Opheffen zonder ontbinden is nietig

Rechtbank Midden-Nederland 22 februari 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:1074


In deze zaak besluit een meerderheid van de leden van (in wezen) een woongroep in te stemmen met het voorstel van de verhuurder van het pand  om de verhuurovereenkomst te beëindigen tegen vervangende woonruimte. Het besluit wordt genomen met 3 stemmen voor en 2 tegen. De rechter oordeelt dat het besluit nietig is, omdat het neer komt op ontbinding van de vereniging. Daarvoor schrijven de statuten een twee/derde meerderheid voor.

De voorzieningenrechter: “Een besluit tot ontbinding van [de vereniging] moet blijkens artikel 22.1 van de statuten door de ALV met een meerderheid van tenminste twee/derde gedeelte van het aantal geldig uitgebrachte stemmen worden genomen. Tussen partijen staat vast dat de ALV geen formeel besluit tot ontbinding van [de vereniging] heeft genomen. Nu het besluit van de ALV om in te stemmen met de (voortijdige) beëindiging van de huur- en beheerovereenkomst dezelfde gevolgen heeft als een ontbindingsbesluit, dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor dit besluit dezelfde totstandkomingsvereisten te gelden als voor een ontbindingsbesluit. Er kon dus niet worden volstaan met besluitvorming door de ALV met meerderheid van stemmen, maar er had besluitvorming moeten plaatsvinden met een meerderheid van tenminste twee/derde gedeelte van het aantal geldig uitgebrachte stemmen.”



Vonnis in kort geding van 22 februari 2017
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,
2. [eiseres sub 2] ,

tegen 1. de vereniging [de vereniging] ,
2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],

Eisers zullen hierna [eiser sub 1] c.s. worden genoemd. Gedaagden sub 1, 2 en 3
zullen respectievelijk [de vereniging] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
worden genoemd en zullen gezamenlijk worden aangeduid als [de vereniging] c.s.


2De feiten
2.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft bij notariële
akte van 21 augustus 1986 een belangenvereniging opgericht ten behoeve van het
[…] “ [naam] ” , gelegen aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] . Dit
betreft de [de vereniging] (hierna: [de vereniging] , in de stukken ook wel [de
vereniging] genoemd). In de statuten van [de vereniging] is onder meer het
volgende bepaald:


“artikel 4: het doel4. Het doel van [de vereniging] is:a. het ontwikkelen en steunen van
sociaal-culturele activiteiten op en rondom het […] * [naam] * aan de
[straatnaam] te [vestigingsplaats] , zoals de exploitatie van een of meer
ateliers, een oefenruimte voor musici en muzikanten, een crèche of
kleuterdagverblijf met dierweide, een timmerwerkplaats met museumfunctie; en
het bieden van ruimte voor buurtactiviteiten;
b. het bevorderen van de wederopbouw in
haar oorspronkelijke staat van de […] op het […] en – in het algemeen – het
vergroten van de monumentale en toeristische waarde van het […] ;
c. het verschaffen van woon- en/of
werkruimte aan die leden van [de vereniging] – met hun gezinnen – die zich met
die exploitatie en/of met de leiding bij die activiteiten bezig houden;
d. het beheren van gemeenschappelijke
zaken, ruimten en voorzieningen ten behoeve van de leden;
e. het behartigen van de belangen van
de bewoners, gebruikers en exploitanten van het […] * [naam] * .
artikel 5: de middelen om het
doel te bereiken
5. [de vereniging] probeert haar doel
te bereiken:
a. door het huren van het […] * [naam]
* aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] ;
b. door het instandhouden van het […] *
[naam] * en van de daarop staande gebouwen;
c. door het verrichten van alhetgeen de
gezamenlijke verzorging van de woon- en/of werkruimten ten goede komt.”


2.2.
De grond van het […] is eigendom van de
gemeente Utrecht. De opstallen op het […] zijn eigendom van de [bedrijfsnaam]
N.V. (hierna: [bedrijfsnaam] , in de stukken ook wel [bedrijfsnaam] genoemd). [de
vereniging] heeft met [bedrijfsnaam] een “HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en
andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW” gesloten (hierna: de
huurovereenkomst), op grond waarvan [de vereniging] van [bedrijfsnaam] de op
het […] aanwezige bedrijfsruimten, plaatselijk bekend [adres] en [nummer] en
[nummer] t/m [nummer] te [vestigingsplaats] huurt. De nummers [nummer] ,
[nummer] en [nummer] zijn blijkens artikel 1.2 van de huurovereenkomst bestemd
om te worden gebruikt als dienstwoningen ten behoeve van de leden van [de
vereniging] . Nummer [nummer] is bestemd als kinderdagverblijf, nummer [nummer]
als openbare speelplaats en dierweiden en nummer [nummer] als bergingen van de
nummers [nummer] en [nummer] .
2.3.
In artikel 3.1 van de huurovereenkomst
is bepaald dat deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 7 jaar en 9
maanden, ingaande op 1 januari 2011 en lopende tot en met 30 september 2018.
Ingevolge artikel 3.2 wordt deze overeenkomst na het verstrijken van de in 3.1
genoemde periode voortgezet voor een aansluitende periode van 5 jaar. Op grond
van artikel 3.3 vindt beëindiging van deze overeenkomst plaats door opzegging
tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van ten
minste 1 jaar.
2.4.
[bedrijfsnaam] heeft het beheer van het
[…] door middel van een beheerovereenkomst overgedragen aan [de vereniging] .
Deze beheerovereenkomst is aangegaan voor de periode dat de tussen
[bedrijfsnaam] en [de vereniging] bestaande huurovereenkomst voortduurt. Het
aan [de vereniging] opgedragen beheer ziet – kort samengevat – op toezicht op
en het gebruik van het […] , verhuur of het in gebruik geven van [straatnaam]
[nummer] en [nummer] en [nummer] t/m [nummer] , en de exploitatie en het
gebruik van de […] .
2.5.
De drie dienstwoningen worden op dit
moment worden bewoond door:
– [eiser sub 1] en
[eiseres sub 2] ( [adres] )
– [gedaagde sub 2] en [A] ( [adres] )
– [B] en [gedaagde sub 3] ( [adres] ).
Zij huren deze woningen van [de
vereniging] op grond van een lidmaatschapsovereenkomst die tussen [de
vereniging] en haar leden is gesloten.
2.6.
[eiser sub 1] , [eiseres sub 2] ,
[gedaagde sub 2] , [A] , [B] en [gedaagde sub 3] waren aanvankelijk allen leden
van [de vereniging] en zij waren als bestuurder ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel (KvK). [B] heeft bij e-mail van 20 februari 2014 aan de overige
leden kenbaar gemaakt dat hij gelet op het functioneren van [de vereniging]
geen lid meer wil zijn en dat hij zich heeft uitgeschreven bij de KvK. Blijkens
een Bericht van Registratie, dat de KvK op 5 februari 2014 aan [de vereniging]
heeft verstrekt, bekleedde [eiser sub 1] destijds de functie van voorzitter,
[gedaagde sub 2] de functie van penningmeester en [gedaagde sub 3] de functie
van secretaris. [eiser sub 1] heeft zich nadien uitgeschreven als voorzitter
van [de vereniging] . Er is geen nieuwe voorzitter gekozen. [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] treden sindsdien intern en extern op als het bestuur van [de
vereniging] .
2.7.
Bij brief van 13 januari 2016 heeft de heer [C]
(hierna: [C] ), directeur van [bedrijfsnaam] , de bestuursleden van [de
vereniging] meegedeeld dat hij de huurovereenkomst tegen 30 september 2018
opzegt en dat hij de bestuursleden in overweging geeft in te stemmen met een
eerdere beëindiging. [C] heeft zich hierbij bereid verklaard om de
onderhuurders van de drie woningen, na de beëindiging van de huurovereenkomst,
onder bepaalde voorwaarden een huurovereenkomst met [bedrijfsnaam] aan te
bieden.



2.8.
Bij brief van 25 februari 2016 heeft [C] dit aanbod
herroepen. Hij heeft daarbij de huurovereenkomst per 1 januari 2017 voortijdig
opgezegd op grond van wanprestatie. De aanleiding hiervoor was dat [eiser sub
1] aan een woningbouwcorporatie in [plaatsnaam] heeft gemeld dat [gedaagde sub
2] een sociale huurwoning in [plaatsnaam] huurt terwijl hij feitelijk op het
[straatnaam] woont. [C] beschouwt dit als een poging tot escalatie en stelt
zich op het standpunt dat hij zonder nieuwe bewoners geen gezonde
beheersituatie kan creëren.
2.9.
[eiser sub 1] heeft naar aanleiding van
deze brief op 29 februari 2016 een e-mail naar de andere bewoners gestuurd,
waarin hij hen verzoekt om in samenspraak tot een voor [bedrijfsnaam]
acceptabel voorstel te komen.
2.10.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]
hebben bij e-mail van 5 maart 2016 als volgt op de e-mail van [eiser sub 1]
gereageerd:
“Beste [voornaam eiser sub 1] ,
We slaan je uitnodiging om samen te
praten af.
We sluiten het pad richting individuele
huurcontracten voor de huidige bewoners af.
We gaan akkoord met het plan van
[bedrijfsnaam] om de huidige huurovereenkomst op 1 jan 2017 te laten eindigen.
We gaan in gesprek met [bedrijfsnaam]
zonder jou.
Groet,
Namens de meerderheid van de verenging,
het bestuur van de [de vereniging] :
[voornaam gedaagde sub 3] en [voornaam
gedaagde sub 2] ”.
2.11.
De raadsman van [eiser sub 1] c.s.
heeft zich bij brief van 7 maart 2016 tegenover de bestuursleden van [de
vereniging] op het standpunt gesteld dat [bedrijfsnaam] geen rechtsgeldige
grond heeft voor de (voortijdige) opzeggingen, dat de opzeggingen daarom zonder
enig rechtsgevolg zijn en dat het uitdrukkelijk de taak is van [de vereniging]
om zich – mede namens haar leden – krachtig te verzetten tegen deze
oneigenlijke opzeggingen. [de vereniging] wordt erop gewezen dat zij, door
(voortijdig) in te stemmen met beëindiging van de huurovereenkomst zonder de
bezwaren van individuele leden in overweging te nemen, de belangen van haar
leden op grove en ontoelaatbare wijze veronachtzaamt en zodoende in strijd
handelt met de statuten van [de vereniging] en de lidmaatschapsovereenkomst.
Zij handelt daarmee onrechtmatig jegens [eiser sub 1] c.s. Op de bestuursleden
wordt een dringend beroep gedaan om haar positie te heroverwegen.
2.12.
Op 23 maart 2016 heeft een algemene
ledenvergadering (ALV) plaatsgevonden. Op deze ALV is met meerderheid van
stemmen (waarbij [eiser sub 1] c.s. tegen heeft gestemd) besloten dat [B]
conform zijn verzoek weer toegelaten kan worden als lid van [de vereniging] .
Met betrekking tot de huuropzegging door [bedrijfsnaam] per 1 januari 2017 is
met meerderheid van stemmen (waarbij [eiser sub 1] c.s. tegen heeft gestemd)
besloten geen juridische strijd aan te gaan, maar met [bedrijfsnaam] te
onderhandelen over haar voorstel. Ten slotte is besloten het lidmaatschap van [de
vereniging] van [eiser sub 1] c.s op te zeggen.
2.13.
De raadsman van [eiser sub 1] c.s.
heeft het bestuur van [de vereniging] bij brief van 8 april 2016 gesommeerd te
bevestigen dat er op de ALV van 23 maart 2016 niet volgens de statutaire
bepalingen is gestemd, dat [B] geen lid is van [de vereniging] , dat [eiser sub
1] c.s. volledig lid is van [de vereniging] en dat er op korte termijn een
nieuwe ALV zal worden bijeengeroepen om een strategie te bespreken om – onder
meer – de oneigenlijke opzegging van [bedrijfsnaam] te bestrijden.
2.14.
Bij e-mail van 10 juli 2016 heeft het
bestuur een nieuwe ALV uitgeroepen voor 10 juli 2016. Agendapunten waren onder
meer: vaststellen van de samenstelling van [de vereniging] , bespreking van het
opzeggen van het huurcontract en de beheerovereenkomst met [bedrijfsnaam] en de
toekomst van [de vereniging] .
2.15.
Naar aanleiding van vragen van [eiser
sub 1] c.s. over de bedoeling van de ALV, heeft het bestuur bij e-mail van 6
juli 2016 onder meer de volgende toelichting gegeven:

“Aangezien vrijwel alle besluiten van
die ALV [van 23 maart 2016, toevoeging voorzieningenrechter] betwist worden en
de formaliteiten niet in acht zijn genomen, stelt het bestuur voor die ALV als
“niet gebeurd” te beschouwen. (…)
(…)N.a.v. de vergadering van 23 maart is
[voornaam van B] ingeschreven bij de KvK en [voornaam eiser sub 1] en [voornaam
eiseres sub 2] uitgeschreven. Beide handelingen zijn achteraf gezien niet
onbetwistbaar, hoewel er ter goeder trouw is gehandeld. Om afleiding van de
kern te vermijden zijn de formulieren voor herinschrijving in de brievenbus van
[adres] gedeponeerd, maar nog niet retour ontvangen. (…)
Het standpunt van het bestuur (en de
meerderheid van de leden) is ook bekend en gedeeld, maar ten overvloede nog
maar een keer: het bestuur zal voorstellen akkoord te gaan met de opzegging
door [bedrijfsnaam] van de huurovereenkomst en alle daarmee onlosmakelijk
verbonden overeenkomsten (…). Daarover zal een formeel juiste stemming
plaatsvinden.
Door de medewerking aan het voorstel
van [bedrijfsnaam] om de huidige impasse binnen de [de vereniging] te
doorbreken, zal vervangende woonruimte aangeboden worden. Naar de mening van
het bestuur is dit een uiterst royaal voorstel waartoe [bedrijfsnaam] geenszins
verplicht is. Beter voor het erf, beter voor ons. (…)”

2.16.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft [C]
namens [bedrijfsnaam] de huurovereenkomst opnieuw opgezegd tegen het einde van
de overeengekomen duur, 30 september 2018. De ontruiming is aangezegd tegen 1
oktober 2018. Tegen 30 september 2018 is ook de beheerovereenkomst opgezegd.
[C] heeft zich bereid verklaard te overleggen met de bedrijfsmatige
onderhuurders en andere onderhuurders, niet zijnde de onderhuurders van de
bedrijfswoningen, over voortzetting of vernieuwing van de bestaande huurcontracten.
Hij heeft zich ook bereid verklaard om met het bestuur van [de vereniging] in
overleg te treden over een vrijwillige instemming met de beëindiging van de
huur- en beheerovereenkomst tegen een eerdere datum. Indien hierover
overeenstemming wordt bereikt, zal [bedrijfsnaam] de onderhuurders van de
dienstwoningen alternatieve woonruimte uit haar portefeuille aanbieden. Indien
geen overleg plaatsvindt of indien dit overleg niet leidt tot een oplossing,
dan blijft de opzegging en de ontruimingsaanzegging voor het gehele object zijn
volle werking behouden en dient leeg en ontruimd en in goede staat te worden
opgeleverd tegen de einddatum.
2.17.
Blijkens de notulen van de ALV van 10
juli 2016 is op deze vergadering gestemd over de toelating van [B] als lid van
[de vereniging] . Omdat [eiser sub 1] c.s. tegen toelating heeft gestemd, kon
[B] niet met algemene stemmen worden aangenomen, zoals op grond van artikel
11.2 van de statuten nodig is. Er is daarom vastgesteld dat [B] geen lid is van
[de vereniging] en dat [eiser sub 1] c.s. wel nog steeds lid is. De bespreking
van de opzegging van de huurovereenkomst is verschoven naar een volgende ALV.
2.18.
Op 24 juli 2016 heeft een nieuwe ALV
plaatsgevonden om de brief van [bedrijfsnaam] van 7 juli 2016 te bespreken. Met
meerderheid van stemmen (3 stemmen voor, 2 stemmen van [eiser sub 1] c.s.
tegen) is besloten akkoord te gaan met de opzegging van de huurovereenkomst en
de beheerovereenkomst per 30 september 2018 en de ontruiming per 1 oktober 2018
en in gesprek te gaan met [bedrijfsnaam] over vrijwillige instemming met
vervroegde beëindiging.
2.19.
Het bestuur heeft [bedrijfsnaam]
vervolgens bij brief van 24 juli 2016 meegedeeld dat de ALV akkoord is gegaan
met de opzegging van de huurovereenkomst en de beheerovereenkomst per 30
september 2018 en dat zij graag in overleg treedt over een vrijwillige beëindiging
tegen een eerdere datum, bijvoorbeeld per 1 januari 2017. Zij heeft daarbij
aangegeven dat het aanbod van [bedrijfsnaam] om alternatieve woonruimte aan te
bieden als uitgangspunt van het overleg kan dienen.
2.20.
De raadsman van [eiser sub 1] c.s.
heeft zich bij brieven van 29 juli 2016 aan het bestuur van [de vereniging] en
aan [bedrijfsnaam] op het standpunt gesteld dat het besluit van de ALV om in te
stemmen met de huuropzegging nietig is.
2.21.
Op de ALV van 4 september 2016 is onder
meer aan de orde gekomen dat er een gesprek is geweest met [bedrijfsnaam] . In
dit gesprek is besproken dat [de vereniging] akkoord gaat met een eventuele
voortijdige ontbinding van de huurovereenkomst, dat aan de huidige bewoners
alternatieve woonruimte wordt aangeboden om de overgang soepel te laten
verlopen en dat [bedrijfsnaam] en haar advocaat zich zullen beraden over de te
volgen procedure. [eiser sub 1] heeft op de ALV verklaard dat hij en [eiseres
sub 2] het hier niet mee eens zijn en alles zullen aanvechten.
2.22.
Op 23 december 2016 hebben [de
vereniging] , vertegenwoordigd door het bestuur, en [bedrijfsnaam] een
vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is van de kant van [de
vereniging] ondertekend door [gedaagde sub 2] , [A] , [gedaagde sub 3] en [B] .
[eiser sub 1] c.s. is niet bij het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst
betrokken geweest en was evenmin op de hoogte dat overleg over het sluiten van
een dergelijke overeenkomst zou plaatsvinden. [de vereniging] en [bedrijfsnaam]
zijn blijkens de vaststellingsovereenkomst onder meer het volgende
overeengekomen:

– De huurovereenkomst eindigt met
wederzijds goedvinden per 31 december 2017, of zoveel eerder als partijen
overeenkomen. De beheerovereenkomst eindigt in beginsel per 1 januari 2017.
– [bedrijfsnaam] zegt toe dat zij de
huurovereenkomsten met betrekking tot [straatnaam] nummers [nummer] , [nummer]
, [nummer] , [nummer] en [nummer] met ingang van 1 januari 2017 wenst over te
nemen in die zin dat deze huurders voortaan rechtstreeks van [bedrijfsnaam]
huren.
– Aan de bewoners van de
bedrijfswoningen [adres] , [nummer] en [nummer] zal een aanbod worden gedaan
voor een vervangende woning uit de portefeuille van [bedrijfsnaam] .
[bedrijfsnaam] zal tot uiterlijk 1 november 2017 maximaal vier vrijkomende
woningen uit haar portefeuille te huur aanbieden aan elk van de drie
huishoudens op het [straatnaam] . Daarnaast zal [bedrijfsnaam] een
verhuiskostenvergoeding van € 2.500,– per huishouden ter beschikking stellen
en ook [de vereniging] zal uit haar vermogen € 2.500,– per huishouden ter
beschikking stellen.
– Indien een aanbod voor een
vervangende woning door de bewoners van één van de woningen wordt geaccepteerd,
dan zal de huur met betrekking tot die woning eindigen na acceptatie van de
nieuwe huurwoning, doch uiterlijk 31 december 2017.

– Per 1 januari 207 zal het vermogen
van [de vereniging] worden gedoneerd aan [bedrijfsnaam] , met als uitsluitende
bestemming de realisering van de statutaire doelstellingen van [de vereniging]
. Onder deze doelstellingen vallen ook een soepele afhandeling van de
overgangsperiode zoals die de laatste jaren is ingezet. Het vermogen zal dan
ook in eerste instantie intact blijven om de afwikkeling van deze
huurbeëindiging voor zover nodig te bekostigen. Indien de donatie door een
onherroepelijke gerechtelijke uitspraak als onrechtmatig beoordeeld zou worden,
zal [bedrijfsnaam] de donatie terugstorten.
– [bedrijfsnaam] en [de vereniging]
zullen in alle eventuele procedures gezamenlijk optrekken, dan wel elkaar tot
steun zijn om de gemaakte afspraken te realiseren.

2.23.
Op 24 december 2016 heeft [gedaagde sub
3] een notitie genaamd ‘Samenwerkingsovereenkomst tussen de [de vereniging] ( [de
vereniging] ) en de [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ) aangaande de nadere
opheffing van de [de vereniging] ’ aan de leden van [de vereniging]
rondgestuurd. Hierin staat onder meer het volgende:

“De einddatum van de huurovereenkomst
met beperkte duur (…) nadert. Beide partijen hebben aangegeven deze
overeenkomst niet te willen verlengen, noch een nieuwe overeenkomst aan te
willen gaan. De [de vereniging] heeft hierna geen bestaansrecht meer en is
dientengevolge het pad ingeslagen dat zal leiden tot haar opheffing. (…)
(…)Vermogen [de vereniging]Na de opheffing dient het vermogen van
de [de vereniging] (…) besteed te worden aan de doelstellingen zoals die in de
statuten van de [de vereniging] zijn geformuleerd. De [de vereniging] zal het
vermogen doneren aan [bedrijfsnaam] . Deze overeenkomst heeft ten doel om
afspraken te maken tussen [de vereniging] en [bedrijfsnaam] om een juiste
besteding zeker te stellen.
Onder deze doelstellingen van de [de
vereniging] valt volgens de beide partijen ook een soepele afhandeling van de
overgangsperiode zoals die de laatste jaren ingezet. Het vermogen zal dan ook
in eerste instantie intact blijven om de vrijwillig vertrekkende leden van de [de
vereniging] te vrijwaren van de gevolgen van eventuele juridische procedures
door de niet-vrijwillig vertrekkende leden. (…)”

2.24.
In december 2016 heeft het bestuur het
vermogen van [de vereniging] van omstreeks € 24.000,00 overgemaakt naar de
bankrekening van [bedrijfsnaam] .
2.25.
Op 10 januari 2017 heeft een ALV
plaatsgevonden. Door de meerderheid van de leden (waarbij [eiser sub 1] c.s.
tegen heeft gestemd) is besloten de vaststellingsovereenkomst goed te keuren en
de afspraken in de vaststellingsovereenkomst onverkort uit te voeren. Ook is
met meerderheid van stemmen besloten om in het belang van de continuïteit van
de besluitvorming met z’n zessen lid te blijven van [de vereniging] tot
iedereen is verhuisd.
Het
geschil
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad:
I. [de vereniging] te verbieden om
uitvoering te geven aan de volgende besluiten wegens nietigheid en/of
vernietigbaarheid:
( i) het besluit tot voortijdige
beëindiging van de huur- en beheerovereenkomst tussen [de vereniging] en
[bedrijfsnaam] ;
(ii) het besluit tot het doneren van
het vermogen van [de vereniging] aan [bedrijfsnaam] ;
(iii) het besluit tot het door [de
vereniging] uitkeren van een verhuiskostenvergoeding aan leden die van het […]
vertrekken;
(iv) het besluit dat permanent van het
[…] vertrekkende leden lid blijven van [de vereniging] totdat alle leden van [de
vereniging] permanent zijn verhuisd;
( v) het besluit tot het aangaan en
goedkeuren van de vaststellingsovereenkomst d.d. 23 december 2016 tussen [de
vereniging] en [bedrijfsnaam] ;
(vi) het besluit tot het beëindigen van
de taken van [de vereniging] ;
(vii) het besluit tot het aanwenden van
het vermogen van [de vereniging] ten behoeve van juridische bijstand voor haar
leden;
II. [de vereniging] te gebieden om in
het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als enig bestuurders te
registreren: de heer [gedaagde sub 2] als penningmeester en mevrouw [gedaagde
sub 3] als secretaris;
III. [de vereniging] te gebieden om de
door haar aan [bedrijfsnaam] gedoneerde gelden terug te vorderen, voor zover
zij op het moment van het in deze procedure te wijzen vonnis heeft gedoneerd
aan [bedrijfsnaam] ;
IV. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub
3] te gebieden om in hun hoedanigheid van bestuursleden van [de vereniging] de
statutaire bepalingen van [de vereniging] naar beste weten na te leven, op
straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per iedere
overtreding van dit gebod, met een maximum van € 50.000,00 per persoon;
V. [de vereniging] c.s. hoofdelijk te
veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
[de vereniging] c.s. voert verweer. Op
de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De
beoordeling
4.1.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat er
structureel (bestuurs)besluiten zijn en worden genomen die juridisch onhoudbaar
zijn, maar desalniettemin potentieel onomkeerbare gevolgen hebben indien de
uitkomst van de nog aanhangig te maken bodemprocedure zou worden afgewacht. De
voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. hiermee de
spoedeisendheid van zijn vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.2.
[eiser sub 1] c.s. stelt zich op het
standpunt dat de besluiten waarop de vordering sub I ziet, nietig dan wel
vernietigbaar zijn in de zin van de artikelen 2:14 lid 1 BW en 2:15 lid 1 sub b
BW. Hij vordert een verbod tot uitvoering van deze besluiten om verdere schade
te voorkomen.
Het besluit tot (voortijdige)
beëindiging van de huur- en beheerovereenkomst en de daarmee samenhangende
besluiten
4.3.
[eiser sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat
het besluit tot (voortijdige) beëindiging van de huur- en beheerovereenkomst in
strijd is met artikel 4 sub c en artikel 5 sub a van de statuten. Blijkens
artikel 4 sub c van de statuten is een van de doelen van [de vereniging] het
verschaffen van woon- en/of werkruimte aan die leden van [de vereniging] – met
hun gezinnen – die zich met die exploitatie en/of met de leiding bij die
activiteiten bezighouden. Op grond van artikel 5 sub a van de statuten probeert
[de vereniging] haar doel te bereiken door het huren van het […] “ [naam] ” aan
de [straatnaam] te [vestigingsplaats] . Gelet hierop kan [de vereniging]
volgens [eiser sub 1] c.s. niet een besluit nemen dat tot doel heeft om het
woonrecht van haar leden te beëindigen en in te stemmen met voortijdige
beëindiging van de huurovereenkomst.

[eiser sub 1] c.s. stelt zich daarbij op het standpunt dat de huurovereenkomst
mede de huur van woonruimte omvat en dat de leden van [de vereniging] daarom
wettelijke huurbescherming genieten.
4.4.
[de vereniging] c.s. betwist dat het
besluit tot (voortijdige) beëindiging van de huur- en de beheerovereenkomst
nietig dan wel vernietigbaar is. Zij heeft toegelicht dat de samenwerking
tussen de leden van het […] door het optreden van [eiser sub 1] structureel
niet goed loopt, dat er daarom al in 2011 en 2013 mediation heeft
plaatsgevonden, maar dat dit niet tot een oplossing van de problemen heeft
geleid. Ook nu nog is er structureel sprake van slechte onderlinge verhoudingen
tussen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] , [B] en [A] enerzijds en [eiser sub
1] anderzijds. [bedrijfsnaam] heeft gelet hierop na veelvuldig overleg besloten
de huurovereenkomst met [de vereniging] te beëindigen, omdat de gekozen
structuur van een woon-werkgemeenschap met e
en vereniging die
mag onderverhuren volgens [bedrijfsnaam] aan het einde van haar houdbaarheid is
gekomen. Het bestuur van [de vereniging] deelt dit standpunt van [bedrijfsnaam]
en heeft daarom ingestemd met de beëindiging van de huur- en
beheerovereenkomst. Het had volgens [de vereniging] c.s. geen zin om zich tegen
de huuropzegging te verzetten, omdat sprake is van huur van gebouwd onroerend
goed, niet zijnde bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, en de
huuropzegging op grond van artikel 7:230a BW onvermijdelijk zou leiden tot het
einde van de huur. [de vereniging] c.s. stelt zich daarnaast op het standpunt
dat de bewoners van de dienstwoningen jegens [bedrijfsnaam] geen recht hebben
op huurbescherming, omdat de huurovereenkomst tussen [de vereniging] en
[bedrijfsnaam] niet is aan te merken als een huurovereenkomst van woonruimte en
afsplitsing van de dienstwoningen niet mogelijk is. [de vereniging] c.s. erkent
dat als gevolg van de huuropzegging niet alle doelen van [de vereniging]
volledig kunnen worden nagekomen, maar stelt dat zij door het sluiten van de
vaststellingsovereenkomst ernaar heeft gestreefd om de doelstellingen van [de
vereniging] te waarborgen die nog wel haalbaar waren. Zij wijst erop het doel
van [de vereniging] op grond van artikel 4 sub a tevens is: het ontwikkelen en
steunen van sociaal-culturele activiteiten op en rondom het […] “ [naam] ” aan
de [straatnaam] te [vestigingsplaats] , zoals de exploitatie van een of meer
ateliers, een oefenruimte voor musici en muzikanten, een crèche of
kleuterdagverblijf met dierweide, een timmerwerkplaats met museumfunctie; en
het bieden van ruimte voor buurtactiviteiten.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de
vaststellingsovereenkomst die [de vereniging] met [bedrijfsnaam] op 23 december
2016 heeft gesloten en waarmee de ALV op 10 januari 2017 heeft ingestemd, in
feite neerkomt op een besluit tot opheffing van [de vereniging] . De instemming
met de (voortijdige) beëindiging van de huurovereenkomst per uiterlijk 31
december 2017 en de beëindiging van de beheerovereenkomst per 1 januari 2017
zal er immers onomstotelijk toe leiden dat de leden van [de vereniging] in de
toekomst niet meer op het […] zullen wonen en geen werkzaamheden meer op het
[…] meer zullen verrichten. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat
zich dan ook niet meer kunnen of zullen inzetten voor de doelstellingen
waarvoor [de vereniging] is opgericht.
Het besluit om per 1 januari 2017 het
vermogen van [de vereniging] aan [bedrijfsnaam] te doneren, kan in dit licht
bezien dan ook niet anders worden beschouwd dan als een vereffeningsbesluit als
bedoeld in artikel 23 van de statuten. Op grond van dit artikel worden de
activa en de passiva na ontbinding van [de vereniging] vereffend en wordt aan
een eventueel batig saldo een door de algemene vergadering te bepalen
bestemming gegeven. Dat het bestuur er zelf ook van uitgaat dat [de vereniging]
zal worden opgeheven, blijkt uit de notitie ‘Samenwerkingsovereenkomst tussen
de [de vereniging] ( [de vereniging] ) en de [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] )
aangaande de nadere opheffing van de [de vereniging] ’ die op 24 december 2016
aan de leden van [de vereniging] is rondgestuurd. Uit de naam en de inhoud van
deze notitie zoals hierboven weergegeven onder 2.23, blijkt dat door [gedaagde
sub 2] , [gedaagde sub 3] , [A] en [B] wordt aangestuurd op opheffing van [de
vereniging] .
4.6.
Een besluit tot ontbinding van [de vereniging] moet
blijkens artikel 22.1 van de statuten door de ALV met een meerderheid van
tenminste twee/derde gedeelte van het aantal geldig uitgebrachte stemmen worden
genomen. Tussen partijen staat vast dat de ALV geen formeel besluit tot
ontbinding van [de vereniging] heeft genomen. Nu het besluit van de ALV om in
te stemmen met de (voortijdige) beëindiging van de huur- en beheerovereenkomst
dezelfde gevolgen heeft als een ontbindingsbesluit, dienen naar het oordeel van
de voorzieningenrechter voor dit besluit dezelfde totstandkomingsvereisten te
gelden als voor een ontbindingsbesluit. Er kon dus niet worden volstaan met
besluitvorming door de ALV met meerderheid van stemmen, maar er had
besluitvorming moeten plaatsvinden met een meerderheid van tenminste twee/derde
gedeelte van het aantal geldig uitgebrachte stemmen.
4.7.
Tussen partijen is in geschil of het
besluit om in te stemmen met de (voortijdige) beëindiging van de huur- en
beheerovereenkomst met een twee/derde meerderheid is genomen. Meer in het
bijzonder is in geschil of [B] als lid van [de vereniging] dient te worden
aangemerkt en als zodanig stemrecht op de ALV heeft. [eiser sub 1] c.s. stelt
zich op het standpunt dat [B] geen lid van [de vereniging] meer is, omdat hij
zijn lidmaatschap in februari 2014 heeft opgezegd en er sindsdien geen geldig
besluit door de ALV is genomen om [B] op zijn verzoek weer lid te maken.
[de vereniging] c.s. heeft dit laatste
erkend, maar heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat [B] zijn
lidmaatschap van [de vereniging] nooit heeft opgezegd, omdat zijn opzegging in
strijd met de statuten niet schriftelijk aan de secretaris van het bestuur is
geschied en hij geen opzegtermijn van tenminste drie maanden in acht heeft
genomen.
De voorzieningenrechter volgt [de
vereniging] c.s. echter niet in dit betoog, nu gesteld noch gebleken is dat [de
vereniging] dit destijds aan [B] heeft tegengeworpen. Uit de notulen van de
verschillende ALV’s blijkt daarentegen dat [de vereniging] c.s. er steeds van
uit is gegaan dat [B] als gevolg van zijn opzegging geen lid meer is van [de
vereniging] . Daarom gaat ook de voorzieningenrechter in deze procedure hiervan
uit.
4.8.
Op grond hiervan wordt vastgesteld dat
[de vereniging] vijf leden heeft die op de ALV mogen stemmen, te weten [eiser
sub 1] , [eiseres sub 2] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [A] . Nu
tevens vaststaat dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tegen het besluit van de
ALV om in te stemmen met de (voortijdige) beëindiging van de huur- en
beheerovereenkomst hebben gestemd, en [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en
[A] vóór hebben gestemd, is dit besluit niet met twee/derde meerderheid van
stemmen genomen. De voorzieningenrechter acht het daarom aannemelijk dat een
bodemrechter zal oordelen dat het besluit op grond van artikel 2:14 lid 1 BW
nietig is wegens strijd met de statuten.
4.9.
De voorzieningenrechter zal, voor het
geval in een bodemprocedure anders wordt geoordeeld over het lidmaatschap van
[B] , ook nog ingaan op de subsidiaire grondslag van de vorderingen van [eiser
sub 1] c.s., namelijk dat het besluit om in te stemmen met de (voortijdige)
beëindiging van de huurovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en
billijkheid zoals die door artikel 2:8 BW worden geëist. [eiser sub 1] c.s.
verwijt [de vereniging] c.s. dat door het besluit alleen het belang van
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [A] en [B] wordt behartigd, omdat zij
toch al van het […] willen vertrekken en zij als gevolg van het besluit door
[bedrijfsnaam] vervangende woonruimte krijgen aangeboden. [eiser sub 1] c.s.
woont echter al dertig jaar op het […] en wil daar graag blijven wonen. [eiser
sub 1] c.s. stelt dat [de vereniging] c.s. door in te stemmen met de
(voortijdige) huurbeëindiging hem de kans heeft ontnomen om tegenover
[bedrijfsnaam] een beroep te doen op huurbescherming.
4.10.
In artikel 2:8 BW is bepaald dat een
rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn
organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen
naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Ter beoordeling
staat of de ALV bij afweging van álle bij het besluit betrokken belangen van de
in artikel 2:8 bedoelde personen in redelijkheid en naar billijkheid tot het
besluit heeft kunnen komen. De rechter past terughoudendheid bij de beoordeling
of een orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in
aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en
daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen (HR 12 juli 2013, NJ
2013/461 (VEB/KLM)).
4.11.
Niet in geschil is, dat [eiser sub 1]
c.s. naar aanleiding van de diverse huuropzeggingen door [bedrijfsnaam] van
meet af aan duidelijk heeft gemaakt dat hij graag op het […] wil blijven wonen
en tegenover [bedrijfsnaam] een beroep wil doen op huurbescherming. [de
vereniging] heeft geen juridische strijd met [bedrijfsnaam] willen aangaan,
omdat een beroep op huurbescherming volgens haar geen kans van slagen zou
hebben en instemming met een voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst
ertoe zou leiden dat de bedrijfsmatige huurders rechtstreeks van [bedrijfsnaam]
konden gaan huren en aan de huurders van de dienstwoningen door [bedrijfsnaam]
vervangende woonruimte zou worden aangeboden.
4.12.
De voorzieningenrechter acht het, gelet
op de wijze waarin in de praktijk invulling wordt gegeven aan de huur- en
beheerovereenkomst, niet bij voorbaat uitgesloten dat in een bodemprocedure zal
worden geoordeeld dat de huurovereenkomst tussen [de vereniging] en
[bedrijfsnaam] deels is aan te merken als een overeenkomst tot verhuur van
woonruimte en dat [eiser sub 1] c.s. zich tegenover [bedrijfsnaam] met succes
op (onder)huurbescherming zal kunnen beroepen.
In de loop der jaren, en in ieder geval
sinds 2014, is immers de praktijk gegroeid dat de bewoners van de
‘dienstwoningen’ nog slechts zorgdragen voor het ’s ochtends openen en ’s
avonds afsluiten van het terrein en het verzorgen van de dieren van de
dierenweide. De sociaal-culturele activiteiten worden inmiddels – met
instemming van [bedrijfsnaam] – uitgevoerd door [naam stichting] . Voorts neemt
de voorzieningenrechter in aanmerking dat [bedrijfsnaam] ter gelegenheid van de
eerste opzegging van de huurovereenkomst van 13 januari 2016 heeft aangeboden
een rechtstreekse huurovereenkomst met de bewoners van de nummers 1, 8 en 9 te
sluiten. [de vereniging] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij destijds
juridisch advies heeft ingewonnen over de vraag of een beroep op
huurbescherming mogelijk was, maar door [eiser sub 1] c.s. is betwist dat dit
advies op één van de ALV’s is besproken. Een schriftelijke weergave van dit
advies is in deze procedure ook niet in het geding gebracht. Uit de overgelegde
notulen van de ALV’s blijkt niet dat er een inhoudelijke discussie heeft
plaatsgevonden over de vraag of een beroep op huurbescherming kansrijk was. Uit
bijvoorbeeld de e-mails van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] van 5 maart
2016 en 6 juli 2016 en de notulen van de ALV van 24 juli 2016 blijkt dat
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [A] en [B] deze discussie niet hebben
willen voeren en meteen de weg hebben ingeslagen naar onderhandelingen over een
voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst. De ALV heeft door in te
stemmen met de (voortijdige) huurbeëindiging weliswaar de belangen van de
bedrijfsmatige huurders en de belangen van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3]
, [A] en [B] behartigd, maar heeft daarbij niet het belang van [eiser sub 1]
c.s. om op het […] te kunnen blijven wonen en werken betrokken. Dit is een
gerechtvaardigd belang, temeer omdat [eiser sub 1] c.s. al 30 jaar op het […]
woont en werkt en [de vereniging] destijds heeft opgericht. Het is op grond
hiervan aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. een sterkere band heeft met het […]
dan de andere leden. Door dit belang van [eiser sub 1] c.s. niet in haar
besluitvorming te betrekken, heeft de ALV naar het oordeel van de
voorzieningenrechter in redelijkheid niet tot het besluit tot instemming met de
(voortijdige) huuropzegging en de daarmee samenhangende opzegging van de
beheerovereenkomst kunnen komen. De voorzieningenrechter acht het daarom
aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat dit besluit op de
voet van artikel 2:15 lid 1 onder b BW vernietigbaar is.
4.13.
Gezien het voorgaande zal de vordering
sub (i) worden toegewezen en zal [de vereniging] worden verboden uitvoering te
geven aan het besluit tot voortijdige beëindiging van de huur- en
beheerovereenkomst tussen [de vereniging] en [bedrijfsnaam] .
4.14.
Omdat dit besluit, zoals hierboven
reeds is overwogen, gelijkgesteld kan worden aan een besluit tot opheffing van
[de vereniging] , is dit besluit tevens aan te merken als een besluit tot het
beëindigen van de taken van [de vereniging] . De vordering sub (vi) om [de
vereniging] te verbieden uitvoering te geven aan het besluit tot het beëindigen
van de taken van [de vereniging] , zal daarom ook worden toegewezen.
4.15.
Nu [de vereniging] in de
vaststellingsovereenkomst met [bedrijfsnaam] is overeengekomen dat de
huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per uiterlijk 31 december 2017
eindigt en de beheerovereenkomst eindigt per 1 januari 2017 en in de
vaststellingsovereenkomst eveneens afspraken zijn gemaakt over de vereffening
van het vermogen van [de vereniging] terwijl van een formele ontbinding van [de
vereniging] nog geen sprake is, zal de vordering sub (v) om [de vereniging] te
verbieden uitvoering te geven aan het besluit tot het aangaan en goedkeuren van
de vaststellingsovereenkomst eveneens worden toegewezen.
4.16.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat
een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat besluit van de ALV om in te
stemmen met de afspraak in de samenwerkingsovereenkomst om het vermogen van [de
vereniging] aan [bedrijfsnaam] te doneren, nietig is wegens strijd met de
statuten omdat aan dit besluit geen formeel besluit tot ontbinding van [de
vereniging] vooraf is gegaan. Ter zitting is echter gebleken dat het resterend
vermogen van [de vereniging] van ongeveer € 24.000,00 al in december 2016 aan
[bedrijfsnaam] is overgemaakt. Het besluit tot het doneren van het vermogen van
[de vereniging] aan [bedrijfsnaam] is dus al uitgevoerd. [eiser sub 1] c.s.
heeft daarom geen belang meer bij zijn vordering sub (ii) om [de vereniging] te
verbieden uitvoering te geven aan dit besluit. Deze vordering zal daarom worden
afgewezen. De vordering sub II om [de vereniging] te gebieden de door haar aan
[bedrijfsnaam] gedoneerde gelden terug te vorderen, voor zover zij op het
moment van dit vonnis gelden aan [bedrijfsnaam] heeft gedoneerd, is gezien het
voorgaande echter wel toewijsbaar. Anders dan [de vereniging] c.s. stelt,
verzet het karakter van dit kort geding zich niet tegen toewijzing van deze
vordering als voorlopige voorziening.
4.17.
Het besluit van de ALV om in te stemmen
met de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak dat [de vereniging]
uit haar vermogen per huishouden een verhuiskostenvergoeding van € 2.500,00 zal
uitkeren aan leden die van het […] vertrekken, is naar het voorlopig oordeel
van de voorzieningenrechter eveneens nietig wegens strijd met de statuten, nu
dit besluit ziet op de afwikkeling van [de vereniging] zonder dat [de
vereniging] formeel ontbonden is en het besluit verder ook geen doel dient
waarvoor [de vereniging] is opgericht. Dit geldt ook voor het besluit tot
aanwending van het vermogen van [de vereniging] ten behoeve van juridische
procedures, welk besluit blijkt uit punt 10 van de door de ALV goedgekeurde
vaststellingsovereenkomst, waar wordt vermeld dat het vermogen van [de vereniging]
zal worden gebruikt ter afwikkeling van de huurbeëindiging, en uit de brief van
het bestuur van 24 december 2016, waarin is vermeld dat het vermogen gebruikt
zal worden om de vrijwillig vertrekkende leden van [de vereniging] te vrijwaren
van de gevolgen van eventuele juridische procedures door niet-vrijwillige
vertrekkende leden. De vorderingen sub (iii) en (vii) om [de vereniging] te
verbieden om uitvoering te geven aan deze besluiten, zullen daarom worden
toegewezen.
4.18.
De voorzieningenrechter deelt het
standpunt van [eiser sub 1] c.s. dat het op de ALV van 10 januari 2017 genomen
besluit dat permanent van het […] vertrekkende leden lid blijven van [de
vereniging] totdat alle leden van [de vereniging] permanent zijn verhuisd, in
strijd is met artikel 12.1 sub e van de statuten. Dit is door [de vereniging]
c.s. ook niet betwist. Op grond van dit artikelonderdeel eindigt het
lidmaatschap van [de vereniging] als het permanente gebruik door een lid van
zijn woon- en/of werkruimte ophoudt. Nu gesteld noch gebleken is dat er door de
ALV een rechtsgeldig besluit is genomen tot wijziging van de statuten, is
aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat het besluit nietig is. De
vordering sub (iv) om [de vereniging] te verbieden aan dit besluit uitvoering
te geven, zal daarom worden toegewezen.
De vordering ten aanzien van het
Handelsregister
4.19.
[eiser sub 1] c.s. vordert sub II om [de
vereniging] te gebieden om in het Handelsregister van de KvK als enig
bestuurders te registreren: de heer [gedaagde sub 2] als penningmeester en
mevrouw [gedaagde sub 3] als secretaris. [eiser sub 1] c.s. legt aan deze
vordering ten grondslag dat op dit moment vier bestuursleden in het
Handelsregister geregistreerd zijn ( [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [A]
en [B] ), terwijl alleen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] daadwerkelijk
bestuursleden zijn van [de vereniging] . [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij
belang heeft bij een juiste registratie ten behoeve van derden.
4.20.
[de vereniging] c.s. stelt dat in het
verleden de afspraak is gemaakt dat alle leden gelijk zouden zijn en allemaal
ingeschreven zouden staan bij de KvK. Zij hebben zich daarbij niet het verschil
tussen ‘lid’ en ‘bestuurslid’ van [de vereniging] gerealiseerd. [de vereniging]
c.s. betwist daarom dat alleen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bestuurslid
zijn en als enige in Handelsregister zouden moeten worden geregistreerd.
4.21.
De voorzieningenrechter stelt vast dat
partijen geen verslagen van ALV’s hebben overgelegd waaruit blijkt welke leden
door de ALV als bestuursleden van [de vereniging] zijn benoemd. Uit het enkele
feit dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zich intern en naar buiten toe
als bestuursleden van [de vereniging] presenteren, kan niet zonder meer worden
afgeleid dat de ALV alleen hen als bestuurders heeft benoemd. Gelet hierop acht
de voorzieningenrechter zich niet in staat om op dit punt een voorlopig oordeel
te geven. Partijen zullen zich hiertoe tot de bodemrechter dienen te wenden. De
vordering sub II zal daarom worden afgewezen.
Vordering tot het naleven van de
statuten
4.22.
[eiser sub 1] c.s. vordert sub IV
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te gebieden om in hun hoedanigheid als
bestuursleden van [de vereniging] de statutaire bepalingen van [de vereniging]
naar beste weten na te leven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiser
sub 1] c.s. legt aan deze vordering ten grondslag dat het bestuur op
structurele wijze onrechtmatig jegens hem handelt en dat vrijwel alle besluiten
die in 2016 zijn genomen, enkel en alleen zijn genomen om [eiser sub 1] c.s. te
schaden en soms om het bestuur te verrijken. [eiser sub 1] c.s. wil met de
vordering voorkomen dat het bestuur in de toekomst straffeloos onrechtmatig
jegens hem en structureel in strijd met de statuten blijft handelen.
4.23.
[de vereniging] c.s. stelt zich naar
het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat deze
vordering te vaag en onbepaald is om te kunnen worden toegewezen. Gelet hierop
zal de vordering sub IV worden afgewezen.
4.24.
[de vereniging] zal als de grotendeels
in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu
alleen de vordering sub IV tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is
gericht en deze is afgewezen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om,
zoals door [eiser sub 1] c.s. is gevorderd, [de vereniging] , [gedaagde sub 2]
en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan
de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
4.25.
De nakosten, waarvan [eiser sub 1] c.s.
betaling vordert, zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden
toegewezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot voortijdige beëindiging van de huur- en
beheerovereenkomst tussen [de vereniging] en [bedrijfsnaam] ;
5.2.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot het doneren van het vermogen van [de vereniging]
aan [bedrijfsnaam] ;
5.3.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot het door [de vereniging] uitkeren van een
verhuiskostenvergoeding aan leden die van het […] vertrekken;
5.4.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit dat permanent van het […] vertrekkende leden lid
blijven van [de vereniging] totdat alle leden van [de vereniging] permanent
zijn verhuisd;
5.5.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot het aangaan en goedkeuren van de
vaststellingsovereenkomst d.d. 23 december 2016 tussen [de vereniging] en
[bedrijfsnaam] ;
5.6.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot het beëindigen van de taken van [de vereniging] ;
5.7.
verbiedt [de vereniging] om uitvoering
te geven aan het besluit tot het aanwenden van het vermogen van [de vereniging]
ten behoeve van juridische bijstand voor haar leden;
5.8.
gebiedt [de vereniging] om de door haar
aan [bedrijfsnaam] gedoneerde gelden terug te vorderen;
5.9.
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.