede divisie worden gedegradeerd. In de ogen van [appellant] heeft dit er toe geleid dat zij de wedstrijd heeft verloren en zij voert aan dat de Beroepscommissie wilde dat zij zou degraderen.
5.7

In de kern betoogt [appellant] dat de Beroepscommissie het besluit na afloop van het voetbalseizoen had moeten nemen zodat de strafpunten niet zouden meetellen voor het lopende seizoen maar het volgende. Het hof ziet echter onvoldoende aanknopingspunten die meebrengen dat de Beroepscommissie daartoe gehouden was. Hetzelfde geldt voor het feit dat de Beroepscommissie geen aanleiding heeft gezien om het opleggen van de strafpunten terug te draaien omdat dit uiteindelijk (de facto) tot gevolg had dat [appellant] degradeerde (los van de vraag welke betekenis in dit verband toekomt aan de uitslag van de laatste wedstrijd) en daardoor niet automatisch voor de Jupiler League 2017/2018 een licentie zou krijgen, met de daaraan gekoppelde financiële en andere voordelen.
Het gaat ook hier om verenigingsbeleid, dat door de rechter maar beperkt kan worden getoetst. Van willekeur is niet gebleken. Het besluit van de Licentiecommissie en in beroep de Beroepscommissie om het sanctietraject dat eerder aan [appellant] kenbaar was gemaakt in werking te stellen en de gevolgen in het lopende voetbalseizoen te laten intreden, kunnen de redelijkheidstoets doorstaan.

5.8

Het hof overweegt voor zoveel nodig nog het volgende. De ledenvergadering van de sectie betaald voetbal van KNVB heeft in het seizoen 2010/2011 besloten om strafpunten zoveel mogelijk in mindering te brengen op het competitieresultaat van het lopende seizoen. [appellant] was in dat seizoen nog geen lid van die sectie, maar zij moet als deelnemer van de Jupiler League toch respecteren dat dit thans deel uitmaakt van het sanctiebeleid binnen de vereniging, net als andere licentiehouders dat moeten doen. Over de vraag of KNVB bij Fortuna Sittard in afwijking van het sanctiebeleid de strafpunten pas in een later seizoen op het resultaat heeft laten drukken, verschillen partijen van mening. Maar ook indien dat het geval zou zijn, brengt dit nog niet mee dat de strafpunten in het geval van [appellant] in redelijkheid niet in het lopende seizoen mochten worden meegeteld. Weliswaar heeft [appellant] aangevoerd dat de Beroepscommissie in het verleden langere termijnen heeft gehanteerd dan in het geval van het tweede beroepschrift van [appellant] , maar dat de andere beroepsschriften net zo kort voor de laatste wedstrijd van het seizoen waren ingediend, is niet gebleken. Het tweede beroepschrift van [appellant] op het besluit van 20 april 2017 is namelijk op 28 april, circa een week vóór de laatste wedstrijd van het seizoen, ingediend, zodat het hiervoor bedoelde verenigingsbeleid door de Beroepscommissie alleen nog kon worden uitgevoerd door (zeer) korte termijnen te hanteren.
5.9

In de gebleken belangen van partijen bij toe-, respectievelijk afwijzing van de gevorderde voorzieningen ziet het hof geen aanleiding om die voorzieningen te treffen. Het hof verwerpt dat de belangen van KNVB en haar andere leden ‘niet noemenswaardig’ zijn. Voorshands moet ook gewicht worden toegekend aan de belangen van de andere deelnemers aan de Jupiler League van het seizoen 2017/2018. Ook indien het mogelijk is om [appellant] als 21e elftal te laten deelnemen aan die competitie, dan betekent dat dat van de andere deelnemers vergaande aanpassingen worden verlangd. Dat geldt ook derden die bij de wedstrijden zijn betrokken (politie, vervoersmaatschappijen, etc.). De grieven III en IV falen eveneens.
5.10

In het licht van het vorenstaande bestaat er geen goede reden om de wedstrijd tegen [voetbalclub 1] overnieuw te laten spelen, of om KNVB te verplichten om [appellant] ook aan de Jupiler League van 2017/2018 te laten deelnemen. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Grief V kan [appellant] niet helpen. Nu [appellant] terecht in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld, is het hof het eens met de door de voorzieningenrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Ook grief VI faalt en ook de vordering om KNVB te laten terugbetalen wat [appellant] aan KNVB heeft moeten betalen uit hoofde van dat vonnis, zal afgewezen worden.
5.11

Beide partijen hebben bewijsaanbiedingen gedaan, maar alleen al gelet op de spoedeisendheid van de gevorderde voorzieningen komt het hof niet aan bewijslevering toe.

6De slotsom

6.1

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de in hoger beroep ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
6.2

[]

7De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:

bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Midden-Nederland van 3 mei 2017;
wijst de in hoger beroep gewijzigde eisen af;