Royement na vaststellingsovereenkomst (ACW Samenwerking)

Gerechtshof Amsterdam 22 april 2014

Een royementsbesluit dat stand houdt voor de rechter. Ontzetting lid van woningcoöperatie vanwege overlast, ook na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de huurovereenkomst. 

Arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2014
inzake
1[APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2] ,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen:
de coöperatie AMSTERDAMSCHE COÖPERATIEVE WONINGVEREENIGING “SAMENWERKING” B.A.,
geïntimeerde,


1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellanten] (appellanten afzonderlijk [appellant sub 1] respectievelijk [appellante sub 2]) en Samenwerking genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 25 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2012, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Samenwerking als gedaagde.
2 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.19 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 5 stellen [appellanten] aan de orde dat de rechtbank de feiten niet volledig heeft weergegeven. Het hof zal hiermee zo nodig in het navolgende rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt.

3Beoordeling

3.1.

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1

Samenwerking is een coöperatie die als statutair doel heeft het verbeteren van woontoestanden in Amsterdam en aangrenzende gemeenten, onder meer door woningen en gebouwen te doen bouwen, te kopen en zo nodig te doen verbeteren en aan haar leden te verhuren.
3.1.2

Artikel 17 van de statuten van Samenwerking luidt, voor zover van belang, als volgt:
  1. Een lid kan uit het lidmaatschap worden ontzet wegens overtreding van de statuten of reglementen der coöperatie(…) of het op andere wijze benadelen der coöperatie.
  2. De ontzetting uit het lidmaatschap wordt uitgesproken door het bestuur.
  3. Het ontzette lid heeft recht van beroep op de ledenraad.
3.1.3

Artikel 15 van het huishoudelijk reglement van Samenwerking luidt, voor zover van belang, als volgt:
  1. Het veroorzaken van overlast aan de buren is verboden.
  2. Het bestuur beslist of een geval van overlast aanwezig is.
  3. Van deze beslissing heeft de betrokkene gedurende veertien dagen beroep op de ledenraad.
(…)
3.1.4

[appellant sub 1] is sinds 18 juni 1974 lid van Samenwerking en [appellante sub 2] sinds 20 juni 2003.
3.1.5

Vanaf 1 november 2008 tot 1 maart 2011 huurde [appellant sub 1] van de Samenwerking de woning aan de [adres]. [appellant sub 1] woonde daar samen met zijn echtgenote [appellante sub 2].
3.1.6

Boven [appellanten] woonde op de eerste verdieping [X] (hierna: [X]) en op de tweede verdieping het gezin [Y] (hierna: [Y]).
3.1.7

[X] heeft vanaf maart 2009 geklaagd over geluidsoverlast van [appellant sub 1]. Zij is voor die geluidsoverlast herhaaldelijk op het spreekuur van Samenwerking geweest. Vanaf maart 2009 tot februari 2011 heeft [X] vele brieven en e-mails gestuurd aan [appellanten] en aan (de advocaat van) Samenwerking. De klachten betroffen harde muziek overdag tot laat in de avond en geblaf van de hond overdag en ’s avonds, zowel in de woning als in de tuin. Vanaf najaar 2010 gingen de klachten ook over hard zingen door [appellant sub 1] gedurende de hele dag en het continu slaan van deuren. De klachten namen in omvang en frequentie toe. [X] heeft hiervan zowel in 2009 als in 2010 dagstaten bijgehouden en aan Samenwerking gestuurd.
3.1.8

Ook [Y] heeft vanaf maart 2009 tot februari 2011 brieven en e-mails gestuurd naar [appellant sub 1] en (de advocaat van) Samenwerking met klachten over door [appellant sub 1] veroorzaakte geluidsoverlast, bestaande uit harde muziek, hondengeblaf en slaande deuren.
3.1.9

Vanaf april 2009 heeft Samenwerking [appellanten] herhaaldelijk uitgenodigd voor een gesprek over de klachten van de buren. Ook heeft Samenwerking voorgesteld een mediationtraject te starten. [appellanten] zijn op deze uitnodigingen en het voorstel tot mediation niet ingegaan. Vanaf eind 2010 heeft Samenwerking [appellanten] diverse malen gesommeerd met de door de buren gemelde geluidsoverlast te stoppen en daarbij aangekondigd eventueel een procedure te starten tot ontbinding van de huurovereenkomst.
3.1.10

In januari 2011 hebben Samenwerking en [appellant sub 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de huur per 1 maart 2011. Partijen zijn overeengekomen dat [appellant sub 1] een vergoeding voor de kosten van herhuisvesting ontvangt ter hoogte van € 5.327,–. Artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
“Partijen verklaren voor het overige, behoudens de normale voortdurende uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, niets van elkaar te vorderen hebben en verlenen elkaar over en weer finale kwijting. Dit betekent onder meer dat huurder zijn huurbetalingsverplichtingen zal nakomen, dat huurder de kosten van herstel van eventuele opleveringsgebreken aan de woning zal betalen en dat huurder geen huurprijs- en/of servicekostenprocedures aanhangig zal maken.”

3.1.11

Bij brief van 12 april 2011 heeft Samenwerking aan [appellant sub 1] bericht dat het bestuur van Samenwerking heeft besloten hem als lid te royeren (hierna: het royementsbesluit). Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In de periode 1 november 2008 tot 1 maart 2010 heeft u de woning [adres] bewoond. Tijdens deze periode zijn er door verschillende omwonenden klachten geuit naar aanleiding van de overlast die u heeft veroorzaakt. In verband hiermee hebben wij getracht deze overlast met u bespreekbaar te maken doch daaraan heeft u, ook niet na schriftelijke meldingen dienaangaande van onze jurist, geen gevolg gegeven hetgeen geresulteerd heeft in een vertrek uit de woning conform de vaststellingsovereenkomst die daaromtrent is afgesloten.
In verband met deze situatie heeft het Bestuur besloten u als lid te royeren, om er voor te zorgen dat u niet meer in de gelegenheid wordt gesteld een woning van “Samenwerking” te betrekken. Hierbij beroept het Bestuur van “Samenwerking” zich op artikel 17 van de statuten.
“Samenwerking”heeft in deze procedure een bedrag groot € 14.772,00 moeten uitgegeven, hetgeen voor de vereniging een schadepost is.
Overeenkomstig art. 17 lid 3 heeft u recht van beroep op de ledenraad.”

3.1.12

Bij brief van 17 juni 2011 heeft [Z] van DAS Rechtsbijstand namens [appellanten] beroep aangetekend tegen (in ieder geval) dit royementsbesluit.
3.1.13

Samenwerking heeft bij brief van 9 november 2011 aan [appellanten] bericht dat haar ledenraad het beroep ongegrond heeft verklaard (hierna: het besluit in beroep). Deze brief houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
Een commissie uit de Ledenraad heeft de heer [Z] en u op 13 juli 2011 gehoord over dit beroep. U heeft uw bezwaren tegen het besluit mondeling toegelicht.
De ledenraad heeft uw beroepschrift besproken en komt tot de volgende afwegingen:
1. De ledenraad is van oordeel dat de tussen u en “Samenwerking” gesloten vaststellingsovereenkomst alleen inhoudt dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, de woning wordt ontruimd en dat “Samenwerking” in verband hiermee een verhuiskostenvergoeding van 5327 euro zal toekennen. De vaststellingsovereenkomst was een oplossing voor het huurrechtelijke geschil tussen u en “Samenwerking”. In deze overeenkomst zijn naar het inzien van de Ledenraad geen verwachtingen gewekt omtrent het (behoud van het) lidmaatschap.(…)
2. Het bestuur beroept zich op artikel 17 van de statuten voor het uitspreken van het royement. Dit artikel van de Statuten van “Samenwerking” houdt in dat een lid uit het lidmaatschap kan worden ontzet wegens overtreding van (…) reglementen der vereniging (…).
 De ledenraad acht het aannemelijk dat er sprake is geweest van overlast. Deze overlast is door verschillende personen aan de directeur van “Samenwerking” gemeld. De enkele ontkenning door u acht de Ledenraad niet overtuigend. Het veroorzaken van overlast is in strijd met het huishoudelijk reglement (en ook met de wet).
 De ledenraad is daarom van oordeel dat het Bestuur grond heeft om zich op artikel 17 te beroepen.

3. De Ledenraad deelt de zienswijze van het Bestuur dat u vanwege de door u veroorzaakte overlast niet meer in de gelegenheid gesteld mag worden om een woning van “Samenwerking” te betrekken. De Statuten van “samenwerking” bieden geen mogelijkheid een lid het recht te ontzeggen naar een woning te dingen. De Ledenraad acht het daarom begrijpelijk en niet onredelijk dat het Bestuur heeft besloten u met een beroep op artikel 17 van de Statuten als lid te royeren. De Ledenraad van “Samenwerking” verklaart daarom uw beroep ongegrond.”
3.2

Voor zover in dit hoger beroep van belang hebben [appellanten] in de eerste aanleg gevorderd, kort samengevat, vernietiging van het royementsbesluit op grond van artikel 2:15 BW en veroordeling van Samenwerking tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente.
3.2.1

[appellanten] hebben aan hun vorderingen primair ten grondslag gelegd dat het royementsbesluit en het besluit in beroep vernietigbaar zijn wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen. Subsidiair voeren zij aan dat Samenwerking in redelijkheid en billijkheid niet tot deze besluiten had kunnen komen omdat nooit is komen vast te staan dat [appellanten] overlast hebben veroorzaakt. Voorts stellen [appellanten] dat Samenwerking bij de besluitvorming onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, waardoor zij schade hebben geleden.
3.3

De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellanten] afgewezen, zowel op de primaire als op de subsidiaire grondslag. De primaire stelling miste naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag heeft zij overwogen dat Samenwerking bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het royementsbesluit heeft kunnen komen, gelet op het feit dat – kort samengevat – [appellanten] in beginsel bijna twee jaar lang structureel en in toenemende mate ernstige geluidsoverlast bij hun buren hebben veroorzaakt en geweigerd hebben met de buren en Samenwerking naar een gemeenschappelijke oplossing te zoeken, zodat hun belang om wederom een woning van Samenwerking te kunnen huren moet wijken voor het belang van Samenwerking het woongenot te verschaffen aan al haar (andere) leden/huurders.
3.3.1

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komen [appellanten] met vijftien grieven op.
Totstandkoming royementsbesluit

3.4

Alvorens in te gaan op de vraag of het royementsbesluit (en het besluit in beroep) op inhoudelijke gronden in stand kan blijven, zal het hof grief 7 behandelen waarin [appellanten] aanvoeren dat de totstandkoming van dit besluit in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen:
(i) Volgens [appellanten] is alleen [appellant sub 1] bij brief van 12 april 2011 als lid geroyeerd en niet [appellante sub 2], omdat deze brief zich volgens de inhoud uitsluitend tot [appellant sub 1] richt en [appellante sub 2] eenzelfde aan haar gerichte (door Samenwerking eerst bij memorie van antwoord overgelegde) brief nooit heeft ontvangen;
(ii) In strijd met artikel 15 leden 2 en 3 van het huishoudelijk reglement heeft Samenwerking de Ledenraad niet geraadpleegd en verzuimd [appellanten] te wijzen op de mogelijkheid van beroep op de Ledenraad.

3.4.1

Het hof overweegt ten aanzien van de eerste stelling als volgt.
Daargelaten of [appellante sub 2] de aan haar gerichte brief van 12 april 2011 – tot royement – , die Samenwerking stelt haar te hebben gestuurd, heeft ontvangen, is niet in geschil dat de jurist van de DAS namens zowel [appellant sub 1] als [appellante sub 2] beroep heeft ingesteld tegen het royementsbesluit (zie 3.1.12). Dit vindt bevestiging in de tekst van het beroepschrift waarin wordt geschreven dat het bestuur van de vereniging heeft besloten ‘cliënten’ als leden te royeren en ook overigens consequent wordt gesproken van ‘cliënten’. De stelling van [appellante sub 2] dat de DAS slechts zekerheidshalve ook namens haar bezwaar heeft aangetekend, acht het hof niet onderbouwd, nu uit het beroepschrift niet valt op te maken dat ten aanzien van [appellante sub 2] een voorbehoud is gemaakt. Omdat bovendien [appellante sub 2] blijkens de (in zoverre onweersproken gebleven) brief van Samenwerking van 9 november 2011 naar aanleiding van haar bezwaar tegen het royementsbesluit door (een commissie uit) de ledenraad van Samenwerking is gehoord, kan niet worden volgehouden dat het royementsbesluit ten aanzien van [appellante sub 2] op onjuiste wijze is tot stand gekomen en op die grond vernietigbaar is.

3.4.2

[appellanten] hebben evenmin succes met hun tweede stelling dat Samenwerking heeft verzuimd de procedure als genoemd in artikel 15 van het huishoudelijk reglement te volgen. Hoewel dit artikel procedureregels bij overlast bevat, was het overlastgeschil reeds beslecht door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, zodat een beslissing van het bestuur hierover (lid 2) niet meer aan de orde was, evenmin als beroep op de Ledenraad (lid 3).
3.4.3

Uit het vorenstaande volgt dat de totstandkoming van het royementsbesluit ten aanzien van zowel [appellant sub 1] als [appellante sub 2] niet in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen. De grief faalt.
Inhoud royementsbesluit; overlast

3.5

De grieven 1 tot en met 3 en 8 tot en met 11 zien op de overlast als rechtsgrond voor het royement. Hiermee stellen [appellanten] zowel de door hen van anderen ondervonden (en in hun visie door de rechtbank niet meegewogen) overlast aan de orde als de klachten van buren over door [appellanten] veroorzaakte overlast. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.1

Volgens [appellanten] heeft de rechtbank ten onrechte hun klachten over geluidsoverlast buiten beschouwing gelaten, welke overlast haar oorzaak vond in het ontbreken van geluidsisolatie, en is zij er ten onrechte aan voorbijgegaan dat [appellanten] eerst de akoestische onderzoeken van de adviesbureaus Mosch en Tauw naar de – in hun woorden – slechte fysieke constitutie van de oude woningen wensten af te wachten alvorens verder te praten. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen acht geslagen op Hoofdstuk XVIII onder 4 in de algemene huurbepalingen van Samenwerking, op grond waarvan het niet is toegestaan in woningen op de eerste of hogere verdieping harde vloerbedekking aan te brengen, zoals parket, welke bepaling [X] als bewoonster van de eerste verdieping met een houten vloer niet heeft gerespecteerd. [appellanten] hebben de klachten van de buren van meet af aan weersproken en voor zover daadwerkelijk sprake was van overlast hield dit verband met de gebrekkige isolatie van de woningen, aldus [appellanten] Als verhuurder weigerde Samenwerking deze gebreken te verhelpen door het aanbrengen van verlaagde plafonds en geluidsdempers. Ten onrechte is het beeld ontstaan dat [appellant sub 1] de kwade genius is, terwijl vaststaat dat Samenwerking na het vertrek van [appellanten] wel geluidsisolerende maatregelen (het verlagen van de plafonds) heeft getroffen.
3.5.2

Met de onder 3.1.7 tot en met 3.1.9 weergegeven feiten en omstandigheden is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [appellanten] bijna twee jaar lang structureel en in toenemende mate overlast hebben veroorzaakt en geweigerd hebben hierover met de buren en Samenwerking in overleg te treden om een gezamenlijke oplossing te zoeken. De stelling van [appellanten] dat Samenwerking hun klachten over de buren – waaronder die over de houten vloer bij [X] – niet in behandeling heeft genomen en heeft geweigerd maatregelen te treffen ter vermindering van de overlast, heeft Samenwerking gemotiveerd betwist. Samenwerking heeft onbestreden aangevoerd dat zij geluidsdempers en dubbel glas heeft aangebracht conform het advies van Mosch. Voorts heeft zij gemotiveerd uiteengezet dat zij conform haar beleid geen woningen in bewoonde staat renoveert maar dat pas doet bij woningmutaties, zodat zij eerst na het vertrek van [appellanten] is overgegaan tot het aanbrengen van een verlaagd plafond.
3.5.3

Gelet op de door [appellanten] veroorzaakte overlast en hun weigerachtige houding tot een oplossing te komen, heeft Samenwerking op goede gronden tot het royementsbesluit kunnen komen, welk besluit de Ledenraad in beroep eveneens op goede gronden in stand heeft gelaten. De grieven falen.
Vaststellingsovereenkomst

3.6

De grieven 4 en 13 hebben betrekking op rol die de vaststellingsovereenkomst speelt in relatie tot het royementsbesluit. Volgens [appellanten] was het geschil tussen partijen door de vaststellingsovereenkomst beslecht. Gelet op artikel 4 van die overeenkomst, waarin een directe verwijzing naar het lidmaatschap is opgenomen, verkeerden [appellanten] in de veronderstelling dat het lidmaatschap geen onderwerp van discussie zou worden, terwijl ook in de onderhandelingen voorafgaand aan deze overeenkomst met geen woord over de beëindiging van het lidmaatschap is gerept. Door [appellanten] kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst als lid te royeren, heeft Samenwerking hen voor de overlastkwestie tweemaal gestraft, hetgeen in strijd is met de zorgplicht en de redelijkheid en billijkheid, aldus [appellanten]
3.6.1

Anders dan [appellanten] betogen, staat het feit dat eerst de vaststellingsovereenkomst is gesloten en vervolgens het royementsbesluit is genomen, aan de geldigheid van dat besluit niet in de weg. De vaststellingsovereenkomst was, zoals van de zijde van Samenwerking ook tijdens het pleidooi – onweersproken – naar voren is gebracht, een initiatief van [appellanten] respectievelijk de jurist van de DAS, waarbij [appellanten] hebben aangekondigd te willen verhuizen, mits tegen een financiële vergoeding. Deze overeenkomst, die ziet op beëindiging van de relatie tussen Samenwerking als verhuurder en [appellant sub 1] als huurder, is in januari 2011 tot stand gekomen en namens Samenwerking gesloten door haar directeur. Daaropvolgend heeft – naar door Samenwerking onvoldoende weersproken is aangevoerd – de directeur in de bestuursvergadering van Samenwerking van maart 2011 verslag gedaan van de overlastkwestie en het probleem van het lidmaatschap van [appellanten] aangekaart omdat [appellant sub 1] als bezitter van een oud lidmaatschapsnummer de eerste gegadigde zou zijn voor een andere woning. Vervolgens heeft het bestuur van Samenwerking als bevoegd orgaan in april 2011 het besluit tot royement van [appellanten] genomen.
3.6.2

Tegen deze achtergrond acht het hof de stelling van [appellanten], zakelijk, dat de directeur van Samenwerking tijdens het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al van plan was hen voor royement voor te dragen, onvoldoende feitelijk toegelicht. Gesteld noch gebleken is, voorts, dat op dat moment van de zijde van Samenwerking uitlatingen zijn gedaan over het voortduren van het lidmaatschap van [appellanten]. [appellanten] konden aan de enkele verwijzing naar het lidmaatschap in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs niet de verwachting ontlenen dat hun lidmaatschap zou blijven voortduren. De grieven kunnen dus niet slagen.
3.7

Uit het vorenstaande volgt dat Samenwerking in redelijkheid en naar billijkheid tot het royementsbesluit heeft kunnen komen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat Samenwerking ook de belangen van haar andere huurders/leden dient te behartigen en hen dient te vrijwaren van overlast. Waar [appellanten] met grief 12 betogen dat Samenwerking aan het bestreden besluit ten onrechte mede ten grondslag heeft gelegd dat zij kosten heeft moeten maken, waaronder de verhuiskosten van [appellanten], wordt opgemerkt dat uit de tekst van het royementsbesluit blijkt dat de door [appellanten] veroorzaakte overlast het – dragende – argument voor royement is (zie 3.1.11). Nu dat argument voor royement volstaat, behoeft de vraag of de door Samenwerking gemaakte kosten eveneens een geldig argument voor royement kunnen zijn, geen beantwoording meer. Dit onderdeel van de grief is dus tevergeefs voorgedragen.
3.8

In grief 6 voeren [appellanten] aan dat Samenwerking jegens hen heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht. Aangezien het hof in het vorenstaande zowel de formele als materiële bezwaren van [appellanten] heeft besproken en verworpen, treft ook deze grief geen doel. Dit geldt eveneens voor de grieven 14 en 15 die geen zelfstandige betekenis hebben. Ook deze grieven zijn ongegrond.
3.9

De conclusie is dat de grieven falen, zodat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en de vermeerderde eis moet worden afgewezen. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit niet is gebaseerd op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en wijst de vordering, zoals in hoger beroep vermeerderd, af;