Vereniging ongefundeerd beschuldigen

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 21 maart 2017ECLI:NL:GHSHE:2017:1099

Het hof laat de opzegging van het lidmaatschap in stand. “Bij gebreke aan enige concrete, feitelijke onderbouwing van de stelling dat (het bestuur van) De Amer in de woorden van [het lid] ernstig heeft gefraudeerd of gesjoemeld, komt het hof aan bewijslevering niet toe (). Kortom, [het lid] beschuldigt (het bestuur van) De Amer van meerdere frauduleuze handelingen, brengt die beschuldigingen ook naar buiten [naar onder meer de FIOD en de landelijke bond], maar niets daarvan wordt ook maar enigszins onderbouwd.”

Derhalve heeft het bestuur van De Amer in redelijkheid tot het besluit kunnen komen, dat redelijkerwijze niet meer van De Amer gevergd kon worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren. ”


arrest van 21 maart 2017

in de zaak van
[appellant] ,
tegen Watersportvereniging De Amer,

op het bij exploot van dagvaarding van 4 september 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, handelsrecht van 10 juni 2015, gewezen tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerde –De Amer- als gedaagde.

1Het geding in eerste aanleg (zaaknr.rolnr C/02/289975 / HA ZA 14-809)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 7 januari 2015 waarbij een verschijning van partijen is bevolen.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 vastgesteld van welke feiten bij de beoordeling van het geschil is uitgegaan. Die feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het hof gaat daarnaast nog van enkele gestelde en niet bestreden feiten uit. Hierna volgt een opsomming van alle feiten.
a. De Amer is een watersportvereniging met ongeveer 200 leden. Zij huurt van Jachthaven [Jachthaven] een kade en een strook water met ligplaatsen voor boten in de Nieuwe Jachthaven in [vestigingsplaats] .
b. [appellant] is vanaf ongeveer 2002 tot en met 2013 lid geweest van De Amer.
c. De op 5 december 2012 gedateerde brief van [appellant] aan het bestuur van De Amer (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) houdt onder meer in:

“(…)Ik [appellant] heb het ernstige vermoeden dat wij leden van (…) DE Amer, benadeeld worden door dit bestuur. (…)Ik verzoek u ivm afwezigheid deze brief te behandelen tijdens de algemene leden vergadering 15 December 2012.Gelet op de dictatuur binnen dit bestuur, kan deze zaak alleen maar besproken worden met de leden van de ere code commissie.Wordt dit door de dictatuur binnen het bestuur verhindert, zal ik stappen ondernemen, denkt aan bv de Fiscale Inlichtingen en Opsporings Dienst – Economische Controledienst.Blijkt dat dit bestuur aftreed, zal ik u te aller tijden aansprakelijk houden.Ik verzoek u de volgende punten te willen behandelen:1e ivm de diefstallen?: de tekst op internet (…) over privacy en veiligheid, deze tekst is totaal zinloos, omdat de havenmeester (…) overdag (…) de poort open laat staan. (…)3e art 27 (…) waarom laat de penningmeester (…) zijn hond los lopen, dus artikel verwijderen of honden vast ook voor die penningmeester (…) ”De statuten:(…)Artikel 2:4 volgens mij wordt de haven gebruikt als verkoop haven en ons clubhuis als kantoor, Zijn de kosten voor stook – Electra al verhaald, Geef ik een feestje wordt het clubhuis ook vergoed; dit is opbrengst voor de vereniging. Ons clubhuis is geen makelaars kantoor, hoe denkt u dit te gaan verrekenen voor devereniging, Of wordt dit ook door de Penningmeester vriendschappelijk verrekend.(…)Op 11 November 2012 heb ik gesproken met Dhr [betrokkene 1] tijdens dit gesprek kwam naar voren dat u het voornemen heeft (…) havenmeester Dhr [havenmeester] te willen ontslaan, dit zal de nodige kosten met zich meebrengen, mag blijken dat dit alleen maar gebeurd uit rancune van het bestuur ten nadelen van (…) Dhr [havenmeester] , (…)”.

 

d. De brief van 5 december 2012 van [appellant] aan het bestuur van De Amer (productie 2 conclusie van antwoord) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Betreft: Motie van wantrouwen.

Geacht bestuur,

Bij deze dien ik [appellant] lid van (…) De Amer een motie van wantrouwen in; Omdat ik het vertrouwen in dit (…) bestuur op zegt.
Reden hiervoor is dat dit bestuur niet in staat wordt geacht om zijn kundige en bestuurlijke taken uit te voeren, en wordt geacht niet in het belang van (…) De Amer te handelen, en heeft gehandeld.”.

e. De brief van 4 januari 2013 van voorzitter [voorzitter] namens het bestuur van De Amer aan [appellant] (productie 6 conclusie van antwoord) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Hierbij reageren wij (…) op uw brief van 5 december 2012 met als onderwerp: statuten (…) en op de motie van wantrouwen van 5 december 2012.
De motie van wantrouwen en de brief is (…) door het bestuur ter behandeling voorgelegd aan de Erecodecommissie. Deze commissie heeft tijdens de algemene ledenvergadering op 15 december de leden geadviseerd om het bestuur te machtigen om de brief verder met u (te) bespreken en te beantwoorden. De motie van wantrouwen is daarna in stemming gebracht en vervolgens door de algemene vergadering (…) afgewezen.
Het bestuur (…) nodigt U van harte uit in het clubhuis om in een persoonlijk onderhoud uw brief toe te lichten en te bespreken. (…)”.
[appellant] heeft de uitnodiging niet aangenomen.

f. In januari 2013 stuurt [appellant] het bestuur van De Amer een e-mailbericht over de watermeter. Dit heeft betrekking op het feit dat de watermeter van het clubhuis verkeerd is aangesloten, zodat water ‘buiten de meter om’ wordt verbruikt en geen correcte zuiveringsheffing is opgelegd.
g. Het e-mailbericht van [appellant] aan de leden van De Amer, verzonden op 22 januari 2013 17:09 (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg en productie 7 conclusie van antwoord) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Naar aanleiding van mijn schrijven dd 5 December 2012; En mijn motie van wantrouwen, Had het bestuur deze brieven op de algemene jaar vergadering van 15 December 2012 moeten behandelen, echter werd er voor gekozen dit geheim te houden, hierdoor is wettelijk gezien het bestuur ernstig in gebreke gebleven.
Het bestuur had de plicht de leden op de hoogte te brengen van deze brieven.
(…)
Ik heb in het verleden diverse keren op gewezen dat wij kostbaar drinkwater verspillen (…) echter door het bestuur is daar niet op gereageerd.
Inmiddels heb ik Brabant Water ingeschakeld ter controle op het verbruik van drinkwater; in gesprek met Brabant Water zou blijken dat door leden van het bestuur vermoedelijk onjuiste aangiften zijn gedaan.
Wij kunnen als lid toch niet toestaan dat er gesjoemeld wordt door leden van het bestuur; ik wil nu niet praten over het feit dat er vermoedelijk gefraudeerd is door leden van het bestuur (…)”.

h. Zowel [appellant] als het bestuur van De Amer neemt in de periode na het hiervoor sub f vermelde e-mailbericht contact op over deze kwestie met diverse instanties. Op 19 maart 2013 wordt de watermeter correct aangesloten.
i. Bij e-mailbericht van 26 maart 2013 (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) schrijft mevrouw [vertegewoordiger Belastingsamenwerking] van Belastingsamenwerking West-Brabant aan [appellant] , voor zover van belang:
“Ik wil u even op de hoogte brengen van het feit dat dhr. [betrokkene 2] en dhr. [betrokkene 3] net spontaan bij mij zijn geweest om over de aanslagen zuiveringsheffing aan de Watersportvereniging te praten.
Ze vertelden van de meter op nr. 10 die niet gelopen heeft en over de eigen tussenmeter die wel het verbruik heeft gemeten van het clubhuis.
(…)
Aangezien de definitieve aanslag over 2011 nog niet is opgelegd, gaan we aan de hand van deze gegevens de aanslag berekenen. Dit gaat om ongeveer 450 m3 op jaarbasis, dus de aanslag wordt fors hoger. Of we met terugwerkende kracht nog gaan navorderen (…) moet ik overleggen (…). Ze hebben dit uiteraard liever niet, maar snapten het wel.
Ze hebben dus schoon schip gemaakt. (…)”.

j. [appellant] reageert op het hiervoor in sub i genoemde bericht per e-mailbericht van 1 april 2013 (ook productie 5 dagvaarding eerste aanleg). Hij schrijft onder meer:
“Zoals ik reeds eerder berichtte het zijn wolven in schaapskleren. (…)
U weet hoe het nu gelopen is de afloop zien wij als leden wel tegemoet, ik hoop dat het flink wat gaat kosten en men ook een boete oplegt er is gewoon ernstig gefraudeerd.”.

k. In een ongedateerde brief aan [vertegewoordiger Belastingsamenwerking] (ook productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) schrijft [appellant] onder meer:
“Men tracht nu het straatje schoon te vegen (…)
gelet op de fraudeleuze handelingen die gepleegd zijn door deze leden van ons bestuur, (…)
Inmiddels ben ik ook bezig met het schrijven aan de FIOD te Utrecht ivm andere wantoestanden binnen onzevereniging, het moet nu eens gedaan zijn met al die fraudeleuze handelingen van desbetreffende bestuursleden. (…)
Ik kan u maar een ding toezeggen laat u zich niet inpakken door deze leden van ons bestuur zijn zo glad als een aal.’

l. Op 11 april 2013 stuurt [appellant] een brief aan het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (productie 6 dagvaarding eerste aanleg) waarin hij onder meer schrijft:
“(…)
Ik vraag mij als lid af of dat de Koninklijk Nederlands Watersport Bond wel leden kan accepteren die fraudeleuze handelingen verrichten.
Bijgaande treft u (…) tal van brieven aan mbt ‘n lid van de Koninklijke dat is watersportvereniging De Amer gevestigd te [vestigingsplaats] .
Ik vind het ongepast, en er moet opgepast worden ivm aantasting van het koninklijke aspect van de Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, als er dergelijke leden in deze vereniging zitten.”

m. Op onder meer 6 maart 2013 (productie 8 conclusie van antwoord) en 16 maart 2013 (productie 9 conclusie van antwoord) stuurt [appellant] e-mailberichten naar de leden van De Amer waarin hij soortgelijk verslag doet van (een aantal van) bovenstaande contacten als in zijn hiervoor in sub g e-mailbericht.
n. Na maart 2013 stuurt [appellant] een brief aan de FIOD-ECD (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg) die inhoudt, voor zover van belang:
“Het is mij een doorn in het oog wat er binnen (…) De Amer gebeurt, (…)
Enige voorbeelden waarmee gesjoemeld wordt binnen onze vereniging:
Gedurende ’n 5 tal jaren werd er water verbruikt buiten de watermeter om, middels een zelf gemaakte aanboring op de waterleiding van Brabant Water;
(…)
De inkoop en verkoop van drank ijs snoepgoed en etenswaren in ons clubhuis is al vele jaren onjuist opgenomen, bonnen worden weg gemoffeld of vernietigd; daardoor worden er al vele jaren onjuiste aangiften gedaan (…)
In gehuurd personeel bv voor schoonmaakwerk (…) wordt zwart betaald (…)
Ligplaatsen worden zonder factuur of met onjuiste facturering verhuurt, men betaald zwart aan de penningmeester (…)
Mede gelet op boven vernoemde zaken wordt het nu echt tijd dat hier fiscaal wordt ingegrepen (…).”.

o. Bij brief van 2 april 2013 (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg) aan de leden van De Amer gaat de voorzitter van het bestuur, namens het bestuur, in op de kwestie van het waterverbruik en het ontslag van havenmeester [havenmeester] . Het bestuur zegt toe zodra over beide zaken meer duidelijkheid is verkregen, in een tussentijdse algemene ledenvergadering rekening en verantwoording af te leggen.
p. De hiervoor in sub o aangekondigde algemene ledenvergadering vindt plaats op 22 juni 2013. Uit de notulen van die vergadering (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg) blijkt dat aan de orde komt onder meer de situatie rondom de ontslagen havenmeester [havenmeester] , een toelichting op de wateraansluiting (feiten en financiële gevolgen), een motie van wantrouwen van [appellant] jegens het bestuur, welke motie wordt verworpen, en het lidmaatschap van [appellant] . Op voorstel van een van de leden wordt [appellant] de gelegenheid geboden om excuses te maken aan het bestuur. [appellant] maakt van die gelegenheid geen gebruik.
q. Bij brief van 22 oktober 2013 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) bericht de voorzitter van het bestuur, namens het bestuur, [appellant] :
“In zijn vergadering d.d. 10 oktober 2013 heeft het bestuur unaniem besloten om uw lidmaatschap per heden op te zeggen, krachtens art. 6 lid 3 van de statuten (…)
Het bestuur is van oordeel dat het redelijkerwijze van de vereniging niet gevergd kan worden om uw lidmaatschap te laten voortduren vanwege uw handelswijze om WV De Amer bij collega-verenigingen en bij meerdere instanties in een kwaad daglicht te stellen.”.

r. art. 6 van de statuten van De Amer (productie 1 conclusie van antwoord) houdt in:
“Artikel 6
Het lidmaat-, Gebruiker- en Begunstigerschap eindigt:
(…)
3. Door schriftelijke opzegging door het bestuur:
(…)
b. wanneer redelijkerwijze van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaat-, gebruiker-, begunstigerschap te laten voortduren.
(…)”.
4.2.1

[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. vernietigt het besluit van 10 oktober 2013, verzonden op 22 oktober 2013, waarmee [appellant] uit het lidmaatschap van De Amer werd gezet wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van art. 2:15 lid 1 sub b BW en De Amer veroordeelt om [appellant] in al zijn rechten als lid van De Amer te herstellen en dit ook schriftelijk aan alle andere leden kenbaar te maken, zulks binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 500.000,- dat De Amer in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
2. De Amer veroordeelt binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te restitueren het door [appellant] voor het jaar 2013 betaalde lidmaatschapsgeld, voor zover betrekking hebbend op de periode 22 oktober 2013 tot en met 31 december 2013, derhalve 71/365e deel;
3. De Amer veroordeelt in de kosten van het geding.
4.2.2

De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat [appellant] zich gezien de gedeeltelijk algemene en ernstige aard van zijn aan het bestuur of individuele bestuursleden geuite beschuldigingen zonder dat deze voldoende waren onderbouwd, niet heeft gedragen conform de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het bestuur kon aldus in redelijkheid van oordeel zijn dat het redelijkerwijs van De Amer niet langer kon worden gevergd het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren. [appellant] is uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten.
4.3

[appellant] vordert in het hoger beroep onder het voordragen van grieven deel I en deel II en een grief ter zake de proceskosten, dat het hof het vonnis van 10 juni 2015 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad en bij arrest, samengevat:
1. zal toewijzen hetgeen hij onder 1. in eerste aanleg heeft gevorderd zoals hiervoor in rov. 4.2.1 is vermeld;
2. De Amer zal veroordelen om, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen € 60,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot aan de dag der algehele betaling;
3. De Amer zal gebieden om, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest, de in eigendom aan haar toebehorende 4 sept-keys, retour te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10,- per dag, tot een maximum van € 500,-, dat De Amer in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen,
een en ander onder veroordeling van De Amer in de kosten van de procedure in beide instanties en onder veroordeling van De Amer tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het vonnis van 10 juni 2015 reeds aan De Amer heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 september 2015 tot aan de dag der algehele betaling.
De Amer voert verweer.

4.4

De Amer heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de wijziging van de vordering, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis.
4.5.1

De grieven leggen het geschil in volle omvang voor en zullen daarom (deels) gezamenlijk worden beoordeeld.
4.5.2

[appellant] beroept zich bij zijn vordering tot vernietiging van het besluit van De Amer tot opzegging van zijn lidmaatschap op artikel 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW. Krachtens dit artikel is het besluit van De Amer tot opzegging van het lidmaatschap van [appellant] vernietigbaar indien er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist.
4.5.3

De Amer heeft aangevoerd dat zij haar opzegging heeft gebaseerd op artikel 2:35 lid 2 BW in verbinding met artikel 6 aanhef en onder 3 b van de statuten van de Amer (zie 4.1. sub r). Krachtens deze bepalingen geldt als maatstaf voor de opzegging van het lidmaatschap dat redelijkerwijs niet van devereniging gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.1

In de hiervoor in rov. 4.1 sub j en k genoemde berichten aan mevrouw [vertegewoordiger Belastingsamenwerking] van Belastingsamenwerking West-Brabant schrijft [appellant] “er is gewoon ernstig gefraudeerd.” respectievelijk “gelet op de fraudeleuze handelingen die gepleegd zijn door deze leden van ons bestuur,” In de hiervoor in rov. 4.1 sub n genoemde brief aan de FIOD-ECD noemt [appellant] “Enige voorbeelden waarmee gesjoemeld wordt binnen onze vereniging.” Hij beschuldigt in die brief (het bestuur van) De Amer van de volgende handelingen:
  • er wordt water verbruikt buiten de watermeter om door middel van een zelf gemaakte aanboring op de waterleiding van Brabant Water;
  • de inkoop en verkoop van drank, ijs, snoepgoed en etenswaren in het clubhuis van De Amer is al vele jaren onjuist opgenomen en er worden bonnen weggemoffeld of vernietigd waardoor er al vele jaren onjuiste aangiften worden gedaan;
  • ingehuurd personeel wordt zwart betaald;
  • er worden ligplaatsen zonder factuur of met onjuiste facturering verhuurd waarbij zwart wordt betaald aan de penningmeester.
Uit het hiervoor in rov. 4.1 sub l genoemde schrijven aan de Koninklijke Nederlandse Watersport Bond blijkt dat [appellant] De Amer tegenover deze bond beschuldigt van fraude. [appellant] vraagt zich verder in die brief af of De Amer door die Bond wel langer als lid mag worden geaccepteerd.
Met deze berichten heeft [appellant] De Amer bij collega-verenigingen en bij meerdere instanties in een kwaad daglicht gesteld, zoals is vermeld in de brief d.d. 22 oktober 2013 (rov. 4.1 sub q).

4.6.2

Van al deze beschuldigen staat in deze procedure alleen vast dat het waterverbruik niet juist is gemeten. Dat (het bestuur van) De Amer opzettelijk heeft bewerkstelligd dat het juiste waterverbruik niet werd gemeten, is niet komen vast te staan en feitelijk ook niet onderbouwd. [appellant] heeft alle andere ernstige beschuldigingen op geen enkele manier concreet, feitelijk onderbouwd. Ook in de door [appellant] overgelegde brief van [havenmeester] (productie 6 akte d.d. 23 februari 2016) worden geen concrete feitelijke aanknopingspunten gegeven voor de door [appellant] geuite beschuldigingen. [havenmeester] vermeldt in die brief geen enkel frauduleus feit en hij schrijft zelfs dat alles perfect liep en het kasgeld en de kasbonnen correct werden weergegeven. Bij gebreke aan enige concrete, feitelijke onderbouwing van de stelling dat (het bestuur van) De Amer in de woorden van [appellant] ernstig heeft gefraudeerd of gesjoemeld, komt het hof aan bewijslevering niet toe, daargelaten het antwoord op de vraag of [appellant] wel bewijs heeft aangeboden van feiten waaruit de beschuldigingen kunnen worden afgeleid. Kortom, [appellant] beschuldigt (het bestuur van) De Amer van meerdere frauduleuze handelingen, brengt die beschuldigingen ook naar buiten, maar niets daarvan wordt ook maar enigszins onderbouwd.
Derhalve heeft het bestuur van De Amer in redelijkheid tot het besluit kunnen komen, dat redelijkerwijze niet meer van De Amer gevergd kon worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren. Dit besluit komt dan ook niet in aanmerking voor vernietiging op grond van art. 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW. Daarvoor zijn de niet onderbouwde beschuldigingen te persoonlijk en te ernstig van aard, mede bezien in het licht van het feit dat De Amer een niet al te grote gezelligheids-sportvereniging is. De aard en ernst van die beschuldigingen mede bezien in het licht van de hiervoor geschetste concrete omstandigheden betekenen tevens dat het belang van [appellant] om lid te willen blijven van De Amer en het feit dat hij in het verleden nuttige bijdragen heeft geleverd niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.6.3

[appellant] heeft nog aangevoerd dat uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 22 juni 2013 blijkt dat slechts twee leden de mening waren toegedaan dat zijn lidmaatschap moest eindigen. Het hof leest dat niet in nr. 9 van de notulen van de vergadering van 22 juni 2013. Vermeld is enkel: (i) dat diverse leden het bestuur hebben verzocht om het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen, (ii) dat het bestuur de mening van de zaal heeft gepolst, (iii) dat twee aanwezigen hebben verklaard dat [appellant] niet langer bij De Amer lid hoort te zijn en (iv) dat twee leden vinden dat het genoeg is als [appellant] zijn excuses aanbiedt. Een stemming is niet gehouden, zodat niet bekend is wat de zwijgende meerderheid (er waren 38 stemgerechtigden aanwezig) van een en ander vond. Verder kan er niet aan worden voorbijgezien dat het krachtens art. 6 aanhef en lid 3 aanhef en sub b van de statuten van De Amer aan het bestuur is om een lidmaatschap te beëindigen. Zoals uit rov. 4.6.2. volgt, is het hof van oordeel dat het bestuur in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. Ook als zou komen vast te staan, zoals [appellant] ten bewijze heeft aangeboden (nr. 20 memorie van grieven), dat er tijdens die vergadering geen sfeer heerste inhoudende dat zijn lidmaatschap moest worden beëindigd, leidt dat niet van doorslaggevend belang zijnde feit niet tot een ander oordeel. Het hof passeert dat aanbod dan ook.
4.6.4

Het recht kent niet de door [appellant] aangevoerde regel dat een beëindiging van het lidmaatschap zoals het onderhavige onverwijld zou moeten geschieden. Van een bestuur mag een zekere voortvarendheid worden verwacht, maar de termijn tussen het bericht van [appellant] van maart 2013 aan [vertegewoordiger Belastingsamenwerking] van Belastingsamenwerking West-Brabant (rov. 4.1 sub i) en zijn bericht aan de FIOD van latere datum (rov. 4.1 sub n) aan [appellant] enerzijds en anderzijds het besluit van 22 oktober 2013 waarmee zijn lidmaatschap is beëindigd, is niet zodanig lang dat daaraan het gevolg moet worden verbonden dat dit besluit moet worden vernietigd.
Het genoemde tijdsverloop is evenmin zo lang van duur dat dit zou moeten worden gerechtvaardigd.

4.6.5

Het bestuur heeft [appellant] op 4 januari 2013 een gesprek aangeboden (rov. 4.1 sub e). [appellant] is daarop niet ingegaan. Op voorstel van een van de leden wordt [appellant] tijdens de ledenvergadering van 22 juni 2013 de gelegenheid geboden om excuses te maken aan het bestuur. [appellant] maakt van die gelegenheid geen gebruik (rov. 4.1 sub p). Gelet hierop kan van het bestuur niet worden gevergd dat zij nogmaals probeert het gesprek met [appellant] aan te gaan. Gelet op de ernst van de door [appellant] geuite beschuldigingen en het gebrek aan aanknopingspunten voor de juistheid daarvan, ontgaat het het hof dat De Amer rekening zou moeten houden met het feit dat [appellant] , zoals hij zelf stelt, het hart op de tong heeft. Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat hij tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg wel excuses heeft aangeboden, blijkt dat niet uit het proces-verbaal. Daarin is vermeld dat hij heeft verklaard dat hem geen verwijt valt te maken en dat hij niet anders kon dan extern te gaan en dat hij harde woorden heeft gebruikt, maar dat je tegen een dergelijk bestuur ook harde woorden moet gebruiken. Het hof kan daaruit alleen maar afleiden dat [appellant] nog steeds van mening is dat hij juist heeft gehandeld.
4.7

Al het overige door [appellant] aangevoerde, onder meer de kwestie betreffende de havenmeester, kan als verder niet relevant voor de beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] buiten beschouwing worden gelaten.
4.8

[appellant] heeft tenslotte gevorderd dat De Amer wordt veroordeeld om hem € 60,- te betalen. Hij heeft namelijk volgens eigen zeggen nog steeds vier sept keys van De Amer, waarvoor hij een borg heeft betaald van € 15,- per stuk. De Amer heeft in haar memorie van antwoord aangevoerd dat per ligplaatshouder slechts één sept key is uitgereikt en dat één sept key per schip voldoende is. Het is daarom, aldus De Amer, zeer onaannemelijk dat [appellant] vier sept keys heeft ontvangen en daarvoor telkens de waarborgsom heeft betaald. Als [appellant] echter vier sept keys heeft, heeft hij ook vier kwitanties van de door hem telkens per key betaalde waarborgsom.
Het hof begrijpt dat De Amer bereid is om tegen overlegging en overhandiging van elke sept key met daarbij behorende kwitantie aan [appellant] zijn waarborgsom terug te betalen. [appellant] heeft daarop in zijn akte niet gereageerd, zodat het hof zijn vordering in die zin zal toewijzen dat De Amer tegen overlegging door [appellant] van elke sept key met kwitantie een bedrag van € 15,- aan [appellant] dient te betalen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] ooit een sept key vergezeld van kwitantie aan De Amer heeft aangeboden. De wettelijke rente over de terug te betalen borg kan dan ook slechts ingaan indien en zodra De Amer weigert om die borg terug te betalen, terwijl [appellant] die borg heeft teruggevraagd onder gelijktijdige aanbieding van sept key en kwitantie. De vordering van [appellant] ter zake zal aldus worden toegewezen. De door [appellant] ter zake gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 150,- in totaal.

4.9

Het hof komt, gelet op al het vorenstaande, niet toe aan bewijslevering.
4.10

Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis zal worden bekrachtigd, met dien verstande dat De Amer zal worden veroordeeld ter zake de sept keys zoals hierna is bepaald. [appellant] heeft te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.

5De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de volgende veroordeling:

veroordeelt De Amer om aan [appellant] te betalen € 15,- voor elke door [appellant] te overhandigen sept key met daarbij behorende kwitantie waaruit blijkt dat [appellant] voor die key € 15,- borg heeft betaald, met een maximum van € 60,- (dus maximaal vier sept keys + daarbij behorende kwitanties), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 15,- met ingang van elke dag dat De Amer nadat dit arrest is gewezen in gebreke blijft met die betaling, indien [appellant] wel (telkens) sept key + kwitantie heeft aangeboden;

gebiedt De Amer om, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest, van [appellant] retour te nemen de haar in eigendom toebehorende sept-keys met een maximum van vier en mits telkens vergezeld van de bij elke sept key behorende en door De Amer uitgegeven en door [appellant] te overhandigen kwitantie(s), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10,- per dag, tot een maximum van € 150,-, dat De Amer in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen,