De vervaltermijn, het begrip ‘orgaan’, en een kerkelijke stichting

Rechtbank Midden Nederland, 26 november 2014
ECLI:NL:RBMNE:2014:6400


Stichtingenrecht, bij uitzondering. De rechter bevestigt dat de vervaltermijn van één jaar, om vernietiging van een besluit te vorderen, hard is en niet verlengd kan worden, noch door stuiting, noch door afstand van de termijn door de vereniging: de voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de Stichting belang heeft bij haar verzoek, mede gelet op het feit dat de vervaltermijn uit artikel 2:15 lid 5 BW op 29 november 2014 verstrijkt, de rechtspersoon daar geen afstand van kan doen en de stuitingsregeling van artikel 3:316 BW niet van toepassing is.” 
Volgens de heersende leer moet de rechter vervaltermijnen in het algemeen ambtshalve toepassen, dus ook als partijen er niet over beginnen (ECLI:NL:PHR:2013:CA1970, r.o. 2.5). In dat licht kan worden opgemerkt dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor een vervaltermijn in plaats van een verjaringstermijn onder overweging dat “[a]nders dan van verjaring kan van het verval geen afstand door de rechtspersoon worden gedaan, waardoor de rechtszekerheid wordt gediend, die juist bij de materie der geldigheid van besluiten zo’n grote rol speelt.” (Kst 17725, nr. 3, p. 62). Verder: 1 dag te laat, is te laat (Kollen, p. 445, NJ 2001, 610)


Verder een analyse van wat een orgaan is, omdat alleen van besluiten van een “orgaan” vernietiging kan worden gevorderd. “Tekst &; Commentaar” en Dijk/Van der Ploeg worden geciteerd, niet de Asser-serie. Kollen was mogelijk minder voor de hand liggend in een zaak over een stichting. Conclusie:Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de Kleine Synode worden aangemerkt als een orgaan van de Stichting. Op grond van artikel 14, tweede lid van de statuten van de Stichting heeft de Kleine Synode een duidelijke welomschreven bevoegdheid om binnen de Stichting een functie vervullen en een besluit te nemen, te weten het bewerkstelligen van de ontbinding van de stichting. Dit wordt nog duidelijker indien men beziet dat het bestuur op dat besluit niet of nauwelijks invloed kan uitoefenen[,] omdat dit besluit niet in[,] maar na overleg met het bestuur wordt genomen.”


Het betreft een zeldzaam (uniek?) voorbeeld van de verzoekschriftprocedure van art. 2:15 lid 3 sub b, waarbij het bestuur van een rechtspersoon vernietiging door de rechter vordert van een besluit van de rechtspersoon zelf, zij het van een ander orgaan. Het bestuur zou dus in principe als eiser en als gedaagde moeten optreden. Daarom schrijft de wet voor dat de rechter eerst een persoon benoemt, die als gedaagde zal optreden. De rechter merkt op dat die persoon het besluit niet hoeft te verdedigen, hij kan zich ook refereren aan het oordeel van de rechter. 

Enigzins cryptische overweging over dat het naderende einde van de vervaltermijn voor een vereist belang zou zorgen – dit lijkt eerder betrekking te hebben op spoedeisendheid. Echter, hoewel op grond van art. 2:15 lid 3 sub b de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is, betekent dat niet spoedeisendheid vereist is, of dat het zou gaan om een voorlopige voorziening, of om een kort geding (voor zover dat al mogelijk zou zijn in een verzoekschriftprocedure). Bovendien: redelijk belang wordt genoemd in art. 2:15 lid 3 sub a, niet in sub b (zo ook Kollen, p. 446); voorts valt lastig in te zien hoe de met ontbinding bedreigde stichting geen belang zou kunnen hebben bij haar voortbestaan. 


Voor de liefhebber nog: kerkelijk recht. 
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer

Beschikking van de voorzieningenrechter van 26 november 2014 in de zaak van
de stichting STICHTING KERK EN WERELD verzoekster,
en het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND belanghebbende.




1Verloop van de procedure

1.1.

Op 12 november 2014 is ter griffie van deze rechtbank door de Stichting een verzoekschrift ex artikel 2:15 lid 3 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. Het verzoekschrift strekt tot aanwijzing van een persoon die in een te entameren procedure strekkende tot vernietiging van het door de Kleine Synode op 29 november 2013 genomen besluit om – kort gezegd – de Stichting te ontbinden met ingang van 1 januari 2015. Verder heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat de kosten van deze procedure voor rekening van de Stichting blijven.
1.2.

Op 18 november 2014 is ter griffie van deze rechtbank het verweerschrift van PKN ontvangen.
1.3.

Op 20 november 2014 is ter griffie van deze rechtbank een faxbericht van
mr. [] ontvangen.

1.4.

De griffier heeft partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 24 november 2014.
1.5.

Ter zitting zijn verschenen:
  • mr. drs. [x], advocaat voornoemd;
  • de heer. [A], algemeen bestuurslid van de Stichting;
  • mevrouw [B], bestuurslid en secretaris van de Stichting;
  • mr. [naam], advocaat voornoemd;
  • de heer [C], werkzaam bij Bureau Juridische Zaken van de dienstenorganisatie van PKN, gevolmachtigde van PKN.
1.6.

Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2De feiten

De Stichting heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.

De Stichting is op 25 februari 1946 opgericht vanwege de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk. Zij is een protestantse stichting in de zin van ordinantie 11-27 van de kerkorde en de generale regeling stichtingen.
2.2.

Het statutaire doel van de Stichting is ‘ het leveren van een bijdrage aan de bezinning over vraagstukken op het grensvlak van geloof en samenleving ’.
2.3.

De statuten van de Stichting zijn laatstelijk gewijzigd op 4 oktober 2006. Artikel 10 daarvan bepaalt dat overdracht van taken, bevoegdheden, rechten of verplichtingen door de Stichting slechts is toegestaan indien zulks geschiedt aan de kerk zelf of aan een andere protestantse stichting en niet dan met voorafgaande instemming van de Kleine Synode. Artikel 14 van de statuten luidt, voor zover nu van belang:
“1. Het bestuur van de stichting is bevoegd — bij gemotiveerd besluit en na voorafgaande schriftelijke instemming van de Kleine Synode alsmede van het bestuur van de dienstenorganisatie — de stichting te ontbinden. (…)
2. De Kleine Synode is bevoegd bij schriftelijk en gemotiveerd besluit na advies van het bestuur van de dienstenorganisatie de stichting te ontbinden. Het besluit tot ontbinding door de Kleine Synode kan slechts worden genomen na overleg met het bestuur van de stichting.
(…)
5. Bij ontbinding van de stichting wordt de bestemming van een batig liquidatiesaldo bepaald door de Kleine Synode op voorstel van het bestuur van de stichting en passend bij de
doelstelling van de stichting.
(…)”

2.4.

Volgens de jaarrekening over 2012 bedroeg het eigen vermogen van de Stichting per ultimo 2012 (afgerond) € 8.760.000,00.
2.5.

De Kleine Synode heeft – na een tussenbesluit van 21 juni 2013 – op
29 november 2013 besloten om de Stichting te ontbinden met ingang van 1 januari 2015. Dit besluit is genomen in weerwil van het standpunt van het bestuur van de Stichting.
2.6.

Gelet op de in artikel 11 van de statuten voorgeschreven procedure, heeft het bestuur van de Stichting een bezwaarschrift ingediend bij het Generale College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen (hierna: GCBG). Bij uitspraak van
3 september 2014 heeft het GCBG de bezwaren ten aanzien van de bestemming van het liquidatiesaldo gegrond verklaard, maar de bezwaar tegen (de overige onderdelen van) het ontbindingsbesluit afgewezen.

3Het verzoek en verweer

3.1.

De Stichting heeft een verzoek ingediend strekkend tot aanwijzing van een persoon, tegen wie de vordering van de Stichting strekkende tot vernietiging van het besluit van 29 november 2013 kan worden ingesteld. Daarbij heeft de Stichting primair voorgesteld om de heer mr. [D], wonende te [woonplaats], te benoemen en subsidiair PKN, althans de heer [E], algemeen directeur van de dienstenorganisatie PKN.
3.2.

Ter bewaking van haar rechten en ter vermijding van elke discussie omtrent de vraag of haar bevoegdheid tot het instellen van de vordering zou zijn vervallen, ziet de Stichting zich genoodzaakt om voor het verstrijken van de vervaltermijn van één jaar van artikel 2:15 lid 5 BW (te weten uiterlijk op 28 november 2014) een vordering tot vernietiging van de genomen besluiten in te stellen.
3.3.

PKN heeft verweer gevoerd. Daarop zal hierna worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Allereerst moet de vraag worden beoordeeld of de Kleine Synode een orgaan is van de Stichting. De voorzieningenrechter neemt daartoe het volgende in aanmerking. Volgens de Stichting is de Kleine Synode een orgaan van de Stichting, volgens PKN is dat niet het geval. Het begrip orgaan is in de wet niet gedefinieerd.
4.2.

In Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Inleidende opmerkingen bij: Burgerlijk Wetboek boek 2, Titel 1 Algemene bepalingen, staat onder 2. Enkele begrippen sub a opgenomen:
Orgaan
Men kan onder organen van een rechtspersoon verstaan de personen of colleges die aan de voor die rechtspersoon geldende wettelijke, statutaire of reglementaire competentieregels de bevoegdheid ontlenen om in de organisatie van die rechtspersoon een bepaalde functie te vervullen (Van Schilfgaarde, GS Rechtspersonen, art. 7 (oud), aant. 4). Het orgaan behoeft geen beslissingsmacht op een bepaald terrein te hebben; ook een louter adviserend college kan orgaan zijn. Men verwarre degenen die deel uitmaken van de organen van een rechtspersoon, niet met de ruimere kring van institutioneel betrokkenen, bedoeld in artikel 2:8
lid 1 BW.
(…).

4.3.

In paragraaf 5.2 Organen, algemeen op pagina 93 in Dijk/Van der Ploeg, 6de druk, 2013, wordt de definitie van een orgaan als volgt omschreven:
‘Een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, die bij het optreden in functie krachtens enige bepaling in de statuten of de wet belast zijn met een nader omschreven taak en aan wie daarbij beslissingsbevoegdheid omtrent de eigen taakuitoefening is toegekend.’

4.4.

In paragraaf 5.3., De mogelijkheid om organen te creëren op pagina 96 in Dijk/Van der Ploeg, 6de druk, 2013, staat onder 2 opgenomen:
‘ Organen dienen gecreëerd te worden in de statuten. Organen kunnen dus niet gecreëerd worden bij reglement of gewoon besluit. Commissies en werkgroepen aan wie geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid gegeven wordt, kunnen wel op die manier ontstaan. Worden in de statuten van een vereniging aan bijvoorbeeld een wedstrijdcommissie bestuurlijke bevoegdheden gedelegeerd dan kan deze commissie als orgaan van de vereniging worden aangemerkt. (…) 

4.5.

In het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BX0852) heeft het gerechtshof in rechtsoverweging 4.4. overwogen:
‘Het hof overweegt als volgt. De wet geeft geen definitie van het begrip “orgaan” van een rechtspersoon, maar uit het stelsel van de wet volgt, dat onder het begrip “orgaan” in dit verband kan worden verstaan een uit één of meer personen bestaande functionele eenheid die door de wet of de statuten met beslissingsbevoegdheid in vennootschappelijke aangelegenheden is bekleed.

4.6.

In de Akte van statutenwijziging van de Stichting van 4 oktober 2006 staat opgenomen:
Onder punt 5 van de ‘Inleiding’:
Reden voor wijziging van deze statuten is dat de stichting een stichting was volgens de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk. Dit kerkgenootschap is per 1 mei 2004 door vereniging opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland, gevestigd te Utrecht. Krachtens overgangsbepaling 251 bij de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (hierna ook: ‘de kerk’) en overgangsbepaling 2 bij de generale regeling stichtingen, behorende bij deze kerkorde, is de stichting sinds genoemde vereniging protestantse stichting in de zin van de generale regeling stichtingen.

In artikel 1 (NAAM EN ZETEL) lid 2:
De stichting is een voortzetting van de Hervormde Stichting Kerk en Wereld en is thans een stichting overeenkomstig de artikel 2 en 3 van de generale regeling voor stichtingen als bedoeld in ordinantie 11 tot en met 27 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (hierna ook: ‘de kerk’).

In artikel 14 (ONTBINDING EN VEREFFENING) lid 2:
De Kleine Synode is bevoegd bij schriftelijk en gemotiveerd besluit na advies van het bestuur van de dienstenorganisatie de stichting te ontbinden. Het besluit tot ontbinding door de Kleine Synode kan slechts worden genomen na (onderstreping voorzieningenrechter) overleg met het bestuur van de stichting.

4.7.

Hoewel de Stichting een kerkelijke stichting is, zoals ook blijkt uit haar statuten, is de Stichting ook een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:285 BW en verder.
Dit maakt dat de Stichting niet alleen onderworpen is aan het kerkelijk recht, maar dat zij zich ook tot de burgerlijke rechter kan wenden met de vraag het besluit van een orgaan te vernietigen wegens één van de drie in artikel 2:15 lid 1 a-c BW genoemde gronden.

4.8.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de Kleine Synode worden aangemerkt als een orgaan van de Stichting.
Op grond van artikel 14, tweede lid van de statuten van de Stichting heeft de Kleine Synode een duidelijke welomschreven bevoegdheid om binnen de Stichting een functie vervullen en een besluit te nemen, te weten het bewerkstelligen van de ontbinding van de stichting.
Dit wordt nog duidelijker indien men beziet dat het bestuur op dat besluit niet of nauwelijks invloed kan uitoefenen omdat dit besluit niet in maar na overleg met het bestuur wordt genomen.

4.9.

De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de Stichting belang heeft bij haar verzoek, mede gelet op het feit dat de vervaltermijn uit artikel 2:15 lid 5 BW op 29 november 2014 verstrijkt, de rechtspersoon daar geen afstand van kan doen en de stuitingsregeling van artikel 3:316 BW niet van toepassing is. Derhalve zal het verzoek als op de wet gegrond worden toegewezen, als na te melden, waarbij geldt dat voor de te benoemen persoon geen bijzondere gedragsregels gelden en deze persoon in de te entameren vernietigingsprocedure (materieel) verweer kan voeren, zich kan refereren of zich kan beperken tot het aanvoeren van argumenten ter onderbouwing van de geldigheid van het bestreden besluit. Ter zitting hebben de Stichting en PKN overeenstemming bereikt over om, in het geval dat onderhavig verzoek zal worden toegewezen, de heer [E] te benoemen. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter de heer [E] aldus benoemen.
4.10.

De Stichting zal, zoals verzocht en in het licht van artikel 2:15 lid 3 onder b, laatste zin BW in de kosten van deze procedure worden veroordeeld, […].

5De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.

benoemt als persoon, die ter zake van het geding strekkende tot vernietiging van het besluit van 29 november 2013 in de plaats treedt van de Stichting:
[E], algemeen directeur dienstenorganisatie Protestantse Kerk in Nederland,
domicilie kiezende ten kantore van de advocaat van PKN mr. [naam]: […]

5.2.

veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, […];
5.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

draagt de griffier op om een afschrift van deze beschikking aan de heer [E] toe te zenden.


Artikel 15 van Boek 2 BW

  • 1.Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar:
    • a.wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
    • b.wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist;
    • c.wegens strijd met een reglement.
  • 2.Tot de bepalingen als bedoeld in het vorige lid onder a, behoren niet die welke de voorschriften bevatten waarop in artikel 14 lid 2 wordt gedoeld.
  • 3.Vernietiging geschiedt door een uitspraak van de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon:
    • a.op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen, of
    • b.op vordering van de rechtspersoon zelf, ingesteld krachtens bestuursbesluit tegen degene die door de voorzieningenrechter van de rechtbank is aangewezen op een daartoe gedaan verzoek van de rechtspersoon; in dat geval worden de kosten van het geding door de rechtspersoon gedragen.
  • 4.
  • 5.De bevoegdheid om vernietiging van het besluit te vorderen, vervalt een jaar na het einde van de dag, waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd.