Klassieker: Oud Volendam (Rb. Haarlem)

Klassieker: Rechtbank Haarlem, 19-7-2006, LJN AY6642 (Oud Volendam)
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6642

Voor een overzicht van de zaak, zie het arrest van de Hoge Raad.

Vonnis van 19 juli 2006
in de zaak van
[P. c.s., eisers  1 – 10], eisers, tegen
de vereniging VERENIGING OUD VOLENDAM, gedaagde,

Partijen zullen hierna P. c.s. en Oud Volendam genoemd worden.

2. De feiten

2.1. Op 27 januari 1967 is de Vereniging Oud Volendam opgericht en op 20 maart 1967 zijn de statuten van de vereniging vastgesteld.

2.2. In artikel 3 van de statuten wordt bepaald:

‘De vereniging bestaat uit:

1. Gewone leden;

2. Ereleden;

3. Donateurs en donatrices.

De onder 1 en 2 genoemde leden hebben allen stemrecht. ( …. ) De onder 1 genoemde leden verbinden zich tot het betalen van een bedrag, dat in het huishoudelijk reglement is bepaald. ( …. )

Het lidmaatschap eindigt:

a. Door overlijden;

b. Door opzegging, minstens een maand voor het einde van het verenigingsjaar, aan het bestuur;

c. Door royement door het bestuur, wanneer een lid zijn verplichtingen niet nakomt, waarbij het geroyeerde lid in beroep kan komen bij de ledenvergadering.’

In artikel 4 is onder meer bepaald:

‘Het bestuur bestaat uit ten minste zeven leden, die door de ledenvergadering worden gekozen.’

2.3. De vereniging was erop gericht een Volendams museum te realiseren en had in 1967 ongeveer 150 leden. Aan de leden werd jaarlijks na het betalen van contributie een bewijs van lidmaatschap verstrekt en daarnaast ontvingen de leden een premiefoto. Vanaf 1975 hield een werkgroep onder leiding van W. K., verder te noemen K., zich bezig met realisatie van het museum. K. heeft in 1977 contact opgenomen met de toenmalige bestuursleden van de vereniging, die vervolgens hebben besloten om terug te treden als bestuurslid. K. heeft daarop het bestuur van Oud Volendam samengesteld en dit heeft in ieder geval tot 7 april 2004 gefunctioneerd zonder dat een ledenvergadering is gehouden. Het bestuur voorzag in vacatures door coöptatie.

2.4. Op 11 maart 1977 is de Stichting Volendams Museum opgericht. Het bestuur van Oud Volendam is tevens bestuur van deze stichting.

2.5. Vanaf 1967 geeft de vereniging met uitzondering van de jaren 1972, 1973 en 1976, jaarlijks een premiefoto uit. Belangstellenden kunnen tegen betaling een premiefoto met toelichting kopen. Afname van de premiefoto in een bepaald jaar betekent geen verplichting om de premiefoto in een daarop volgend jaar weer af te nemen.

2.6. Op 7 april 2004 heeft een vergadering plaatsgevonden waarbij de leden van het bestuur van Oud Volendam aanwezig waren. Op die vergadering is besloten tot een statutenwijziging overeenkomstig een concept akte opgemaakt door notaris []. De akte is verleden op 28 april 2004 en vervolgens zijn deze gewijzigde statuten gedeponeerd bij het Handelsregister.

2.7. Op 2 juni 2004 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden na een oproep door P. c.s. in de plaatselijke krant. De aanwezigen, veelal personen die jaarlijks een premiefoto afnamen, hebben blijkens opgemaakte notulen middels handopsteking het zittende bestuur van Oud Volendam ontslagen en een nieuw bestuur benoemd. P. c.s. hebben het ontslag van het zittende bestuur en de benoeming van het nieuwe bestuur ingeschreven in het Handelsregister op 28 juni 2004 per 2 juni 2004.

2.8. Oud Volendam, de Stichting Volendams Museum en het zittende bestuur hebben de kantonrechter verzocht om de Kamer van Koophandel te gelasten deze inschrijvingen ongedaan te maken. P. c.s. hebben vervolgens verzocht om doorhaling te gelasten van de inschrijving van de statutenwijziging.

2.9. Op 15 februari 2005 heeft de kantonrechter te Alkmaar het verzoek van Oud Volendam c.s. toegewezen en P. c.s. niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek.

Bij beschikking van 2 februari 2006 heeft het Gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd voor zover het betreft de inschrijving van het ontslag van het zittende bestuur en de aanstelling van het nieuwe bestuur. Het Hof heeft verder overwogen dat de kantonrechter P. c.s. ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard en de beslissing op het verzoek van P. c.s. aangehouden totdat door de rechtbank te Haarlem is beslist op het verzoek tot vernietiging van het besluit tot statutenwijziging van 7 april 2004.

3. De vordering

3.1. P. c.s. vorderen – uitvoerbaar bij voorraad – een verklaring voor recht dat het besluit van 7 april 2004 tot statutenwijziging nietig is, althans verzoeken vernietiging van dit besluit, kosten rechtens.

3.2. P. c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat een besluit tot statutenwijziging alleen kan worden genomen door de ledenvergadering. Nu het onderhavige besluit is genomen door het bestuur van Oud Volendam, is dit besluit op grond van artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. Voor zover de betreffende bestuursleden optraden als leden van de vereniging is het besluit vernietigbaar op grond van artikel 2:15 BW, nu niet is voldaan aan de voorwaarden om tot een dergelijk besluit te komen. De leden van de vereniging, te weten degenen die een contributie voldeden en in dat kader een premiefoto kregen, zijn niet geïnformeerd over deze ledenvergadering. Evenmin zijn degenen uitgenodigd die indertijd in de periode van 1967 tot 1971, toen nog lidmaatschapsbewijzen werden uitgegeven, lid zijn geworden van de vereniging.

4. Het verweer

4.1. Oud Volendam voert als verweer dat degenen die een premiefoto afnamen geen lid zijn van de vereniging. De leden van het bestuur van Oud Volendam zijn wel lid van de vereniging, nu in de statuten niet is afgeweken van artikel 2:37 BW. Voor wat betreft degenen die lid zijn geworden in de periode 1967 tot 1971, toen nog lidmaatschapsbewijzen werden uitgegeven, stelt Oud Volendam zich op het standpunt dat deze geen lid meer zijn, omdat zij sindsdien hun lidmaatschapsrechten niet meer hebben uitgeoefend. Daarbij voert Oud Volendam ook aan dat de vereniging niet meer beschikt over een lijst van mensen die toen lid waren, zodat het in 2004 op grond van artikel 2:8 BW ook niet doenlijk is en derhalve in het kader van de redelijkheid en billijkheid niet reëel is om ervan uit te gaan dat er uit die periode nog leden zijn.

5. De beoordeling

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat op de vergadering op 7 april 2004, waarop het litigieuze besluit is genomen, slechts bestuursleden aanwezig waren en ook slechts bestuursleden waren uitgenodigd.

Nu de statuten daarover geen andere bepaling inhouden, zijn degenen die jarenlang hebben gefunctioneerd als bestuur van Oud Volendam op grond van artikel 2:37 BW ook lid van de vereniging. Uit de notulen van de vergadering van 7 april 2004 blijkt dat het een algemene ledenvergadering van Oud Volendam betrof, waarbij de bestuursleden hebben gefungeerd als – volgens Oud Volendam – enige leden van de vereniging. P. c.s. kan dan ook niet worden gevolgd in de stellingname dat het besluit van 7 april 2004 is genomen door een onbevoegd orgaan, te weten het bestuur. Van nietigheid op grond van artikel 2:14 BW is geen sprake.

5.2. Voor zover echter de leden van het bestuur van Oud Volendam niet de enige leden zijn van de vereniging, dient het besluit van 7 april 2004 in beginsel op grond van artikel 2:15 BW te worden vernietigd. Het is dan immers genomen in strijd met artikel 11 van de statuten waarin is bepaald dat voorstellen tot wijziging van de statuten een meerderheid behoeven van 2/3e van de geldig uitgebrachte stemmen op een vergadering waarbij minstens de helft van de leden aanwezig zijn en voor zover wordt besloten tot wijzigingen waarvoor voorstellen in de oproepingsbrief zijn aangekondigd.

5.3. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in de beschikking van 2 februari 2006 beslist dat degenen die een premiefoto kochten niet kunnen worden beschouwd als leden van de vereniging Oud Volendam. Het Hof heeft daarbij overwogen:

‘Het enkele feit dat de vereniging in de jaren 1971 tot 1975 geen activiteiten heeft ontplooid en dat het zittende bestuur sedert zijn aantreden in 1975 nooit heeft beslist over de toelating van een aspirant lid (waarbij in het midden kan blijven of in de periode sedert 1975 ooit een verzoek om toelating is gedaan), betekent niet dat de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap van de vereniging hun gelding hadden verloren. Dat het zittende bestuur de opbrengst van de premiefoto in voorkomende gevallen aanduidt als contributies, betekent niet dat degenen die premiefoto’s kopen en betalen daarmee als lid toetreden tot de vereniging. Bij dit oordeel komt met name betekenis toe aan het onweersproken feit dat het degene aan wie jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien. Daarmee ontbreekt aan het betalen voor de foto het karakter van de op de leden van de vereniging rustende verplichting tot het jaarlijks betalen van contributie.’

De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van het Hof. Hetgeen zijdens P. c.s. daartegen nog is aangevoerd – met name dat Oud Volendam kopers van premiefoto’s bij tijd en wijle heeft aangeduid als leden –, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

5.4. Het staat vast dat er in 1967 circa 150 leden waren van de vereniging Oud Volendam. Niet is gebleken dat deze leden hun lidmaatschap in de daaropvolgende periode hebben opgezegd of dat die leden door het bestuur zijn geroyeerd conform artikel 3 van de statuten.

5.5. Oud Volendam kan niet worden gevolgd in haar stellingname dat deze lidmaatschappen zouden zijn geëindigd doordat de leden hun lidmaatschapsrechten niet hebben uitgeoefend. Het niet uitoefenen van lidmaatschapsrechten is geen in de statuten of de wet geregelde manier waarop het lidmaatschap van de vereniging kan eindigen.

5.6. Resteert het verweer van de zijde van Oud Volendam dat zij niet meer beschikken over een administratie waaruit blijkt wie er in 1967-1971 lid waren en dat mede gezien het tijdverloop het ook niet meer mogelijk is om dat na te gaan. Het is gebruik geworden dat de bestuursleden tevens fungeren als enige leden van de vereniging. De leden uit de beginperiode hebben hun lidmaatschapsrechten na 1967 niet meer uitgeoefend en ze hebben sinds 1971 geen contributie meer betaald. Van het bestuur kan volgens Oud Volendam naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW) niet meer worden verwacht dat zij deze oud-leden in de besluitvorming (proberen te) betrekken. Het bestuur heeft inmiddels in een plaatselijk orgaan een oproep gedaan aan oud-leden om zich te melden op een vergadering. Daarop is weinig respons gekomen. Degenen die zijn gekomen, hebben zich vervolgens akkoord verklaard met het besluit van het bestuur.

5.7. Eén van de belangrijke lidmaatschapsrechten in een vereniging als de onderhavige is om op de ledenvergadering te kunnen spreken en zonodig besluiten over de activiteiten en het bestuur van de vereniging. Het organiseren van ledenvergaderingen is een taak van het bestuur van een vereniging. In artikel 7 van de statuten is die taak ook vastgelegd. Doordat het bestuur van Oud Volendam niet aan haar verplichtingen heeft voldaan op dit punt, zijn de leden van de vereniging niet in staat gesteld deze lidmaatschapsrechten uit te oefenen. Dat de betreffende leden lidmaatschapsrechten in die zin niet hebben uitgeoefend, kan derhalve niet leiden tot de conclusie dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid afstand hebben gedaan van hun lidmaatschap.

5.8. Dat deze leden na 1971 geen contributie meer hebben betaald, is onvoldoende om te oordelen dat hun lidmaatschap op grond van artikel 2:8 BW is geëindigd. Uit de stukken blijkt dat de contributie in de periode van 1969 tot 1971 jaarlijks contant bij de leden werd opgehaald en dat leden na betaling een bewijs van lidmaatschap kregen. Kennelijk is na 1971 geen contributie meer opgehaald en zijn er ook geen bewijzen van lidmaatschap afgegeven. Dat deze leden – nadat de contributie door Oud Volendam niet meer contant werd opgehaald – niet uit zichzelf contributie zijn gaan betalen, is onvoldoende om te oordelen dat zij kennelijk afstand wilden doen van hun lidmaatschap of anderszins te concluderen tot verval van dat lidmaatschap, mede nu niet is gesteld of gebleken dat van de zijde van Oud Volendam na 1971 ooit – eventueel op andere wijze – aanspraak is gemaakt op contributie.

5.9. De ontstane situatie dat het bestuur van Oud Volendam al die jaren geen verantwoording heeft afgelegd aan leden, betekent niet dat er binnen de vereniging een uit de gewoonte voortvloeiende regel is ontstaan dat het bestuur daartoe ook niet (meer) gehouden is. Deze situatie is immers in strijd met expliciete statutaire en wettelijke regels. Nu voorts de situatie dat de leden uit de beginperiode thans slecht zijn te traceren (mede) door het bestuur is gecreëerd, doordat het bestuur geen ledenvergaderingen heeft georganiseerd waarop deze leden zich hadden kunnen melden en voorts heeft verzuimd om de eventueel in 1975 of 1977 al niet meer voorhanden zijnde ledenadministratie direct te reconstrueren, acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat het bestuur deze leden – voor zover nog in leven – dient te betrekken bij de besluitvorming over een statutenwijziging als deze met een meer dan formeel karakter.

5.10. Oud Volendam heeft de oproep voor en de besluitvorming op de ledenvergadering op 7 april 2004 ten onrechte beperkt tot degenen die ook lid zijn van het bestuur, zodat niet is voldaan aan een essentiële voorwaarde voor wijziging van de statuten. Het besluit zal dan ook door de rechtbank worden vernietigd.

5.11. Oud Volendam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P. c.s. worden begroot op:

– dagvaarding EUR 85,60

– vast recht 244,00

– salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)

Totaal EUR 1.233,60

6. De beslissing

De rechtbank

6.1. vernietigt het besluit tot wijziging van de statuten van de vereniging Oud Volendam van 7 april 2004,

6.2. veroordeelt Oud Volendam in de proceskosten, aan de zijde van P. c.s. tot op heden begroot op EUR 1.233,60,

6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.