Randvermelding “Vereniging zonder rechtspersoonlijkheid”

Rechtbank Noord-Nederland 5 augustus 2014
ECLI:NL:RBNNE:2014:3830

Randvermelding. Betreft vaststellingsovereenkomst over meebetalen door groepslid aan schadevergoeding voor in groepsverband door een groep van ondernemers gepleegde onrechtmatige daad. Opvallend is echter dat wordt vermeld dat de eisende partijen (de overige groepsleden) zouden zijn “verenigd in de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid [naam]”. Dat kan natuurlijk niet. Niet elke groep is een vereniging, maar elke vereniging is een rechtspersoon, zo stelt art. 2:26 lid 1 BW voorop.
Zie ook mijn
artikel over informele verenigingen: verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn al weer tijden geleden, en doelbewust, afgeschaft. Daarvoor in de plaats is de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid gekomen (namelijk een vereniging zonder notariële statuten, maar met rechtspersoonlijkheid). 

De vermelding lijkt ook niet nodig in deze zaak, nu (correct) de individuele andere leden van de groep als eisers op treden. Echter, het lijkt van belang te zijn of de eisende partij een vereniging is, in verband met de vraag of de eiser BTW-plichtig is. Mogelijk wordt er in het belastingrecht een ander begrip “vereniging” gehanteerd. Wat betreft civiel recht, kan niet relevant zijn of de vereniging BTW plichtig is, nu de (individuele) eisers als eisers optreden en gedaagden dus aan hun moet betalen.

In het dictum wordt gedaagde veroordeeld om een som aan “[de eisende partij]” te betalen. Mij is niet direct duidelijk of gedaagd het gehele bedrag mag betalen aan één van de eisers naar keuze, of aan elk een gelijk deel. Tips zijn welkom. 

Vonnis d.d. 5 augustus 2014

inzake

[eisende partij]  1 t/m 11, 
allen verenigd in de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid [naam],
eisers, hierna gezamenlijk [de eisende partij] te noemen,
gemachtigde [], tegen[gedaagde partij], gedaagde, hierna [gedaagde partij] te noemen, gemachtigde [].


De feiten

1.1

In 2002 is een oudejaarsstunt uitgehaald met het Van Gogh museum in Amsterdam. Naar aanleiding van deze stunt is een aantal van de eisers verplicht geworden tot betaling van schadevergoedingen en zijn kosten gemaakt, onder andere in verband met verleende juridische bijstand aan deze eisers. (Noot: het betreft vermoedelijk de stunt waarop ECLI:NL:RBGRO:2012:BY6881 betrekking heeft)
1.2

[de eisende partij] heeft [gedaagde partij] verzocht een deel van de kosten te betalen. [gedaagde partij] heeft niet betaald.

2De vordering

2.1

[de eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde partij] te veroordelen om aan [de eisende partij] te betalen een bedrag van € 3.551,48, [].

3Het standpunt van [de eisende partij]

3.1

[de eisende partij] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij] zich heeft verbonden om, net als de andere deelnemers aan de oudejaarsstunt, te delen in de totale kosten die in verband met deze stunt zijn of zullen worden gemaakt. De gemaakte kosten bestaan onder andere uit een schadevergoeding aan het Van Gogh museum, advocaatkosten en kosten voor een second opinion.
3.2

Iedere deelnemer heeft zich in persoon verbonden, ook [gedaagde partij]. [gedaagde partij] heeft in het verleden steeds zelf bijdragen in de kosten. Op verzoek van [gedaagde partij] zijn de rekeningen niet naar [gedaagde partij] zelf, maar naar zijn BV [naam] gestuurd, zodat [gedaagde partij] de BTW kon verrekenen.

4Het standpunt van [gedaagde partij]

4.1

[gedaagde partij] betwist de vordering. [de eisende partij] heeft geen vordering op [gedaagde partij], maar op zijn BV. [gedaagde partij] is niet in privé aansprakelijk voor de schulden van zijn (inmiddels verkochte) BV. Het klopt niet dat [gedaagde partij] alleen namens zijn BV heeft getekend om de BTW te kunnen verrekenen. [de eisende partij] was namelijk niet BTW-plichtig en daarom viel er niets te verrekenen.
4.2

Mocht de kantonrechter tot het oordeel komen dat [de eisende partij] wel een vordering heeft op [gedaagde partij], dan betwist [gedaagde partij] de hoogte en bepaalde onderdelen van de vordering. [gedaagde partij] heeft geen inzicht gekregen in de hoogte van de gemaakte en betaalde advocaatkosten, bijvoorbeeld door overlegging van facturen van de advocaat. Ook is niet te achterhalen welk deel van de vordering al door [gedaagde partij] is voldaan. Verder staat op het betalingsverzoek een bedrag aan BTW vermeld, terwijl de vereniging niet BTW-plichtig is. Voorts blijkt uit de door [naam] getekende verklaring dat alleen de advocaatkosten worden gedeeld en niet de kosten van bijvoorbeeld een second opinion en van schadevergoedingen.

5De overwegingen van de kantonrechter

5.1

Ten aanzien van de vraag wie zich heeft verbonden om te delen in de kosten die voortvloeien uit de oudejaarsstunt, [gedaagde partij] persoonlijk of [naam], oordeelt de kantonrechter als volgt. De verklaring van 27 januari 2003 begint met de reden voor kostendeling, namelijk ‘mede door mijn betrokkenheid met de v Gogh oudejaarsstunt’. In zijn e-mail van 24 december 2012 heeft [gedaagde partij] een lijstje opgesteld van personen die hebben deelgenomen aan de oudejaarsstunt. In dit lijstje staat onder andere zijn eigen naam, [naam]. [gedaagde partij] heeft voorgesteld om met alle deelnemers, waaronder hijzelf, bij elkaar te komen om een besluit te nemen over wat verder te doen. [gedaagde partij] heeft deze e-mail gestuurd ongeveer zeven jaar nadat hij [naam] heeft verkocht. Uit deze omstandigheden leidt de kantonrechter af dat [gedaagde partij] zelf er steeds vanuit is gegaan dat hij gehouden is mee te betalen in verband met zijn betrokkenheid bij de oudejaarsstunt. Ook [de eisende partij] mocht er vanuit gaan dat [gedaagde partij] zich in persoon heeft verbonden. [gedaagde partij] heeft, in het licht van deze omstandigheden en de stelling van [de eisende partij] dat de ondertekening met ‘[naam]’ slechts diende om de kosten te verrekenen via de BV, onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij zich in persoon heeft verbonden.
5.2

Vervolgens moet de vraag beantwoord worden tot betaling van welke kosten [gedaagde partij] zich heeft verbonden. Volgens de verklaring van 27 januari 2003 gaat het om de kosten ‘welke door onze advocaat in rekening zal worden gebracht’, zodat de advocaat ‘daadkrachtig onze belangen kan behartigen om ons van de schade claims te ontdoen’. Zoals volgt uit de overgelegde stukken, waaronder de brief van 16 september 2013 namens de Regiopolitie aan de advocaat van [de eisende partij], is de laatste daadwerkelijk betrokken geweest bij onder andere de afwikkeling van de schadeclaims van museum en Regiopolitie. [gedaagde partij] wist, althans behoorde te weten, dat de behartiging van de belangen van de leden van [de eisende partij] niet “daadkrachtig” kon geschieden als de advocaat niet daadwerkelijk namens [de eisende partij] de volgens hem noodzakelijke kosten kon maken, waaronder de kosten van een second opinion over de vraag of doorprocederen zin zou hebben. [gedaagde partij] lijkt er in zijn e-mail van 24 december 2012 zelf ook vanuit te gaan dat onder de te verdelen kosten niet alleen valt het uurtarief van de advocaat, maar ook de kosten van schikken of doorprocederen. De betaling van alle van [gedaagde partij] gevorderde kosten zou bovendien verlopen via de derdenrekening van de advocaat; de gevorderde kosten gaan dus ook niet buiten de advocaat om. Het verweer van [gedaagde partij] dat hij niet aansprakelijk is voor kosten die zijn gemaakt zonder dat met hem overleg is gevoerd slaagt niet. [gedaagde partij] heeft namelijk ingestemd met deling van de kosten voor een daadkrachtige belangenbehartiging. Dit laatste kan meebrengen dat de advocaat beslissingen moet nemen zonder deze steeds eerst voor te leggen aan alle leden van [de eisende partij]. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde partij] heeft ingestemd met deling van alle kosten die voortvloeien uit de oudejaarsstunt.
5.3

[gedaagde partij] verweert zich verder tegen de door [de eisende partij] opgestelde factuur met de stelling dat de kosten van de advocaat onvoldoende zijn gespecificeerd, ook na verzoeken hiertoe, en dat niet blijkt dat [de eisende partij] BTW-plichtig is. Dit verweer slaagt. [de eisende partij] heeft de kosten van de advocaat onvoldoende onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een kostenspecificatie van de advocaat of van de rekening die de advocaat aan [de eisende partij] heeft gestuurd. Het is daarom voor [gedaagde partij] noch voor de kantonrechter na te gaan hoe hoog deze kosten zijn, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Ook de verschuldigdheid van [de eisende partij] van BTW blijkt nergens uit, zodat ook dit deel van de vordering moet worden afgewezen. De hoogte van de overige kosten wordt door [gedaagde partij] niet betwist, zodat de kantonrechter dit deel van de vordering zal toewijzen.
5.4

De totale vordering van € 3000,00 bestaat, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, uit een twaalfde deel van het totaal van advocaatkosten, kosten museum, regiopolitie en second opinion plus een bedrag van € 520,45 aan BTW. Na aftrek van het deel advocaatkosten en het bedrag aan BTW, resteert een bedrag ter hoogte van een twaalfde deel van de kosten voor museum, regiopolitie en second opinion (in totaal: €26.788,88 + € 1.864,38), ofwel € 2387,77. Dit is het bedrag dat [gedaagde partij] aan [de eisende partij] dient te betalen.
5.5

Omdat [de eisende partij] als gevolg van de te late betaling door [gedaagde partij] schade heeft geleden, wijst de kantonrechter ook toe de vordering van rente tot 30 januari 2014 en de vordering van wettelijke rente vanaf 31 januari 2014.
5.6

[de eisende partij] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, namelijk € 358,17.
5.7

De kantonrechter veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [de eisende partij] van € 2387,77, vermeerderd met de rente tot 30 januari 2014 en de wettelijke rente vanaf 31 januari 2014. Ook veroordeelt de kantonrechter [gedaagde partij] tot betaling aan [de eisende partij] van € 358,17 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder zal [gedaagde partij], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis indien voldoening van deze kosten dan niet is voldaan, alsmede in de nakosten van € 100,00.
De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van betaling aan [de eisende partij] te betalen een bedrag van € 2745,94, vermeerderd met de rente over € 2387,77 tot 30 januari 2014 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 2387,77 vanaf 31 januari 2014 tot aan het moment van algehele voldoening;

veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, aan de zijde van [de eisende partij] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 219,00 aan vastrecht, € 95,77 aan explootkosten en € 350,00 voor salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis indien voldoening van deze kosten dan niet is voldaan;

veroordeelt [gedaagde partij] in de nakosten ter hoogte van € 100,00;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.D. Mathey-Bal en op 5 augustus 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.