Royement en jarenlang afwijken van statuten

Rechtbank Midden-Nederland 10 december 2014
ECLI:NL:RBMNE:2014:6094


Constructie waarbij een vereniging afhankelijk van het ledenaantal een ledenraad of ALV heeft. Ledenaantal zweeft rondom de grens. Vereniging heeft al jarenlang een ALV, geen ledenraad. Geroyeerd lid voert zonder succes aan dat het besluit tot ontzetting nietig zou zijn omdat het bestuur niet conform de statuten door de Ledenraad benoemd is, maar door de ALV. Vacatures in bestuur maken bestuur niet onbevoegd, gelet op statutaire regeling. Inhoudelijke toetsing van de gronden van het ontzettingsbesluit niet mogelijk omdat vervaltermijn is verstreken.

Vonnis van 10 december 2014

in de zaak van

de vereniging [eiseres] ,  tegen

[gedaagde] ,  gedaagde.

Partijen zullen hierna De Vereniging en [gedaagde] genoemd worden.

2 De feiten

2.1. De Vereniging is opgericht op 31 maart 1977 als volkstuinvereniging.
2.2. [gedaagde] is in 2001 (volgens [gedaagde]) of 2003 (volgens De Vereniging) lid geworden van De Vereniging en heeft (laatstelijk) de tuinen met nummer 74, 75, 112 en 113 (hierna: de tuinen) van De Vereniging gehuurd. Tussen (het bestuur van) De Vereniging en [gedaagde] zijn vanaf 2008 verschillende geschillen gerezen.
2.3. Op 29 maart 2012 heeft [A], lid van De Vereniging, aangifte bij de politie gedaan tegen [gedaagde] terzake van een op 28 maart 2012 gepleegde mishandeling en vernieling op het volktuinencomplex van De Vereniging.
2.4. Bij brief van 8 mei 2012 (hierna: het besluit) heeft het bestuur van De Vereniging aan [gedaagde] medegedeeld dat hij naar aanleiding van ‘het incident’ op 28 maart 2014 met onmiddellijke ingang is geroyeerd als lid van De Vereniging en tot 1 augustus 2012 de gelegenheid krijgt de door hem gehuurde tuinen te ontruimen. In deze brief is [gedaagde] gewezen op de mogelijkheid van beroep tegen deze beslissing en de beroepstermijn van 30 dagen.
2.5.

De statuten van De Vereniging (hierna: de statuten), zoals vastgesteld door algemene vergadering op 26 februari 1980, bevatten de volgende bepalingen:
Artikel 5.
De vereniging bestaat uit:
a. ereleden;
b. leden van verdienste;
c. leden
d. begunstigers.
(…)
Artikel 10.
1. In de vereniging fungeren de volgende organen:
a. de ledenraad;
b. het bestuur;
(…)
Artikel 11.
1. De ledenraad is de algemene vergadering van de vereniging en bestaat uit afgevaardigden die door en uit de leden worden gekozen.
2. Zolang de vereniging niet meer dan zeshonderd leden telt, wordt voor elke zes leden één afgevaardigde gekozen; zodra de vereniging meer dan zeshonderd leden telt, wordt voor elke tien leden een afgevaardigde gekozen (…).
3. De ledenraad is ontbonden, indien het aantal leden der vereniging beneden de
honderd daalt. In zodanig geval vervallen de bevoegdheden van de ledenraad aan de algemene ledenvergadering van de vereniging.
(…)
Artikel 13.
Tot de taak en bevoegdheden van de ledenraad behoren in het bijzonder:
a. het benoemen en ontslaan van de leden van het bestuur;
(…)
e. het beslissen in beroep over een ontzetting van een lid uit een lidmaatschap als bedoeld in artikel 9 lid 4.
(…)
Artikel 17.
1. Het bestuur bestaat uit tenminste vijf leden.
2. De leden van het bestuur worden benoemd door de ledenraad.
3. (…)
4. (…)
5. Bij een vacature in het bestuur benoemt de eerstvolgende vergadering van de ledenraad een opvolger.
6. Indien in het bestuur één of meer vacatures ontstaan, blijven de overblijvende bestuursleden een bevoegd college vormen, tenzij het aantal zitting hebbende bestuursleden minder bedraagt dan het aantal vacatures. In dat geval zijn de overblijvende bestuursleden verplicht binnen een termijn van één maand na het ontstaan van de laatste vacature een algemene vergadering bijeen te roepen, waarin in de ontstane vacature(s) wordt voorzien.”

3 Het geschil

3.1. De Vereniging vordert

I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] met ingang van 28 maart 2012, althans een door de rechtbank vast te stellen datum, is ontzet uit het lidmaatschap van De Vereniging;
II. veroordeling van [gedaagde] de tuinen met nummer 74, 75, 112 en 113, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, volledig te ontruimen en ontruimd te houden en deze schoon en braak –derhalve vrij van opstal, gewas en onkruid- ter beschikking te stellen aan De Vereniging, met machtiging van De Vereniging om, indien [gedaagde] in gebreke zou blijven, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie en de daaraan verbonden kosten op [gedaagde] te verhalen;
III. dat het [gedaagde] zal worden verboden om vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, te betreden de terreinen van De Vereniging, zijnde de [B] (kadastraal bekend onder Gemeente [plaats], sectie H, nummer 2090) en de [C] (kadastraal bekend onder Gemeente [plaats], sectie G, nummer 2621), onder oplegging van een dwangsom à € 5.000,- voor iedere overtreding;
IV. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum vonnis en de nakosten;
V. alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

3.2. [gedaagde] stelt dat het besluit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 BW en acht zich dan ook niet gehouden de tuinen te ontruimen. Volgens [gedaagde] heeft De Vereniging nooit een ledenraad gehad, zodat het bestuur, dat het besluit genomen heeft, niet overeenkomstig artikel 11 van de statuten is benoemd en [gedaagde] de mogelijkheid is onthouden om bij de ledenraad beroep in te stellen tegen het besluit. Blijkens eigen opgave van De Vereniging bedroeg het aantal leden (inclusief ‘tientjesleden’) tussen 2002 en 2014 nimmer minder dan 100, namelijk tussen 112 en 140 leden, zodat het installeren van een ledenraad verplicht was. Bovendien bestond het bestuur ten tijde van het nemen van het besluit uit drie leden in plaats van de in artikel 17 van de statuten voorgeschreven vijf leden. Subsidiair betwist [gedaagde] de gronden waarop het besluit berust.
3.3. De Vereniging heeft aangevoerd dat er sinds 1990 nimmer een ledenraad heeft gefungeerd omdat er geen animo voor was en omdat het ledental daarvoor te gering was, gelet op het bepaalde in artikel 11 lid 3 van de statuten. Volgens De Vereniging heeft zij sindsdien nooit tenminste 100 leden gehad, behoudens in het jaar 2011 (103 leden) en 2013 (100 leden), waarbij De Vereniging ‘de ‘tientjesleden’ niet meetelt omdat zij niet als lid van de vereniging moeten worden beschouwd. De reguliere algemene vergadering heeft al die tijd in plaats van de ledenraad gefungeerd en kon dat ook doen omdat die vergadering een hoger democratisch gehalte heeft dan de ledenraad. Het bestuur dat het besluit heeft genomen, bestond volgens De Vereniging uit vijf leden en het besluit steunt op voldoende inhoudelijke gronden. Subsidiair stelt De Vereniging dat de vernietiging van het besluit in de zin van artikel 2:15 BW niet is ingeroepen en de vervaltermijn als bedoeld in artikel 2:15 lid 5 BW reeds is verstreken.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. De rechtbank stelt voorop, dat ingevolge artikel 2:8 lid 1 BW, een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Voorts is, ingevolge artikel 2:14 lid 1 BW, een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig is, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.
4.2. [gedaagde] stelt niet gehouden te zijn de tuinen te ontruimen, omdat het besluit nietig is op grond van het bepaalde in artikel 2:14 lid 1 BW en hij dus nog immer lid is van De Vereniging. [gedaagde] heeft primair gesteld dat het bestuur van De Vereniging dat het besluit heeft genomen niet benoemd is door de ledenraad en evenmin bestond uit vijf leden, zoals de statuten voorschrijven. Ten aanzien van de ledenraad, stelt [gedaagde] dat De Vereniging sinds haar oprichting in 1977 nimmer een ledenraad heeft gekend. De Vereniging stelt dat zij sinds 1990 geen ledenraad (meer) heeft gehad.
4.3. De rechtbank overweegt, dat tussen partijen vaststaat, dat De Vereniging in ieder geval gedurende meer dan 20 jaar geen ledenraad kent en dat, zo staat ook tussen partijen vast, in die jaren De Vereniging (in ieder geval) eenmaal per jaar een algemene vergadering heeft gehouden, waarin –onder meer- de leden van het bestuur van De Vereniging zijn benoemd. [gedaagde] heeft algemene vergaderingen van De Vereniging bijgewoond en was, naar eigen zeggen, tot 2008 actief binnen De Vereniging. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] of enig ander lid van De Vereniging ooit besluiten van de algemene vergadering heeft betwist op grond van de omstandigheid dat deze besluiten ten onrechte niet door de ledenraad waren genomen. Zelfs indien moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde], dat het ledental groter was dan 100, zodat niet de algemene vergadering, maar enkel de ledenraad bevoegd was de leden van het bestuur te benoemen, op grond van artikel 11 van de statuten, dan nog moet worden vastgesteld dat [gedaagde], net als de overige leden van De Vereniging, al die jaren de bestuurlijke realiteit heeft geaccepteerd, en daaraan ook heeft meegewerkt, waarin, wederom uitgaande van de juistheid van zijn eigen stelling, niet de ledenraad, maar de algemene vergadering als hoogste orgaan van De Vereniging fungeerde en –onder meer- de leden van het bestuur benoemde.
4.4. Voorts heeft [gedaagde], die vanaf 2008 meermalen is aangeschreven door en in gesprek is geweest met het bestuur van De Vereniging omdat hij zich volgens het bestuur niet hield aan de geldende regels binnen het volkstuinencomplex, ook in die meer persoonlijke contacten met het bestuur, zich nimmer op het standpunt gesteld dat de leden van het bestuur niet bevoegd waren om als bestuur van De Vereniging op te treden omdat zij niet door de ledenraad waren benoemd.
4.5. Gelet op het vorenstaande, is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [gedaagde] zich na al die jaren thans op het standpunt stelt dat het bestuur niet als orgaan van De Vereniging besluiten kan nemen omdat de leden van dat bestuur niet door de ledenraad maar door de algemene vergadering zijn benoemd. Dit standpunt, indien juist, zou immers voor De Vereniging vergaande consequenties hebben, terwijl [gedaagde], net als de andere leden van De Vereniging, steeds heeft geaccepteerd en eraan heeft meegewerkt dat de leden van het bestuur door de algemene vergadering werden benoemd. Hierbij komt, dat de benoeming van het bestuur door de algemene vergadering, zoals opgenomen in artikel 2:37 BW, door de wetgever is aangemerkt als karakteristiek voor de vereniging en een van de waarborgen voor het democratische karakter van de vereniging (MvA II, Parl.Gesch. 2, p. 422). In dit kader is gesteld noch gebleken dat de democratische besluitvorming in De Vereniging beter tot zijn recht zou zijn gekomen in een ledenraad dan in de algemene vergadering. Dit betekent dat beroep van [gedaagde] op de nietigheid van het besluit, dat gebaseerd is op de stelling dat de leden van het bestuur niet door het juiste orgaan van De Vereniging zijn benoemd, wordt verworpen.
4.6. Evenmin is het besluit nietig vanwege de getalsmatige samenstelling van het bestuur. [gedaagde] heeft gesteld dat het bestuur dat het besluit heeft genomen uit drie, in plaats van het in de statuten voorgeschreven aantal van tenminste vijf, leden bestond. De Vereniging heeft dit standpunt gemotiveerd betwist en aangegeven uit welke vijf leden het bestuur bestond ten tijde van het nemen van het besluit. Hierop heeft [gedaagde] enkel herhaald dat zijns inziens het bestuur uit drie leden bestond. In artikel 17 lid 6 van de statuten is bepaald dat, ook in geval van vacatures, de overblijvende bestuursleden een bevoegd college (blijven) vormen, tenzij het aantal zitting hebbende bestuursleden minder bedraagt dan het aantal vacatures, welke situatie zich niet voordoet in de stelling van [gedaagde]. Dit betekent dat, zelfs indien de stelling van [gedaagde] juist zou zijn, hetgeen door De Vereniging gemotiveerd is betwist, hieruit nog immer niet voortvloeit dat het besluit daarmee nietig zou zijn. Ook deze grond kan derhalve het beroep op nietigheid van het besluit niet dragen.
4.7. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij niet tegen het besluit in beroep heeft kunnen gaan omdat het beroepsorgaan, de ledenraad, niet bestond. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde] geaccepteerd dat niet de ledenraad, die immers in De Vereniging niet bestond, maar de algemene vergadering als hoogste orgaan van de vereniging fungeerde. Mede gelet op het bepaalde in artikel 11 van de statuten, waarin is bepaald dat de bevoegdheden van de ledenraad vervallen aan de algemene vergadering indien de ledenraad is ontbonden, betekent dit, dat [gedaagde] in beroep had kunnen gaan bij de algemene vergadering. Hieruit volgt dat het ontbreken van de ledenraad als orgaan van De Vereniging niet met zich brengt dat het besluit nietig is.
4.8. Subsidiair heeft [gedaagde] gesteld dat het besluit op ondeugdelijke gronden is genomen. Deze stelling, die overigens door De Vereniging is betwist, kan, zelfs indien juist, niet leiden tot de vaststelling dat het besluit nietig is en behoeft dan ook geen verdere bespreking. Deze stelling van [gedaagde] zou, indien juist, immers uitsluitend kunnen leiden tot de conclusie dat het besluit vernietigbaar is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 BW. [gedaagde] kan die vordering tot vernietiging echter niet meer doen, aangezien, zoals tussen partijen vaststaat, hij niet binnen de in artikel 2:15 lid 5 BW genoemde termijn, waarbinnen de bevoegdheid bestaat om vernietiging van het besluit te vorderen, die vordering heeft gedaan en die bevoegdheid daarmee is vervallen. Ook de subsidiaire grond leidt derhalve niet tot de conclusie dat het besluit nietig is.
4.9. Het vorenstaande betekent dat het beroep van [gedaagde] op de nietigheid van het besluit niet slaagt. De rechtbank oordeelt dan ook dat het besluit in rechte vaststaat, zodat [gedaagde] met ingang van 8 mei 2012 geen lid meer is van De Vereniging. De vordering van De Vereniging om een verklaring voor recht met die inhoud kan dan ook worden toegewezen.
4.10. Tussen partijen staat vast dat het huren van een volkstuin van De Vereniging uitsluitend is voorbehouden aan leden van De Vereniging, zodat uit het vorenstaande oordeel voortvloeit dat [gedaagde] de door hem gehuurde tuinen met nummer 74, 75, 112 en 113 dient te ontruimen. [gedaagde] heeft deze vordering niet afzonderlijk betwist, zodat ook deze vordering van De Vereniging wordt toegewezen. De verzochte machtiging van De Vereniging om de ontruiming zonodig zelf te (doen) bewerkstelligen wordt afgewezen, nu artikel 556 lid 1 Rv voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Tegen de termijn van ontruiming is geen verweer gevoerd, zodat de vordering met betrekking tot de termijn wordt toegewezen.
4.11. De vordering van De Vereniging om [gedaagde] te verbieden de terreinen van De Vereniging te betreden is niet betwist en wordt, mede gelet op de tussen partijen bestaande conflictueuze relatie en de omstandigheid dat het niet-leden niet is toegestaan die terreinen te betreden, toegewezen. De gevorderde dwangsom matigt de rechtbank tot het bedrag van € 250,00 per overtreding met een maximum van € 10.000,00.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. …

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. verklaart voor recht, dat [gedaagde] met ingang van 8 mei 2012 is ontzet uit het lidmaatschap van De Vereniging;
5.2. veroordeelt [gedaagde] de tuinen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis volledig te ontruimen en ontruimd te houden en deze schoon en braak, derhalve vrij van opstal, gewas en onkruid, ter beschikking te stellen aan De Vereniging;
5.3. verbiedt [gedaagde] om vanaf zeven dagen na betekening van dit vonnis te betreden de terreinen van De Vereniging, zijnde de [B] (kadastraal bekend onder Gemeente [plaats], sectie H, nummer 2090) en de [C] (kadastraal bekend onder Gemeente [plaats], sectie G, nummer 2621);
5.4. veroordeelt [gedaagde] om aan De Vereniging een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat hij het hiervoor in 5.3. uitgesproken verbod overtreedt, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Vereniging tot op heden begroot op € 1.833,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6. veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door De Vereniging volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
– € 226,00 aan salaris gemachtigde;
– te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.