Voor vernietiging vereist belang (KFPS)

Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden 3 december 2013
Bevestigd in cassatie (art. 81 lid 1 RO) Hoge Raad 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:84

Voor een vordering tot vernietiging van een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met een reglement, is voldoende belang vereist (art. 2:15 lid 3 BW).



Arrest 
van de tweede kamer
van 3 december 2013 
in
de zaak van
1[appellant
1], 2. [appellant 2], 
appellanten, in eerste
aanleg: eisers, 
hierna
gezamenlijk te noemen: 
[appellanten] ,
tegen
Koninklijke Vereniging “Het
Friesch Paarden-Stamboek
“, 
gevestigd
te Leeuwarden,  
geïntimeerde, in eerste
aanleg: gedaagde, 
hierna: het KFPS ,


Het hof
neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juni 2012 hier over.
Het
verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Ter
uitvoering van het tussenarrest van 12 juni 2012 heeft op 17 juli 2012 een
comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij
de stukken.
1.2
[appellanten]
hebben een memorie van grieven, tevens akte wijziging eis genomen met
producties. De vordering van [appellanten] luidt:

“het vonnis van
25 januari 2012 met nummer 113351 / HA ZA 11-505, voor zoveel mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen
van eisers in eerste aanleg toe te wijzen conform en met inachtneming van de
door eisers in eerste en tweede aanleg aangevoerde gronden en 

I. voor recht
te verklaren dat gedaagde in eerste aanleg toerekenbaar tekort is geschoten dan
wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers in eerste aanleg bij de
Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010 

II. alsmede
gedaagde in eerste aanleg te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs
van kwijting, aan eisers in eerste aanleg de schade in deze memorie genoemd
van 

€ 11.182,19,
alsmede de schade ter zake van de waardevermindering van het paard op te maken
bij staat en te vereffenen volgens de wet dan wel in goede justitie te bepalen
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juni 2011 dan wel in goede
justitie te bepalen, alsmede 

III. Voor recht
te verklaren dat de besluiten tijdens het Najaars Centraal Onderzoek genomen
met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten dienen te
worden vernietigd dan wel nietig te verklaren en gedaagde op te dragen haar
register dienovereenkomstig te wijzigen en wel binnen 2 dagen na betekening van
het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als
bij dit vonnis (het hof verstaat telkens: arrest) in goede justitie te bepalen
en te bepalen dat gedaagde in eerste aanleg verschuldigd is een dwangsom van
5.000,00 euro voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke mocht
blijven aan deze vordering te voldoen, zulks met een maximum van 1.000.000,00
euro, althans een bedrag zoals U in goede justitie moge behage

IV. gedaagde in eerste
aanleg te veroordelen in de buitengerechtelijk incassokosten conform het
rapport voorwerk;
V. gedaagde in
eerste aanleg te veroordelen in de kosten van dit geding.”
1.3
Het
KFPS heeft een memorie van antwoord genomen.
1.4
Ten
slotte zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof
arrest bepaald.
De feiten
2.1
Er
zijn geen grieven gericht tegen de weergave van de feiten door de rechtbank in
de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis van 25 januari 2012,
zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met hetgeen overigens
nog op grond van de onbetwiste inhoud van de in het geding gebracht producties
vaststaat, gaat het om het volgende.
2.2
[appellanten]
houden Friese paarden en zijn lid van het KFPS.
Ze zijn eigenaar van de door
hen gefokte Friese hengst ‘Wykle fan Fryske State’, verder te noemen Wykle,
geboren op 25 april 2007.
Het KFPS houdt het stamboek van Friese paarden en is bij uitsluiting gerechtigd
om een
dekbrevet te verlenen aan Friese hengsten in Nederland. Jaarlijks worden
driejarige
hengsten
ter keuring aangeboden, die na een vooronderzoek geselecteerd worden voor
deelname
aan het Centraal Onderzoek. Dit onderzoek duurt 70 dagen. De kosten hiervan
bedragen
EUR 3.539,15 exclusief btw. Jaarlijks worden ongeveer 2500 hengstenveulens
geboren,
waarvan na een strenge selectie circa 5 tot 10 na goedkeuring worden toegelaten
tot de
dekdienst.
2.3.
Volgens
het Reglement Hengstenkeuring wordt de beoordeling van de hengsten
uitgevoerd
door de door de ledenraad benoemde Hengstenkeuringsjury, op voordracht van
het
bestuur. In voornoemd reglement staat voor zover relevant het volgende.
“Artikel 1 fokprogramma
De hengstenkeuring maakt
onderdeel uit van het fokprogramma van het KFPS. (…) Aan het
eind van het
selectietraject, na het Centraal Onderzoek wordt op basis van alle verzamelde
informatie/beoordeling
besloten of een hengst wordt ingeschreven in het stamboekregister.
De selectiecriteria zijn
afstamming; mate van verwantschap met de populatie; exterieur;
beweging; sportaanleg;
kwaliteit beenwerk obv een röntgenologische beoordeling;
spermakwaliteit en diverse
veterinaire aspecten. (…)”
2.4.
Het
Huishoudelijk Reglement van het KFPS luidt voor zover van belang als volgt.
“ Artikel 108.
Hengsten (her)keuringscommissie. taken, samenstelling, benoeming
2. De selectie omvat zowel
de toelating van de hengsten voor het centraal onderzoek als, na
overleg met de
verrichtingscommissie, de advisering omtrent de voorlopige inschrijving van
hengsten in het
stamboekregister.
3. (…) De adviezen zijn
bindend. Het bestuur kan alleen aan een advies het bindend karakter
ontnemen indien de
totstandkoming van de adviezen strijdig is met het Reglement
Hengstenkeuring of met enig
ander reglement.
4. De
hengstenkeuringscommissie bestaat uit drie (3) leden, waarvan tenminste twee
(2)
leden van de inspectie
(…)
(…)
12. Het KFPS kent een
hengstenherkeuringscommissie (…) Een lid van de
hengstenherkeuringscommissie
kan geen lid zijn van de hengstenkeuringscommissie en
omgekeerd kan een lid van
de hengstenkeuringscommissie geen lid zijn van de
hengstenherkeuringscommissie.
Artikel 111. Indiening
klacht of bezwaar bij bestuur
1. Een lid kan (…) tegen
een besluit van het bestuur (…) bezwaar maken. Een bezwaar of
klacht dient het lid met
uitsluiting van de rechter in te dienen bij het bestuur onder de
volgende voorwaarden: (…)
d. de klacht
kan niet de uitslag van een keuring of herkeuring betreffen. (…)
Artikel 112. In beroep bij
het college van appel
1. Het in hoger beroep
gaan, kan het lid uitsluitend doen bij het college van appel, met
uitsluiting van
de rechter (…)”
2.5.
In
de 
statuten van het KFPS staat voor zover van belang het
volgende vermeld.
“ Artikel 28.
Rechtspraak
(…) De te volgen
procedure is nader vastgelegd in het Huishoudelijk Reglement. Na het
doorlopen van deze stappen
staat het een lid vrij zich te wenden tot de bevoegde rechter.”
2.6.
De
Voorwaarden Centraal Onderzoek 2010 houden onder meer het volgende in:
“1. Doel 

Het doel van
het onderzoek is om op onafhankelijke en objectieve wijze het karakter en het
stalgedrag van de hengst, zijn aanleg als rijpaard en als aangespannen paard en
zijn gezondheidstoestand vast te stellen. Om een goede vergelijking te kunnen
maken tussen de hengsten van één jaargang worden de milieufactoren zo veel
mogelijk geüniformeerd. (…) 

10. Training 

(…) Het
onderzoek bestaat uit 2 onderdelen. Gedurende de eerste 6 weken van het
onderzoek zal met name getraind en beoordeeld 
[worden,
toevoeging hof] 
onder het
zadel, afgesloten met een eindbeoordeling. Gedurende de laatste 4 weken wordt
met name getraind en beoordeeld in de aangespannen disciplines mennen en
tuigen.(…) 

11. Medewerkers

Mevrouw S. [B] zal optreden
als trainingsleider. Zij wordt bijgestaan door een men- en ruiterteam.
Gastruiters zullen de hengsten rijden en hun bevindingen zijn onderdeel van de
besluitvorming voor het wel of niet inschrijven van een hengst.
14. Verantwoordelijkheid 
(…)Het KFPS (…)
met haar functionarissen en personeel kunnen niet aansprakelijk gesteld worden
voor geleden schade direct of indirect het gevolg van deelname aan het Centraal
Onderzoek, tenzij er sprake is van grove schuld of opzet.(…)
19. Eindconclusie
(..) Na de
eindbeoordeling brengt de Hengstenkeuringscommissie, gehoord hebbende de
veterinair(en) en eventuele andere adviseurs een duidelijk onderbouwd advies
over het wel of niet inschrijven van de hengsten in het stamboekregister. Het
bestuur volgt dit advies, na toetsing aan de geldende reglementen (…) 

21. Herbeoordeling 

Indien u van
mening bent dat door medewerkers aan het onderzoek een ernstige fout is
gemaakt, ten gevolg waarvan uw hengst duidelijk nadeel heeft ondervonden, kunt
u een herbeoordeling aanvragen. Een herbeoordeling is niet mogelijk op grond
van een vermeende verkeerde waarneming van de jury die is vastgelegd in het
onderzoeksrapport. (…)”

2.7.
Bij brief
van 19 augustus 2010 heeft het KFPS Wykle uitgenodigd voor het
Centraal
Onderzoek op 7 september 2010. Op 28 september 2010 is Wykle voor de eerste
maal
beoordeeld onder het zadel.
2.8.
Bij e-mail
van 29 september 2010 heeft [appellant 2] voor zover relevant het volgende
kenbaar
gemaakt aan het KFPS:
“Gisteren, 28 september
2010, was ik aanwezig bij de Beoordeling 1 (…). Naar aanleiding
daarvan wil ik mijn grote
verontrusting uitspreken over de manier waarop paarden werden
gereden. Gedachten aan de
Rollkurmethode dringen zich op. (…)”
2.9.
[appellanten]
hebben Wykle op 4 oktober 2010 opgehaald en teruggetrokken uit de
keuring.
2.10.
Bij brief
van 12 oktober 2010 heeft [appellant 1] een brief gestuurd aan het bestuur van
het
KFPS en
heeft hij het KFPS aansprakelijk gesteld voor door hem te lijden schade. Voor
zover
relevant staat in de brief het volgende vermeld.
“Betreft: Het door grove
schuld of opzet onjuist uitvoeren van “Voorwaarden Centraal
Onderzoek 2010” en het door
grove schuld of opzet onjuist hanteren van reglementen van
het KFPS tijdens het
Centraal Onderzoek (…)
Het betreft:
1. Het trainen tijdens dit
onderzoek van mijn hengst, Wykle (…), onder verantwoordelijkheid van [A] in
plaats van de contractueel overeengekomen[B] en de gevolgen daarvan.
2. Het keuren (…) van
mijn hengst, (…), tijdens dit onderzoek op 7 september 2010 
(exterieurkeuring) en 28
september 2010 (eerste beoordeling onder zadel) door een 
incomplete
hengstenkeuringsjury (twee leden in plaats van de voorgeschreven drie 
leden). (…)”
2.11.
Op 16
november 2010 hebben [appellanten] een klacht ingediend bij de voorzitter van
het KPFS.
2.12.
Na een
gesprek tussen [appellanten] en het KFPS op 24 november 2010 heeft het KFPS 
bij brief
van 21 januari 2011 aan [appellanten] de mogelijkheid geboden om Wykle te laten 
deelnemen
aan het Centraal Onderzoek dat op 1 februari 2011 van start zou gaan.
[appellanten]
zijn hier
niet op ingegaan.
2.13.
Bij
brief van 10 februari 2011 heeft het bestuur de klacht van [appellanten]
afgewezen.
2.14.
[appellanten]
zijn op 17 februari 2011 in appel gegaan bij het College van appel.
Voor zover relevant heeft het College het volgende overwogen en beslist.
“(…) Inhoud van het
bezwaar van de heer [appellant 1]
In zijn beroepschrift en
ter zitting voert de heer [appellant 1] aan dat de hengstenkeuringen op 7 en 28
september 2010 niet zijn uitgevoerd zoals het Huishoudelijk Reglement van
de Vereniging
bepaalt. Er hadden drie
leden van de hengstenkeuringscommissie ingeschakeld moeten
worden, terwijl in
werkelijkheid de keuringen zijn verricht door slechts twee
commissieleden. Op deze
manier zijn er hengsten ingeschreven, die de keuring niet op de
juiste wijze hebben
doorlopen. Dit schaadt naar het oordeel van [appellant 1] het vertrouwen (…)
in
de Vereniging, alsmede
in de kwaliteit van de in het register opgenomen hengsten. (…)
Oordeel van de Commissie
van Appel
Betreffende:
1. ontvankelijkheid van het
beroepschrift
Naar het oordeel van de
Commissie staat als onweersproken vast dat op 7 en 28 september
2010 slechts twee leden van
de hengstenkeuringscommissie aanwezig waren, toen de
hengsten werden bekeken. De
commissie beschouwt deze momenten (…) als
keuringsmomenten.
(…)is deze wijze van
keuring niet overeenkomstig het door de vereniging opgestelde reglement.
(…)
2. de gronden van het
beroepschrift
(…) Vooropgesteld is de
commissie van oordeel dat het bestuur onzorgvuldig met het beroep
van [appellant 1] is
omgegaan.
(…)
Het beroep kan pas gegrond
worden verklaard als door het niet naleven van het
Huishoudelijk Reglement,
dus door het inzetten van twee in plaats van drie keuringsteden,
[appellant 1] in enig
persoonlijk belang zou zijn geschaad.
Dat is niet het geval. Het
staat vast dat geen hengsten van hem door het niet naleven van de
procedure ten onrechte zijn
afgekeurd. Sterker: de Commissie heeft de overtuiging dat de
omissies op de twee dagen
op geen enkele wijze het resultaat van de totale
keuringsprocedure heeft
beïnvloed. Als de keuringscommissie wel uit drie leden zou hebben
bestaan, zou het resultaat
niet anders zijn geweest. Dit wordt door [appellant 1] ook niet bestreden.
Het door [appellant 1] naar
voren gebrachte belang, te weten het vertrouwen in de KFPS in het
algemeen en in het Friese
paard in het bijzonder, is niet 
[een, toevoeging hof] belang dat hem persoonlijk
raakt. (…)
Nu [appellant 1] niet
rechtstreeks in zijn belang is geschaad, zal de Commissie zijn beroep
afwijzen.”
3Het
geschil en de beslissing van de rechtbank
3.1
[appellanten]
hebben in eerste aanleg – na eiswijziging – gevorderd:
– voor recht te verklaren dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten jegens
eisers bij de Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010 dan wel
jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld;
– het KFPS
te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van schade op te maken bij staat;
– voor
recht te verklaren dat de besluiten tijdens het najaars Centraal Onderzoek
genomen met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten
dienen te worden vernietigd, dan wel nietig verklaard, en KFPS op te dragen
haar register dienovereenkomstig te wijzigen en te bepalen dat KFPS een
dwangsom verschuldigd is van € 5.000,00;

het KFPS te veroordelen in de (buitengerechtelijke) kosten.
3.2
Het
KFPS heeft verweer gevoerd.
3.3
De
rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in
de kosten van de procedure veroordeeld.


Bespreking
van de grieven
4.1
De grieven 1
tot en met 4 zijn gericht tegen het oordeel
van de rechtbank dat het KFPS niet toerekenbaar tekort is geschoten noch
onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] Deze grieven lenen zich voor
een gezamenlijke bespreking.
4.2
[appellanten]
voeren aan dat het KFPS op vier onderdelen toerekenbaar tekort is geschoten in
de nakoming van haar verplichtingen in het kader van het najaars Centraal
Onderzoek dan wel aldus onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld:
·         –
[B] is
afwezig geweest in de periode dat de verrichtingen onder het zadel een rol speelden
en werd toen vervangen door [A];
·         –
Wykle is
tijdens het Centraal Onderzoek door onvoldoende gekwalificeerde amazones
bereden;
·         –
Wykle op
een schadelijke wijze is bereden, namelijk met inzet van de zogenoemde
Rollkür-methode, waarvoor [A] verantwoordelijk is;
·         –
Tijdens de
keuringsmomenten op 7 september 2010 (exterieur) en 28 september 2010 (eerste
beoordeling onder het zadel) waren niet drie maar slechts twee juryleden
aanwezig.
Ten aanzien van de
tekortkoming
4.3
[appellanten]
hebben zich op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van [B] contractueel
met het KFPS is overeengekomen in punt 11 van de door hen ondertekende
Voorwaarden Centraal Onderzoek. Zij hebben erop gewezen dat [A], anders dan
[B], geen specialist is op het terrein van de dressuur. Zijn specialisme ligt
op het terrein van de aangespannen sport.
4.4
Het
KFPS heeft benadrukt dat [B] alleen in de beginfase van de dressuuropleiding
van het Centraal Onderzoek afwezig is geweest en dat het daarbij de facto
slechts om zeven (werk)dagen ging, aangezien er in de weekenden niet werd
getraind. Voorts heeft het KFPS gesteld dat [B] in die periode dagelijks in
contact heeft gestaan met [A] en het trainingsteam.
4.5
Het hof
stelt voorop dat de door [appellanten] ondertekende Voorwaarden Centraal
Onderzoek kwalificeren als een overeenkomst.
Tussen partijen is in geschil wat
de strekking is van punt 11 van die Voorwaarden, waarin staat vermeld dat [B]
als trainingsleidster zal optreden en dat zij zich laat bijstaan door een men-
en ruiterteam.

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is
geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver
taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording
van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten
toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).

Voorts
volgt uit HR 20 februari 2004 ( 
LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk
geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het
concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en
billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang
is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in
de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het
maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
Het hof is
van oordeel dat in artikel 11 van de Voorwaarden niet een onvoorwaardelijke
verplichting van KFPS valt te lezen om ervoor zorg te dragen dat [B] tijdens de
hele duur van het Centraal Onderzoek, dat 70 dagen in beslag neemt, steeds
persoonlijk aanwezig is, laat staan een verplichting die haar vervanging
gedurende korte tijd uitsluit.
De
omstandigheid dat het KFPS [B] in de beginfase van het onderzoek gedurende
enkele trainingsdagen heeft vervangen door [A] levert naar het oordeel van het
hof dan ook geen toerekenbare tekortkoming op.
Daarbij overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat [A]’ 
specialisme op het
terrein van de aangespannen sport ligt, niet betekent dat hij niet
gekwalificeerd is om in de beginfase van het onderzoek de dressuurtrainingen
tijdelijk van [B] over te nemen.
4.6
[appellanten]
hebben verder aangevoerd dat de eisen die het KFPS aan het ruiterteam stelt –
M2 of hoger niveau – te laag is voor het begeleiden van jonge paarden. Zij
stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten aanzien van dit
punt niet is gebleken dat partijen aanvullende afspraken hebben gemaakt,
aangezien dat niet nodig was ‘omdat dit vooraf al was afgesproken’ (memorie van
grieven, randnummer 47). Nu [appellanten] evenwel nalaten duidelijk te maken
welke afspraken partijen aangaande de kwaliteit van de ruiters hebben gemaakt
en wanneer, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat het KFPS toerekenbaar tekort
is geschoten door het inzetten van te laag gekwalificeerde ruiters is dan ook
niet komen vast te staan.
4.7
[appellanten]
hebben voorts betoogd dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten doordat
Wykle is bereden volgens de Rollkür-methode die door de Federation Equestre
Internationale (FEI) is verboden. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij
in eerste aanleg verklaringen overgelegd van [getuige 1] en [getuige 2].
4.8
Het
KFPS heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nadrukkelijk en
gemotiveerd betwist dat tijdens het Centraal Onderzoek gebruik is gemaakt van
de Rollkü- methode. Het KFPS heeft benadrukt dat de hengsten op een
paardvriendelijke manier, met aandacht voor tact en ontspanning, volgens de
“Skala der Ausbildung”-methode worden getraind.
4.9
Het
hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals het KFPS in de memorie van antwoord terecht heeft opgemerkt hebben
[appellanten] niet aangegeven uit welken hoofde het KFPS aan de door de FEI
uitgevaardigde regels is gebonden. Gesteld noch gebleken is dat deze regels
deel uitmaken van de tussen partijen gemaakte afspraken. Dat een eventuele
schending van genoemde regels een toerekenbare tekortkoming zou opleveren, acht
het hof dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.10 [appellanten] hebben voorts aangevoerd dat het KFPS toerekenbaar tekort is
geschoten doordat het KFPS haar eigen reglementen niet strikt heeft toegepast
aangezien er tijdens de eerste twee keuringsmomenten niet drie maar twee
juryleden aanwezig waren, terwijl voorts een van de leden van de
hengstenkeuringscommissie tevens lid was van de hengstenherkeuringscommissie.
4.11
Het
KFPS heeft een en ander niet betwist. Het heeft erkend dat ze met de aanwijzing
van De Groot in strijd met haar eigen matrix heeft gehandeld.
Het KFPS heeft evenwel onweersproken gesteld dat er op dat moment geen andere
inspecteur beschikbaar was die aan de benodigde kwalificaties voldeed en dat
het Centraal Onderzoek geen beroepsmogelijkheid kent waarin de
hengstenherkeuringscommissie een rol speelt, zodat zich geen conflictueuze
situaties voordoen.

Wat de aanwezigheid van slecht twee van de drie juryleden op 7 en 28 september
2010 betreft, heeft het KFPS benadrukt dat het hier slechts twee van de in
totaal tien beoordelingsmomenten betreft, die plaatsvinden in het kader van de
procesbegeleiding en dat de eindbeoordelingen later in het onderzoekstraject
plaatsvinden.
[appellanten] hebben dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd
betwist.
4.12
Het
hof is van oordeel dat het KFPS haar eigen reglement aldus niet strikt heeft
nageleefd en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende
verplichtingen, ook al gaat het daarbij om slechts twee van vele
beoordelingsmomenten tijdens het Centraal Onderzoek, die bovendien in de
aanvangsfase van het onderzoek plaats hadden. Het hof onderschrijft evenwel het
oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de schade die [appellanten]
stellen te hebben geleden met deze schending van het Huishoudelijk reglement in
causaal verband staat. 

[appellanten] vorderen enerzijds kosten die zij stellen te hebben gemaakt in
het kader van de voorbereiding op en de deelname aan het Centraal Onderzoek.
Dit zijn kosten die hoe dan door [appellanten] gemaakt moesten worden voor
deelname aan het onderzoek en die niet afhankelijk waren van een eventuele
goed- of afkeuring van Wykle als dekhengst.
Deze kosten zijn geen gevolg van het feit dat de jury tijdens het
beoordelingsmoment op 28 september 2010 uit twee in plaats van drie juryleden
bestond. Hetzelfde geldt voor de kosten van [getuige 2] die [appellanten]
opvoeren.
Anderzijds vorderen [appellanten] schade op te maken bij staat wegens
‘waardevermindering’ van Wykle. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het
hof dat [appellanten] doelen op het missen van de kans op de
waardevermeerdering die Wykle zou hebben ondergaan in het geval hij goedgekeurd
zou zijn als dekhengst. Ook die (vermeende) schade is niet toe te rekenen aan
het feit dat het Huishoudelijk Reglement niet strikt is toegepast.
De kans op waardevermeerdering is immers niet daardoor verloren gegaan – het is
zelfs niet tot een advies gekomen – maar door de beslissing van [appellanten]
zelf om Wykle uit het onderzoek terug te trekken. Ook van het aanbod van het
KFPS om Wykle aan het volgende Centraal Onderzoek te laten deelnemen, hebben
[appellanten] geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van de
onrechtmatige daad
4.13
[appellanten]
hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat het KFPS onrechtmatig jegens
hen heeft gehandeld door gebruik Wykle op schadelijke wijze te laten berijden,
namelijk door gebruik te maken van de zogenoemde Rollkür-methode, waarbij zij
zich beroepen op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
4.14
[getuige
1] heeft een DVD-opname van de eerste tussenbeoordeling tijdens het Centraal
Onderzoek bekeken. Deze DVD, die volgens het productieoverzicht als productie 5
bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd, bevindt zich niet in de door
partijen gefourneerde procesdossiers. Ook de cd’s die blijkens de akte van
depot (die zich enkel in het procesdossier van het KFPS bevindt) door
[appellanten] bij de rechtbank zijn gedeponeerd, heeft het hof niet
aangetroffen, noch zijn deze bij het hof gedeponeerd.
[getuige 1] merkt naar aanleiding van genoemde DVD onder meer het volgende op:
“Op dit filmfragment wordt
Wykle erg kort in de hals voorgesteld. De amazone doet weinig moeite om de
hengst naar de hand toe te rijden (…) Ik kan uit dit fragment niet goed opmaken
of ze ook aanwijzingen van trainingsleider dhr. [A] krijgt om dit te
verbeteren. Mocht ze wel aanwijzing krijgen dan helpen ze niet of de amazone doet
er niets mee. (…) Het is op de DVD duidelijk te zien dat Wykle geen“Happy
Athlete” is (…). Het paard probeert zich zichtbaar te onttrekken aan de
ruiter (…) Deze trainingsmethode die enige overeenkomsten vertoont met
“roll-kür” wordt in het FEI handboek dressuur omschreven als ongewenst en
slecht voor de fysieke gesteldheid van het paard.”
[getuige
2] doet verslag van haar bevindingen in de periode na 5 oktober 2010, toen
Wykle bij haar is gebracht. Zij vermeldt onder meer:
“Tijdens de eerste keer dat
ik hem bereed liep hij achter de teugel en op de handrem. (…) Naar mijn inzien
is bij dit paard, in ieder geval de laatste paar keren dat hij bereden was,
onvoldoende aandacht geweest om vanuit een ontspannen maar actief ondertredende
achterhand, naar de hand van de ruiter te rijden.
Door verandering van bit en
een ontspannen uitnodigende hand van de ruiter om zijn hals te laten zakken,
kwam zijn neus weer op de loodlijn. Na een aantal keer rijden was steeds meer
verandering zichtbaar.(…)Het paard kan nu steeds gemakkelijker ontspannen
voorwaarts, neerwaarts, met een gedragen rug en actief ondertredende achterhand
bewegen. (…) Het paard had weinig vertrouwen in diegene die met hem aan het
werk was. Tijdens het rijden uitte dit zich in verminderde bereidwilligheid en
werklust, waarbij het paard wel op zekere hoogte de opdracht uitvoerde die hij
kreeg, maar geen reactie, interactie of saamhorigheid toonde naar de ruiter.
Een paard, hoe getalenteerd het ook mag zijn in zijn bewegingen, heeft juist
deze interactie bereidwilligheid en samenwerking nodig waardoor de ruiter met
kleine signalen kan inwerken op het paard. Ik ben van mening dat elk paard,
wanneer je hem het juiste werk aanbied in de juiste mate en met de juiste
ruiter, hij wil ontwikkelen en groeien. Bij dit paard is er onvoldoende
aandacht en begeleiding geweest voor deze belangrijke mentale
ontwikkeling.”
4.15
Het hof is
van oordeel dat [appellanten] met deze verklaringen niet voorshands aannemelijk
heeft gemaakt dat het KFPS zich schuldig heeft gemaakt aan een ontoelaatbare
trainingsmethode en daarmee aan onrechtmatig handelen. Daartoe wordt het
volgende overwogen.
Geen van
beide dames is persoonlijk aanwezig geweest bij het Centraal Onderzoek.
[getuige
1] baseert haar bevindingen op een DVD-opname van de tussentijdse beoordeling.
Dat betreft slechts een momentopname. Zij stelt bovendien niet vast dat volgens
de Rollkür-methode wordt gereden, maar spreekt van “enige overeenkomsten
met die methode”. [getuige 2] doet verslag van Wykles vorderingen na het
Centraal Onderzoek. Zij is van oordeel dat er onvoldoende aandacht en
begeleiding is geweest voor de mentale ontwikkeling van het paard. Voor zover
dat oordeel al juist zou zijn, staat daarmee nog niet vast dat zulks is toe te
schrijven is aan de zeven dagen dat [A] de leiding van de trainingen heeft
overgenomen van [B]. Aan de kwaliteit van de begeleiding van laatstgenoemde
twijfelen [appellanten] immers niet.
Nu [appellanten] op dit punt bovendien geen gespecificeerd bewijsaanbod hebben
gedaan, terwijl dat in het licht van de betwisting door het KFPS wel in de rede
had gelegen, is voor een bewijsopdracht geen plaats.
4.16 Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat het KFPS ook overigens
onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, hebben zij hun stellingen niet
voldoende onderbouwd.
4.17
Hetgeen
hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de schadevordering die [appellanten]
in het petitum van de memorie van grieven sub II hebben ingesteld, niet voor
toewijzing vatbaar is. Daarmee is ook hun belang aan de sub I gevorderde
verklaring voor recht ontvallen.
4.18
De
grieven 1 tot en met 4 falen.
4.19
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de
besluiten die tijdens het najaars Centraal Onderzoek 2010 zijn genomen met
betrekking tot de goed- en afkeuring van dekhengsten niet voor vernietiging in
aanmerking komen.
4.20
Vast
staat dat het KFPS haar reglement niet strikt heeft nageleefd.
Op grond van artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub c BW zijn besluiten die in strijd
zijn met een reglement, voor vernietiging vatbaar. Vernietiging geschiedt onder
meer door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de
rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de
verplichting die niet is nagekomen (art. 2:15 lid 3 BW). Het gaat daarbij om
een eigen belang van degene die de vernietiging vordert (vergelijk HR 31
mei 1996, 
LJN
ZC2089 
).
Nu [appellanten] Wykle voortijdig uit het Centraal Onderzoek hebben
teruggetrokken, raken de besluiten of goed- of afkeuren van hengsten hen niet
zelf. Van een eigen belang in de zin van genoemd artikel is naar het oordeel
van het hof dan ook geen sprake.
De vordering van [appellanten] om voor recht te verklaren dat genoemde
besluiten moeten worden vernietigd, stuit op het hiervoor overwogene af.
4.21
Grief
5 faalt.
4.22
Grief 6 klaagt over de wijze waarop de rechtbank haar vonnis
heeft gemotiveerd. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank
een deskundigenonderzoek had moeten gelasten dan wel getuigen had moeten horen
over de mate van toerekenbaar tekort schieten van het KFPS.
4.23
Zoals
uit de bespreking van de vorige grieven volgt, ziet ook het hof geen aanleiding
een bewijs door middel van getuigen mogelijk te maken of deskundigen te
benoemen.
4.22
Grief
6 faalt.
Slotsom
4.23
Nu
alle grieven falen, komen de (gewijzigde) vorderingen van [appellanten] niet
voor toewijzing in aanmerking. Het vonnis waarvan beroep zal worden
bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij
worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten
worden, voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS, wat het geliquideerde
salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op € 894,- ( 1
punt, tarief II).
De
beslissing
Het
gerechtshof:
bekrachtigt
het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 januari 2012 waarvan beroep;
veroordeelt
[appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die
kosten voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS tot aan deze uitspraak op
€ 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 666,- aan
verschotten;
verklaart
dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst af
het meer of anders gevorderde.