Ontslag statutair directeur vereniging

Rechtbank Rotterdam 7 augustus 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9129

Ontslag enig bestuurder van een vereniging, tevens werknemer. Eindigt door besluit tot ontslag als bestuurder ook de arbeidsovereenkomst? Zijn de 15-april arresten ook van toepassing op verenigingen? De kantonrechter lijkt aan te nemen van wel, in dat geval zou de arbeidsovereenkomst echter beëindigd zijn.
In de zogenoemde 15-april arresten [] heeft de HR geoordeeld dat een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft [] Deze regels zijn ook van toepassing op de situatie dat, naast de rechtspersonenrechtelijke verhouding tussen een vereniging en de bestuurder, een arbeidsovereenkomst bestaat.”
Op basis hiervan kan toch geen beschikking ex 7:685 worden gegeven tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu de dienstbetrekking van de bestuurder reeds door het ontslagbesluit is beëindigd? De contractueel afgesproken ontslagvergoeding berekend volgens het uitgangspunt van de kantonrechtersformule ” lijkt mij op zich geen grondslag voor toepassing van de procedure van art. 7:685 BW. 
De rechter kwam eerder voor een bestuurder van een stichting tot een tegengesteld oordeel, in een grondige uitspraak: ECLI:NL:RBROE:2009:BI3032

beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, in de zaak van de vereniging Woningbouwvereniging [X] [X] gevestigd te [X] [X], verzoekster, tegen [verweerder] wonende te [woonplaats], verweerder,

Partijen worden hierna aangeduid als “[Woningbouwvereniging]” respectievelijk [verweerder]

De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende relevante feiten:
2.1

[Woningbouwvereniging] is een toegelaten woninginstelling in de zin van de Woningwet. Zij wordt bestuurd door een bestuur dat bestaat uit één natuurlijk persoon, in de statuten “de directeur” genoemd. Deze statutair bestuurder is tevens directeur van de werkorganisatie.
2.2

Conform haar statuten kent [Woningbouwvereniging] een Raad van Commissarissen (RvC), bestaande uit
5 leden, die worden benoemd door de Raad van Afgevaardigden (RvA). De RvC heeft de bevoegdheid de bestuurder te benoemen, te schorsen en te ontslaan. Hij houdt toezicht op het beleid van de bestuurder en op de algemene gang van zaken bij [Woningbouwvereniging] en de met haar verbonden onderneming. De RvC vervult de rol van werkgever waar het de uitoefening van de taken van de directeur betreft.
2.3

De RvA wordt benoemd door en uit de leden van de vereniging en fungeert namens hen als adviseur voor het bestuur. De RvA adviseert de RvC bij benoeming, schorsing of ontslag van de directeur-bestuurder
2.4

[verweerder], geboren op [geboortedatum]is op 1 februari 2001 in dienst getreden bij [Woningbouwvereniging] en per 30 juni 2003 benoemd tot statutair directeur. Laatstelijk bekleedde hij de functie van directeur-bestuurder. Zijn bruto maandsalaris bedraagt € 9.045,82 ex 8% vakantietoeslag.
2.5

De arbeidsovereenkomst van [verweerder] houdt onder artikel 3 lid 3 in geval van beëindiging de volgende voorziening in:
“[Woningbouwvereniging] is verplicht de heer [verweerder] bij tussentijdse ongevraagde beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de Raad van Commissarissen (…) zonder dat ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder], rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, ter zake van schadeloosstelling te voldoen een bedrag ineens (lump sum), berekend volgens het uitgangspunt van de kantonrechtersformule zoals deze toegepast wordt bij een ontbindingsprocedure.”

2.6

De conclusie van het verslag van de beoordeling d.d. 29 november 2013 van [verweerder] luidt:
“De [verweerder]vervult een zware en verantwoordelijke functie als directeur/bestuurder. Het beheersmatige deel van de functie wordt naar tevredenheid vervuld. De RvC heeft waardering voor hetgeen tot stand is gebracht bij de [Woningbouwvereniging]. Echter de bestuurlijke en relationele aspecten van de functie zijn minder goed tot ontwikkeling gekomen en de groei hierin stagneert. De functie vraagt om een meer extern georiënteerde, open en verbindende basishouding.

Op grond van de thans geldende governancecode voor de volkshuisvestingsbranche wordt een bestuurder voor een periode van 4 jaar benoemd. Daarna wordt bezien of verlenging al dan niet aan de orde is. [verweerder] is inmiddels bijna 13 jaar werkzaam als bestuurder in dezelfde functie en in feite dus bezig aan zijn 4e termijn.

Merkbaar is – ook voor hemzelf- dat relaties met veel stakeholders in de loop der jaren zijn “verzuurd”. Het gaat daarbij ook om zeer cruciale relaties zoals met de eigen RvA, de bewonersorganisatie en de RvC. Dit acht de RvC een ongewenste situatie.

De RvC is van mening dat het aanbeveling verdient dat de heer [verweerder] op korte termijn omziet naar een andere functie. Zij biedt de heer [verweerder] hulp en steun bij het vinden van een nieuwe werkkring.“

2.7

Bij besluit van 11 april 2014 heeft de RvC [verweerder] ontslagen als bestuurder. Dit ontslag is hem bevestigd bij brief van 14 april 2014. Aan dit ontslag is de non-actiefstelling van [verweerder] gekoppeld, in afwachting van een beslissing met betrekking tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
2.8

Vanaf 13 juli 2013 en ook ten tijde van dit ontslagbesluit was de RvC niet voltallig, maar bestond uit 2 leden.
2.9

Na het ontslag van [verweerder] is in de drie vacatures in de RvC voorzien. Per 13 mei 2014 is de RvC weer voltallig.

3Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1

Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, gelegen in een wijziging in de omstandigheden, met ingang van de vroegst mogelijke datum, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van
€ 108.550,00 bruto, met zijn veroordeling in de kosten van het geding. …

4Het verweer

4.1

Het verweer strekt primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek, subsidiair, in geval van toewijzing, daarbij een in goede justitie vast te stellen vergoeding toe te kennen, met veroordeling van [Woningbouwvereniging] in de kosten van de procedure.
Daartoe heeft [verweerder] voor zover van belang en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:

4.2

Niet het gestelde disfunctioneren, maar het van [verweerder] af willen vanwege de door hem -in het belang van [Woningbouwvereniging]- genomen verantwoordelijkheid om de verhouding tussen de onderscheiden stakeholders binnen de vereniging aan te pakken en te optimaliseren is de werkelijke reden voor het ontbindingsverzoek. Het feit dat [verweerder] de RvC er in 2012 op heeft gewezen dat herbenoeming van 2 commissarissen voor een derde termijn in strijd zou zijn met de statuten van [Woningbouwvereniging], is door de nog resterende twee commissarissen aangegrepen als reden voor ontslag. De RvC heeft in korte tijd geprobeerd een ontslagdossier op te bouwen door een gefingeerde beoordeling over 2013 en het op onrechtmatige wijze schorsen en ontslaan van hem als bestuurder per 14 april 2014.
4.3

In de statuten wordt geen onderscheid gemaakt tussen ontheffing uit de bestuursfunctie en beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit heeft tot gevolg dat ook de beslissing van [Woningbouwvereniging] tot het indienen van het onderhavige ontbindingsverzoek door de nietigheidsanctie wordt geraakt, die het besluit om [verweerder] te ontslaan als bestuurder treft.
Laatstbedoeld besluit is nietig ex artikel 2:14 BW, althans vernietigbaar ex artikel 2:15 BW.
In de eerste plaats wegens strijd met de statuten, omdat het ontslagbesluit is genomen door twee commissaris, niet zijnde een RvC, bestaande uit 5 leden, zoals gedefinieerd in de statuten. De statuten houden geen bepaling in waaruit blijkt dat het ook een niet-voltallige RvC is toegestaan om een bestuurder te ontslaan.
Bovendien is het ontslagbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid, want genomen in strijd met de statuten, een “disfunctioneringsdossier” ontbreekt en omdat de beide commissarissen ten tijde van de besluitvorming samen niet een qua kennis en achtergrond gelegitimeerde toezichthouder vormden.

4.4

Het handelen en de besluitvorming van de RvC worden niet gerechtvaardigd door de feiten. [verweerder] betwist te hebben gedisfunctioneerd; de verwijten in het verslag van
29 november 2013 worden niet met feiten onderbouwd. [verweerder] is ruim 13 jaar in functie en heeft tot dan toe altijd goede beoordelingen gehad. Voorts zijn er door [Woningbouwvereniging] geen inspanningen verricht om daadwerkelijk te investeren in voortzetting van de samenwerking met [verweerder].
4.5

5De beoordeling

5.1

De kantonrechter heeft zich er ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 lid 1 BW van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.2

Als meest verstrekkend verweer heeft [verweerder] aangevoerd dat (ook) de beslissing tot het indienen van het ontbindingsverzoek nietig althans vernietigbaar is.
5.2.1

In de zogenoemde 15-april arresten (HR 15 april 2005, NJ 2005, 483 Bartelink/Ciris en 484 Unidek/Volumebouw) heeft de HR geoordeeld dat een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft, tenzij er sprake is van een wettelijk opzegverbod of een andersluidende partijafspraak. Deze regels zijn ook van toepassing op de situatie dat, naast de rechtspersonenrechtelijke verhouding tussen een vereniging en de bestuurder, een arbeidsovereenkomst bestaat.
Op grond van deze 15-april arresten en gelet op de verwevenheid tussen de rechtspersonenrechtelijke- en arbeidsrechtelijke rechtsbetrekking kan worden aangenomen dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder niet mogelijk is zonder een geldig ontslagbesluit van een verenigingsorgaan (zie ook P.A. Boontje en S. Bouman 2014, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, 116 BW boek 2 artikel 8 C9 pag 2163 en mr. M.D. Ruizeveld in haar noot bij de 15-april arresten in SR 2005,54).

5.2.2

[verweerder] heeft om hem moverende redenen het besluit van de RvC van 14 april 2014 om hem te ontslaan als bestuurder niet (eerder) in rechte aangevochten in de daartoe geëigende dagvaardingsprocedure. De onderhavige ontbindingsprocedure is niet de juiste procedure om de rechtsgeldigheid van besluiten van een verenigingsorgaan aan de orde te stellen, ook niet bij wijze van verweer.
5.2.3

Het voorgaande betekent dat in de onderhavige ontbindingsprocedure uitgegaan wordt van een rechtsgeldig ontslagbesluit van [verweerder] als bestuurder. Het betoog van [verweerder] dat het ontbindingsverzoek reeds afgewezen dient te worden wegens het ontbreken van een rechtsgeldig besluit daartoe wordt dan ook gepasseerd.
5.3

Op grond van de processtukken en uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam gebleken dat de vertrouwensrelatie tussen partijen zo zeer onder druk is komen te staan dat niet valt in te zien hoe zij nog vruchtbaar met elkaar zouden kunnen samenwerken.
In zoverre is sprake van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 september 2014.
5.4

Nu vastgesteld is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden dient te worden is aan de orde welke vergoeding daarbij voor [verweerder] ten laste van [Woningbouwvereniging] op zijn plaats is. …
5.17

Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de slotsom dat aan [verweerder] ten laste van [Woningbouwvereniging] een billijke vergoeding dient te worden toegekend uitgaande van de C-factor 1,15 van afgerond € 247.000,00 bruto.