Verzelfstandiging steunstichting afdeling (Dierenbescherming)


Rechtbank Gelderland 17 april 2013 en 7 augustus 2013 (Dierenbescherming)

ECLI:NL:RBGEL:2013:3059 en ECLI:NL:RBGEL:2013:3656

Verzelfstandiging steunstichting van afdeling van landelijke vereniging. Ongeldige statutenwijziging omdat bestuur onbevoegd besluit genomen terwijl er vacature in bestuur was en de stichtingsstatuten voorschreven dat “een besluit tot wijziging van de statuten slechts kan ‘worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat.” Herleven oude statuten. Doorsluizen van geld van afdeling naar steunstichting. Aansprakelijkheid bestuurders. Personele unie en tegenstrijdig belang: “Het feit dat dezelfde personen in twee besturen zitten verandert niets aan het gegeven dat er sprake is van twee rechtspersonen met eigen belangen die door elk bestuur voor de door hem bestuurde rechtspersoon behartigd moeten worden.” Vonnis gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Vonnis van 17 april 2013
in de zaak van
1. de vereniging
NEDERLANDSE
VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN
,
2. de vereniging
AFDELING
OVERGELDER VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN
,
tegen
gedaagden sub 1 – 5


eisers in voorwaardelijke reconventie,
Partijen zullen hierna de Landelijke Vereniging, de
Afdeling, de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub b] en [gedaagde sub 5] genoemd worden.
De
procedure
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De
feiten
2.1. De Landelijke Vereniging kent meerdere
afdelingen. Zij zijn op hun beurt ook weer verenigingen. Het beheren en
exploiteren van dierenasiels behoort tot de activiteiten van afdelingen.
2.2. In overleg tussen de Landelijke
Vereniging en de Afdeling (de rechtsvoorganger van de in 2009 opgerichte
Afdeling) is op 22 januari 2001 de Stichting Steunfonds opgericht om fondsen te
werven voor de  Afdeling, waaronder met name fondsen ten behoeve van een
door de Afdeling geëxploiteerd dierenasiel.
2.3. In 2004 wordt in een algemene
vergadering van de Afdeling besloten de Stichting Steunfonds los te maken
(te ‘ontliëren’) van de Afdeling.
Als bestuurders zijn [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub b] en [gedaagde sub 5] hierbij betrokken, hoewel in het
handelsregister alleen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] als bestuurder
vermeld staan. De Raad van Toezicht (eerder genaamd Commissie van Toezicht) van
de Landelijke Vereniging maakt bij de Afdeling bezwaar tegen de ontliëring,
waarop het besluit ongedaan gemaakt wordt.
2.4. Vervolgens wordt in 2005 met
toestemming van de Landelijke Vereniging door de Afdeling de Asielstichting
opgericht.
2.5. Volgens de inschrijvingen in het
handelsregister is [gedaagde sub 3] vanaf 28 juni 2005 voorzitter van de
Asielstichting en vanaf 22 januari 2001 voorzitter van de Stichting Steunfonds.
Hij is van 29 april 1996 tot 22 juli 2009 voorzitter van de Afdeling geweest.
2.6. Volgens de inschrijvingen in het
handelsregister is [gedaagde sub b] vanaf 25 april 2007 secretaris van de
Asielstichting en de Stichting Steunfonds en is zij van 25 april 2007 tot 22
juli 2009 secretaris van de Afdeling geweest.
2.7. Volgens de inschrijvingen in het
handelsregister is [gedaagde sub 5] van 28 juni 2005 tot 7 maart 2012
penningmeester geweest van de Asielstichting, van 25 juni 2006 tot 7 maart 2012
van de Stichting Steunfonds en van 22 mei 2002 tot 22 juli 2009 van de  Afdeling.
2.8. De inschrijvingen in het
handelsregister corresponderen in meerdere opzichten niet met de vermeldingen
van bestuursfuncties in notulen en verslagen van deze drie rechtspersonen.
2.9. Het verslag van de algemene
ledenvergadering van de[de Afdeling] gehouden op 25 april 2007 houdt onder meer
in dat er negen leden/donateurs, een erelid, twee bestuursleden van de Afdeling
Rhenen/Veenendaal en drie bestuursleden van de[de Afdeling] ter vergadering
aanwezig zijn. Onder punt 7, ‘Voorstel tot statutenwijziging’, luidt het
verslag onder meer als volgt.
De voorzitter geeft aan dat er
toestemming aan het verenigingsburo is gevraagd voor de wijziging. Deze
goedkeuring is nog niet binnen (…).
De verandering in de statuten bestaat
uit het wijzigen van de bestuurssamenstelling van de stichtingen. Maximaal 2
bestuursleden van de vereniging (…) kunnen bestuurslid zijn van de stichtingen.
De personele unie wordt met dit voorstel opgeheven.
De bestuursleden van de beide
stichtingen moeten wel lid zijn van de Dierenbescherming (…).
Het voorstel tot statutenwijziging
wordt vervolgens door de leden goedgekeurd.
2.10.
Op 8 oktober 2008 worden aktes verleden
waarin de gewijzigde statuten van de beide stichtingen – met de hierboven
bedoelde opheffing van de personele unie tussen de[de Afdeling] en de
stichtingen – vastliggen.
In de periode waarin de statutenwijziging tot stand
komt, zijn [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub b] alledrie
bestuurder van de[de Afdeling], de Stichting Steunfonds en de Asielstichting.
2.11.
De Landelijke Vereniging sommeert de
bestuurders van de stichtingen en van de[de Afdeling] om de desbetreffende
statutenwijzigingen en de ontliëring ongedaan te maken. Daarna wordt overleg
gevoerd over mogelijkheden om af te wijken van de modelstatuten voor afdelingen
van de Landelijke Vereniging.
Deze modelstatuten zijn door de Raad van Toezicht
goedgekeurd en ingericht volgens CBF(Centraal Bureau Fondsenwerving)-eisen, dat
wil zeggen eisen op grond waarvan het CBF-keurmerk kan worden verkregen. In het
voorjaar van 2010 blijkt dat geen overeenstemming bereikt wordt.
2.12.
Op 6 mei 2004 is door de[de Afdeling],
vertegenwoordigd door [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub b], een onroerende
zaak, [adres], voor € 39.000,00 overgedragen aan de Stichting Steunfonds.
In de jaarrekening 2006 van de[de Afdeling] staat dat zij € 38.000,00 in
[adres] heeft geïnvesteerd.
2.13.
In 2005 maakt de[de Afdeling] een
legaat van € 200.199,00 over aan de Stichting Steunfonds.
2.14.
In 2006 maakt de[de Afdeling]
€ 575.000,00 als ‘overige baten’ over naar de Stichting Steunfonds. In de
jaarrekening 2005 van de Afdeling is dit bedrag genoemd als vordering van
de Stichting Steunfonds op de[de Afdeling].
2.15.
Een bedrag van € 60.000,00, door
de Stichting Dierenzorg te[adres] toegekend aan de[de Afdeling], is overgemaakt
naar de rekening van de Asielstichting.
2.16.
De[de Afdeling] heeft voorts aan de
Stichting Steunfonds overgemaakt:
in 2007: een legaat van
€ 22.689,00, collectes tot een bedrag van € 11.852,00 en
€ 9.349,00 aan contributies;
in 2008: een legaat van
€ 5.000,00, collectes tot een bedrag van € 8.851,00 en
€ 13.064,00 aan contributies
3Het
geschil
in
conventie
3.1.
De Landelijke Vereniging en de Afdeling
vorderen
in de eerste plaats:
– primair veroordeling van de Stichting
Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b] om mee te
werken aan de statutenwijziging zoals vastgelegd in de bij dagvaarding
opgenomen conceptakte door daartoe te verschijnen voor notaris J.B. Boeser te
Haarlem of diens plaatsvervanger en mee te werken aan het verlijden van de
desbetreffende akte onder bepaling dat ingeval zij nalatig zijn aan de
veroordeling hiertoe te voldoen, het vonnis in de plaats zal treden van de
notariële akte houdende statutenwijzing,
·         subsidiair veroordeling van de Stichting
Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b] om mee te
werken aan de statutenwijziging zoals vastgelegd in de bij dagvaarding
opgenomen conceptakte door daartoe te verschijnen voor notaris J.B. Boeser te
Haarlem of diens plaatsvervanger en mee te werken aan het verlijden van de
desbetreffende akte, op verbeurte van een dwangsom,
·         meer subsidiair veroordeling van de Stichting
Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b] tot
betaling van € 500.000,00 althans een bedrag dat volgens de Landelijke
Vereniging genoegzaam is, aan de Afdeling op verbeurte van een dwangsom,
in de tweede plaats
– de Stichting Steunfonds, de
Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b] hoofdelijk te veroordelen
aan de Landelijke Vereniging rekening en verantwoording af te leggen ten
aanzien van alle gelden die sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan
de Stichting Steunfonds en de Asielstichting onder afgifte van complete en
volledige afschriften van alle legaten, nalatenschappen en bijbehorende
bankafschriften op verbeurte van een dwangsom,
in de derde plaats
– [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b]
te veroordelen af te treden als bestuurders van de Stichting Steunfonds en de
Asielstichting op verbeurte van een dwangsom,
in de vierde plaats
– [gedaagde sub 3], [gedaagde sub b] en
[gedaagde sub 5] te verbieden ter zake van hun aansprakelijkheid en de daaruit
voortvloeiende gevolgen een beroep te doen op de
bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering die de Landelijke Vereniging onder
polisnummer 30.01.1972 heeft afgesloten,
in de vijfde plaats
– te verklaren voor recht dat [gedaagde
sub 3], [gedaagde sub b] van [gedaagde sub 5] onrechtmatig hebben gehandeld
jegens eiseressen,
een en ander vermeerderd met rente en
kosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Op de
stellingen van partijen, voor zover van belang, gaat de rechtbank hierna in.
in
voorwaardelijke reconventie
3.3.
Eisers vorderen – samengevat –
onder de voorwaarde dat de vorderingen van de Landelijke Vereniging en de
Afdeling geheel of gedeeltelijk afgewezen worden, de Landelijke Vereniging te
veroordelen om te gedogen dat de statuten van de Stichtingen zodanig worden
gewijzigd dat iedere thans bestaande statutaire verbondenheid met de Afdeling
en de Landelijke Vereniging wordt weggeschreven en voorts al datgene te doen
wat nodig is of mocht blijken te zijn om die statutenwijziging te
bewerkstelligen op verbeurte van een dwangsom, vermeerderd met rente en kosten,
waaronder buitengerechtelijke en nakosten.
3.4.
De Landelijke Vereniging en de Afdeling
voeren verweer. Indien de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld,
vervuld wordt, komen de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader
aan de orde.
De
beoordeling
in
conventie
4.1.
Het eerste onderdeel van de vordering
betreft aanpassing van de statuten van de Stichting Steunfonds en de
Asielstichting. Hierbij zou het volgens de dagvaarding alleen gaan om de
wijziging van art. 4 lid 1 A uit de versie 2008 van de statuten.
4.2.
Art. 4 lid 1 van de statuten van de
Stichting Steunfonds zoals geredigeerd per 8 oktober 2008 luidt:
De stichting wordt bestuurd door een
bestuur, bestaande uit het bestuur van de te [woonplaats] gevestigde stichting:
Stichting Dierentehuis [naam] (…).
Art. 4 lid 1 sub A van de
Asielstichting zoals geredigeerd per 8 oktober 2008 luidt:
De stichting wordt bestuurd door een
bestuur, bestaande uit drie of vijf leden, die allen lid moeten zijn van de
vereniging:[de Afdeling] van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van
Dieren, danwel haar rechtsopvolger. In het bestuur dienen te allen tijde
zitting te hebben:
– indien het bestuur bestaat uit drie
leden: een lid van het bestuur van de in de eerste zin van dit artikel genoemde
vereniging, danwel haar rechtsopvolger, of
indien het bestuur bestaat uit vijf
leden: twee leden van het bestuur van de in de eerste zin van dit artikel
genoemde vereniging, danwel haar rechtsopvolger.
4.3.
De rechtbank gaat er op basis van de
stukken van uit dat dit de twee artikelen zijn waarvan de Landelijke Vereniging
wijziging vordert. Kennelijk is bedoeld dat de wijziging leidt tot de tekst van
de identieke artikelen 5 lid 1 van de bij dagvaarding overgelegde
conceptstatuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting. Deze bepaling
luidt:
Het bestuur van de stichting bestaat
uit vijf natuurlijke personen. De meerderheid bestaande uit drie van deze leden
wordt benoemd door het bestuur van de Afdeling. Bij het uitoefenen van haar
benoemingsrechten draagt het bestuur van de Afdeling ervoor zorg dat minimaal
één bestuurder van de stichting deel uitmaakt van het bestuur van de Afdeling.
De overige bestuurders worden benoemd door het bestuur van de stichting. Het
stichtingsbestuur kan slechts overgaan tot de benoeming van bestuurders nadat
het bestuur van de Afdeling alle haar toekomende benoemingsrechten heeft
uitgeoefend. Tot bestuurder kunnen slechts personen worden benoemd die lid zijn
van de Dierenbescherming, dan wel dit binnen 6 maanden na benoeming zijn
geworden (…).
4.4.
Volgens de dagvaarding echter is
voldoende een wijziging in de richting van art. 4 lid 1 in de statuten zoals ze
in 2005 luidden. Het eerste lid van art. 4 van de statuten van beide
stichtingen luidt in de versie van 28 juni 2005:
De stichting wordt bestuurd door een
bestuur, bestaande uit het bestuur van de vereniging:[de Afdeling] van de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (…).
4.5.
Gelet op de onduidelijke verwijzing
naar art. 4 lid 1 onder A, dat slechts bij de Asielstichting voorkomt, de
verschuivende nummering die duidt op meer wijzigingen dan in één artikel en de
onduidelijkheid of de door de rechtbank gelezen productie inderdaad het
bedoelde concept bevat (in de dagvaarding wordt geen productienummer genoemd),
zullen de Landelijke Vereniging en de Afdeling in de gelegenheid moeten worden
gesteld dit toe te lichten als wijziging inderdaad aan de orde is. Daartoe moet
eerst worden nagegaan wat de grondslag van de gewenste wijziging is.
4.6.
De Landelijke Vereniging en de Afdeling
stellen zich op het standpunt dat de statutenwijzigingen uit 2008 nietig zijn
wegens strijd met de statuten (art. 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW)) danwel
vernietigbaar wegens strijd met de wettelijke en statutaire bepalingen en de
eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 2:15 BW).
4.7.
De bevoegdheid vernietiging van een
besluit te vorderen op grond van art. 2:15 BW – waarbij als
vernietigingsgronden worden genoemd de strijd met wettelijke of statutaire
bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen en strijd met de
redelijkheid en billijkheid zoals door art. 2:8 BW geëist – heeft een
vervaltermijn van één jaar vanaf het einde van de dag waarop de belanghebbende
van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd (art. 2:15 BW lid
5).
Vast staat dat de Landelijke Vereniging en de Afdeling kort na 8 oktober
2008, in elk geval nog in dat jaar, kennis gekregen hebben van de
statutenwijzigingen, dat er tussen partijen gesprekken zijn gevoerd over ongedaanmaking
van de wijzigingen en dat in 2010 duidelijk was dat geen overeenstemming
bereikt werd. De dagvaarding dateert van 25 september 2012. De rechtbank komt
daarom tot de conclusie dat op vernietigbaarheid van de wijzigingsbesluiten
zoals bedoeld in art. 2:15 BW gelet op de vervaltermijn van één jaar die
daarbij geldt, geen beroep meer kan worden gedaan.
4.8.
Rest de vraag of de desbetreffende
besluiten nietig zijn, zoals de Landelijke Vereniging en de Afdeling stellen.
4.9.
Kennelijk – ook hierin is de
dagvaarding niet duidelijk – gronden eiseressen het betoog dat de
statutenwijzigingen nietig zijn, op de gelijkluidende bepalingen van art. 11
lid 1 van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting zoals
die in de versie van 2005 golden tijdens de statutenwijziging in 2008:
Het bestuur is bevoegd deze statuten te
wijzigen (…) na vóóraf verkregen goedkeuring van de algemene vergadering van de
vereniging: [de Afdeling]
van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van
Dieren. Een besluit tot statutenwijziging (…) kan slechts worden genomen met
algemene stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of
vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat [;]
zijn niet alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd, dan wordt een nieuwe
vergadering bijeengeroepen (…).
4.10.
De hier bedoelde goedkeuring van de
algemene vergadering van de[de Afdeling] is de goedkeuring die aan de orde is
in het verslag van de vergadering van 25 april 2007 (hierboven, 2.9). Anders
dan eiseressen stellen, is er in dit verslag sprake van een goedkeuring zonder
meer, niet van een voorwaardelijke goedkeuring, zoals uit de tekst van de
notulen blijkt.
Dat goedkeuring van de Landelijke Vereniging nog niet verleend
was, verandert niets aan de duidelijkheid van de laatste onder 2.9 geciteerde
zin.
4.11.
Eiseressen vragen zich af of er
voldoende leden aan deze vergadering hebben deelgenomen. Zij wijzen echter in
dat verband niet op enige wettelijke of statutaire quorumeis, zodat deze vraag
gepasseerd moet worden. Voor zover zij hierbij het oog hebben op de eis in
artikel 11 dat alle bestuursleden aanwezig moeten zijn, verwijst de rechtbank
naar hetgeen zij onder 4.14 overweegt.
4.12.
Dat de mededeling van de voorzitter,
[gedaagde sub 3], in de vergadering van 25 april 2007 dat de goedkeuring van
het verenigingsburo ‘nog niet binnen’ is, verwarring kan stichten, moet
eiseressen worden nagegeven. Strikt genomen is ze echter niet onjuist.
Bovendien geven eiseressen, die deze mededeling ‘ronduit misleidend’ noemen,
niet aan welke conclusie zij daaraan verbinden ten aanzien van het in het
verslag geconstateerde besluit van de [de Afdeling] tot goedkeuring van de
statutenwijzigingen. De rechtbank passeert dan ook dit betoog.
4.13.
Eveneens passeert de rechtbank de
opmerking van eiseressen dat ‘de indruk ontstaat dat de bestuurders de
statutenwijziging bewust op 9 april 2008 niet op de agenda hebben gezet om
daarmede voor de leden te maskeren dat het Landelijk Bureau geen goedkeuring
heeft verleend’ omdat zij ook hieraan geen – kenbare – consequenties verbinden.
4.14.
Voorts is volgens eiseressen niet
voldaan aan de eis van art. 11 van de stichtingsstatuten dat een besluit tot
wijziging van de statuten slechts kan ‘worden genomen met algemene stemmen in
een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn,
zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat’.
Elk stichtingsbestuur werd
gevormd door het bestuur van de[de Afdeling] (art. 4 lid 1 van de gelijkluidende
stichtingsstatuten). Het bestuur van de[de Afdeling] bestond toen tot de
statutenwijziging werd besloten, uit drie in plaats van vijf leden, [gedaagde
sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub b], toen over de statutenwijziging
beslist werd.
4.15.
Gedaagden wijzen erop dat het moeilijk
was kandidaten te vinden voor de bestuursfuncties – wat irrelevant is – en
wijzen op art. 12 lid 5 van de destijds geldende statuten van de Afdeling, dat
bepaalde: ‘(…) Indien het aantal bestuursleden, inclusief tijdelijk benoemde
leden, is gedaald beneden vijf blijft het bestuur bevoegd (…).’
4.16.
Hierop stellen gedaagden: ‘Anders dan
eisers lijken voor te stellen, was het bestuur dus bevoegd de Afdeling te
vertegenwoordigen. Het bestuur van de Stichtingen werd gevormd door het bestuur
van de Afdeling. De statuten van de Stichtingen bevatten geen bepaling die
voorschrijven dat het bestuur uit een minimum aantal leden dient te bestaan.
Binnen de Stichtingsbesturen waren dus geen vacatures. De stichtingen waren dus
bevoegd hun statuten te wijzigen.’
4.17.
Juist is dat de stichtingsbesturen
werden gevormd door het bestuur van de[de Afdeling] (art. 4 lid 1 van de
statuten). Deze bepaling koppelt de omvang van het bestuur aan die van het
bestuur van de[de Afdeling]. Dat bestond blijkens art. 12 lid 1 van haar statuten
uit ‘ten minste vij (5) en ten hoogste negen (9) natuurlijke personen’.
Duidelijk is dat dit bestuur niet compleet was toen het uit drie personen
bestond. Er waren twee vacatures.
4.18.
Art. 12 lid 5 van de Afdelingsstatuten
bepaalde inderdaad dat het bestuur als het aantal leden beneden vijf gedaald
was, bevoegd bleef. Dit is echter een algemene regel voor het functioneren van
de [de Afdeling], die binnen de organisatie van de stichtingen diende te wijken
voor de bijzondere regel dat bij het nemen van een besluit tot
statutenwijziging het bestuur geen vacatures mocht vertonen.
4.19.
Het onvolledige bestuur was dus niet
bevoegd tot statutenwijziging in de beide stichtingen te besluiten. Dit gebrek
aan bevoegdheid leidt tot nietigheid van de besluiten
(zie art. 2:14 en 2:15 BW
alsmede Kamerstukken II, 17 725, nr. 1-3, p. 60 en 61).
4.20.
De slotsom is dat de gewraakte
besluiten tot wijziging van de statuten van de Stichting Steunfonds en de
Asielstichting nietig zijn. Deze conclusie heeft een aantal verstrekkende
gevolgen voor de door partijen tot nu toe ingenomen standpunten en voor de
vorderingen.
4.21.
In de eerste plaats is uitvoering
gegeven aan nietige besluiten door de besturen van de beide stichtingen. Over
de hierdoor ontstane situatie zullen partijen zich nader moeten uitlaten.
Daarbij dient tevens aandacht te worden besteed aan het eerste onderdeel van de
vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling, dat op wijziging van
de stichtingsstatuten is gericht.
4.22.
In dit verband betogen gedaagden dat de
statuten van 2005 ‘herleven’ als de nietigheid van de wijzigingsbesluiten wordt
vastgesteld. Eiseressen dienen zich hierover uit te laten.
4.23.
De statuten van 2005 verwijzen echter,
stellen gedaagden, naar de niet meer bestaande[de Afdeling] en dat levert
complicaties op. Ook hierover dienen partijen zich uit te laten, met
inachtneming van het gegeven dat de [de Afdeling] gezien moet worden – en door
partijen ook gezien wordt – als de rechtsvoorganger van de Afdeling en dat
onder meer art. 2:294 BW – los van de in het volgende artikel mogelijk gemaakte
wijziging op grond van een verzoekschrift – een aanwijzing biedt voor de uitleg
van niet meer naar de letter toepasbare stichtingsstatuten.
4.24.
Voor het overige concentreert de
procedure zich op de vraag in hoeverre het de[de Afdeling] en de stichtingen –
in het bijzonder gelet op de overlappende bestuursfuncties – vrij stond om ten
behoeve van ‘de Dierenbescherming’ verworven kapitaal in bepaalde
rechtspersonen onder te brengen en in het bijzonder te ‘re-alloceren’
(onder
meer de feiten onder 2.12-2.16 hierboven). De rechtbank zal thans op dit
onderdeel volstaan met enkele overwegingen van meer algemene aard en enkele
vragen aan partijen.
4.25.
Art. 12 van de statuten van de Afdeling
verbiedt in lid 2 onder 2 de leden van het bestuur van de Afdeling statutair
bestuurder, directeur, oprichter, aandeelhouder of toezichthouder te zijn van
een organisatie waaraan de Afdeling of de Landelijke Vereniging de door haar
ingezamelde gelden structureel geheel of gedeeltelijk afstaat.
Dit betekent
volgens de Landelijke Vereniging en de Afdeling dat een aantal van de onder
2.5-2.7 hierboven bedoelde overlappingen niet toegelaten zijn. De achtergrond
van het verbod – het voorkomen van belangenverstrengeling bij het dienen van de
belangen van verschillende rechtspersonen door dezelfde bestuurders en van het
concentreren van macht bij enkele personen – maakt het in verband met de
voorliggende materie van groot belang. Kennelijk baseren eiseressen ook hierop
haar vordering gericht op het aftreden van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b]
als bestuurders van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting.
4.26.
Partijen dienen zich over deze materie
met inachtneming van de beslissingen in dit vonnis nader uit te laten. In dit
verband wordt het volgende overwogen.
4.27.
Gedaagden stellen dat de Asielstichting
geld inzamelt ten behoeve van de Stichting Steunfonds en subsidiair ten behoeve
van de Afdeling en niet andersom. Dit is mogelijk juist wat betreft de
feitelijke geldstromen sedert de ontvlechting van de Afdeling en de
stichtingen, maar ter zitting is gebleken dat de situatie niet zo eenvoudig is
als die geldstromen doen vermoeden. Daar is door gedaagden uiteengezet dat
collectes in beginsel door de Afdeling worden gehouden ‘met de stickers die
door het hele land gebruikt worden’. Dit zijn stickers op de bekende
collectebussen en dergelijke.
4.28.
Onjuist is naar het oordeel van de
rechtbank in zijn algemeenheid de stelling van gedaagden dat ‘baten die ten
behoeve van het Dierentehuis [naam] waren ontvangen door de
Dierenbescherming[de Afdeling], werden overgemaakt naar de daartoe opgerichte
Stichting Steunfonds en dat baten die rechtreeks zijn ontvangen door Stichting
Steunfonds niet zijn genoteerd in de administratie van de Dierenbescherming[de
Afdeling]’ en dat er daarbij van ongeoorloofde onttrekkingen geen sprake is
geweest. Dat alle gelden die binnenkwamen bij de[de Afdeling], bestemd waren
voor het dierenasiel is ter comparitie een standpunt gebleken dat is gebaseerd
op de bedoeling van schenkers – en mogelijk ook erflaters – in het algemeen.
Gedaagden dienen onder ogen te zien dat zij wanneer zij concluderen dat gelet
op deze bedoeling van de schenkers het vermogen van het dierenasiel gealloceerd
diende te worden in de Stichting Steunfonds, zij strikt genomen dienen te
bewijzen voor welk doel een schenking/legaat/contributiebetaling bestemd geweest
is en dat dit in beginsel voor elk muntje in de collectebus geldt.
4.29.
Gedaagden beroepen zich onder meer op
de overeenkomst tussen de Afdeling en de Asielstichting van 29 april 2009, op
grond waarvan de Asielstichting 75% van de jaarlijkse contributie-inkomsten van
de Afdeling ontvangt en 75% van de jaarlijkse collecte, waarvan de achtergrond
is het volgens gedaagden bestaande gegeven dat de baten die de[de Afdeling]
ontving, in feite voor het dierenasiel bestemd waren.
Tot het sluiten van deze
overeenkomst is kennelijk besloten door personeel overlappende besturen, dus
door personen die handelden voor de gevende en voor de ontvangende
rechtspersonen, rechtspersonen dus met in beginsel niet parallel lopende, maar
tegenstrijdige belangen. Hierbij werd gehandeld op grond van interpretatie van
de bedoeling van schenkers en erflaters, voor welke interpretatie het
Nederlandse recht vrijwel geen ruimte laat. Het doel waarvoor gehandeld werd,
was niet dat van de Dierenbescherming in het algemeen zoals vermeld op de
stickers op de collectebussen.
4.30.
Dat de hiermee opgebouwde organisatie
beter dan de oorspronkelijke in staat het dierenasiel draaiende te houden,
zoals gedaagden stellen, wil de rechtbank wel aannemen en ook wil zij wel
aannemen dat het overgrote deel van de schenkingen, legaten en erfstellingen
binnen het gebied waarover het hier gaat, voor dat dierenasiel bestemd waren.
Gedaagden hebben echter ter comparitie de situatie vergeleken met de opbouw van
een concern met meerdere b.v.’s met verschillende taken. Daarmee hebben zij
aangegeven waar hun wezenlijke misvatting omtrent de aard van de situatie
bestaat. Anders dan gedaagden lijken te stellen is een stichting of een
vereniging een wezenlijk andere organisatie dan een b.v. en nemen bestuurders en
leden van stichtingen en verenigingen een geheel andere positie in tegenover de
rechtspersoon en zijn vermogen dan aandeelhouders van een vennootschap. Zij
krijgen de gelegenheid hun standpunten bij akte aan te passen.
4.31.
Op 6 mei 2004 is door de[de Afdeling],
vertegenwoordigd door [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub b] – ten aanzien van
wie eiseressen de vraag stellen of zij op dat moment wel bevoegd was de
Afdeling te vertegenwoordigen – een onroerende zaak, [adres], voor
€ 39.000,00 overgedragen aan de Stichting Steunfonds. De koopprijs zou
door verrekening zijn voldaan, stellen eiseressen en de werkelijke waarde zou
€ 325.000,00 zijn. Gedaagden stellen dat [adres] tegen boekwaarde door
de[de Afdeling] is overgedragen aan de Stichting Steunfonds. Zij dienen hun
standpunt in zoverre te verduidelijken dat wordt uitgelegd op welke titel de
overdracht heeft plaatsgevonden en waarom, mede in verband met deze titel, de
boekwaarde als uitgangspunt is genomen.
4.32.
De schenking van € 60.000,00 van
de Stichting Dierenzorg is volgens gedaagden niet aan de[de Afdeling] gedaan,
maar aan de Asielstichting. Vooralsnog is dit onvoldoende duidelijk. De
rechtbank zal gedaagden in de gelegenheid stellen dit nader te onderbouwen bij
akte.
4.33.
[gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en
[gedaagde sub b] wordt onrechtmatig handelen verweten. Eiseressen zullen de
grondslag van dit onderdeel moeten verduidelijken en in het bijzonder moeten
aangeven of er verband bestaat tussen dit verwijt en hun standpunt dat
[gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub b] onbehoorlijk bestuurd
hebben. Dit laatste wordt gesteld in een brief aan hen van de advocaat van de
Landelijke Vereniging. Bij brief van 19 maart 2010 zijn de bestuurders van de
Stichting Steunfonds en de Asielstichting door de Landelijke Vereniging
aansprakelijk gesteld uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. De Landelijke
Vereniging zal hierbij moeten aangeven om het bestuur van welke rechtspersoon
het hier gaat, welk onbehoorlijk bestuur precies verweten wordt en op welke grond
zij dit verwijt maakt, waar onbehoorlijk bestuur immers een interne kwestie is
van de rechtspersoon die bestuurd wordt (art. 2:9 BW) en het hier kennelijk
niet om bestuurders van de Landelijke Vereniging gaat.
4.34.
De tot [gedaagde sub 3] en [gedaagde
sub b] gerichte vorderingen tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van
€ 500.000,00 dienen door eiseressen nader onderbouwd te worden.
4.35.
De vordering gericht op het afleggen
van rekening en verantwoording door de Stichting Steunfonds, de Asielstichting,
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub b] tegenover de Landelijke Vereniging ten
aanzien van alle gelden die sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan
de Stichting Steunfonds en de Asielstichting, dient in zoverre nader onderbouwd
te worden dat moet worden aangegeven in welke hoedanigheid, over welke periode
en op grond van welke regel de genoemde gedaagden deze rekening en
verantwoording moeten afleggen.
4.36.
Partijen zullen in de gelegenheid
worden gesteld bij akte de hierboven (zie 4.5, 4.22, 4.26 en 4.30-4.35)
bedoelde toelichtingen te geven. Verder zal iedere beslissing worden
aangehouden.
de
voorwaardelijke reconventie
4.37.
Nu nog niet vaststaat of de voorwaarde
dat de vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling geheel of
gedeeltelijk afgewezen worden, wordt vervuld, komt de rechtbank nog niet aan
een beoordeling in reconventie toe. Gezien het gevoerde verweer overweegt de
rechtbank, zoals ook ter comparitie al naar voren is gekomen, dat in beginsel
elke rechtshandeling, ook het instellen van een reconventionele vordering,
onder een voorwaarde kan worden verricht.
De
beslissing
De rechtbank
in
conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal
komen van 
1 mei 2013 voor het nemen van een akte door de Landelijke
Vereniging en de Afdeling over hetgeen is bedoeld onder 4.37, waarna de
gedaagden op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in
voorwaardelijke reconventie
5.3.
verstaat dat in reconventie nog geen
beslissing kan worden genomen (4.37).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op
17 april 2013.

Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van
1. de
vereniging
NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN,
gevestigd te
‘s-Gravenhage,
2. de
vereniging
AFDELING OVERGELDER VAN DE
NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN,
gevestigd te
Apeldoorn,
eiseressen in
conventie,
verweerders in
voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr.
K.T.B. Salomons te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden][gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden][gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden][gedaagden][gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden][gedaagden][gedaagden]
[gedaagden]
[gedaagden][gedaagden][gedaagden]
[gedaagden]
gedaagden in
conventie,
eisers in
voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr.
J.E.M. Oude Kempers te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook
als de Landelijke Vereniging, de Afdeling, de Stichting Steunfonds, de
Asielstichting, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
aangeduid worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van
de procedure blijkt uit:
·        
het tussenvonnis van
17 april 2013
·        
de akte van de Landelijke
Vereniging en de Afdeling
·        
de antwoordakte tevens
houdende wijziging van eis van de Stichting Steunfonds, de Asielstichting,
[gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
·        
de antwoordakte van de
Landelijke Vereniging en de Afdeling.
1.2.
Ten slotte is
vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
in conventie
2.1.
Partijen zijn
bij het tussenvonnis van 17 april 2013 (hierna: het tussenvonnis) in de
gelegenheid gesteld op een aantal onderdelen toelichting te geven. Dit betreft:
·        
de mogelijke aanpassing van
de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting (tussenvonnis
4.1-4.5),
·        
de grondslag van de
stelling van eiseressen dat de statutenwijzigingen nietig zijn (tussenvonnis
onder 4.9),
·        
drie onderwerpen die volgen
uit de beslissing van de rechtbank dat de gewraakte besluiten tot wijziging van
de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting nietig zijn, te
weten:
·        
(1) de gevolgen van het
geven van uitvoering aan de nietige besluiten (tussenvonnis onder 4.21),
·        
(2) herleving van de
statuten van 2005 als de wijzigingsbesluiten nietig zijn (tussenvonnis 4.22),
·        
(3) de complicaties die
ontstaan doordat de statuten 2005 naar de niet meer bestaande Afdeling Ede
verwijzen (tussenvonnis onder 4.23),
·        
de toelaatbaarheid van het
onderbrengen van kapitaal en het re-alloceren daarvan, mede gelet op het verbod
van belangenverstrengeling (4.26 van het tussenvonnis),
·        
het standpunt van gedaagden
omtrent de in het tussenvonnis onder 4.30 bedoelde materie, kort gezegd hun
positie gelet op de aard van de stichting en de vereniging,
·        
de titel van overdracht van
[onroerende zaak] en de reden waarom daarbij de boekwaarde gehanteerd is (4.31
van het tussenvonnis),
·        
de schenking van
€ 60.000,00 die niet aan de Afdeling Ede maar aan de Asielstichting gedaan
zou zijn (4.32 van het tussenvonnis),
·        
toelichting op de grondslag
van het verwijt van onrechtmatig handelen dat is gemaakt aan [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] (4.33 van het tussenvonnis),
·        
een nadere onderbouwing van
de vordering tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 500.000,00
(4.34 van het tussenvonnis),
·        
de nadere onderbouwing van
de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording (4.35 van het
tussenvonnis).
De mogelijke aanpassing van de statuten van de Stichting Steunfonds en
de Asielstichting (tussenvonnis 4.1-4.5)
2.2.
Eiseressen
geven aan dat hun vordering erop is gericht dat de statuten van beide
stichtingen gaan luiden conform art. 4 lid 1 van de statuten uit 2005 (prod. 9
en 10 van eiseressen). De lettertoevoeging is een fout. Artikel 4 lid 1 dient
te luiden conform de statuten van de Stichting Steunfonds artikel 4.1, dus
conform de tekst uit 2005.
De grondslag van de stelling van eiseressen dat de statutenwijzigingen
nietig zijn (tussenvonnis onder 4.9)
2.3.
De rechtbank
nam aan dat het standpunt van eiseressen was gebaseerd op de gelijkluidende
bepalingen van art. 11 lid 1 van de statuten van de Stichting Steunfonds en de
Asielstichting in de versie 2005. Dit is volgens eiseressen de primaire
grondslag, in combinatie met art. 16 lid 6 ad B van de statuten van de Afdeling
zoals die voor 2008 golden.
De gevolgen van het geven van uitvoering aan de nietige besluiten
(tussenvonnis onder 4.21)
2.4.
Gedaagden
stellen voorop dat de nietigheid van de besluiten tot wijziging van de statuten
van de beide stichtingen in beginsel nietigheid van de daarop voortbouwende
akten van statutenwijziging tot gevolg zou hebben, hetgeen zou betekenen dat de
besturen van de stichtingen niet conform de geldende stichtingsstatuten zijn
samengesteld en dat het bestuur van de Afdeling Ede tot de juridische fusie op 18
juli 2009 – toen die afdeling ophield te bestaan – bestuurder is gebleven van
beide stichtingen.
2.5.
Gedaagden menen
dat de absolute werking van de statuten hier dient te wijken voor de eisen van
redelijkheid en billijkheid omdat handhaving van art. 1 van de
stichtingsstatuten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is.
2.6.
Naar het
oordeel van de rechtbank biedt de wet in dit geval geen ruimte om ‘de absolute
werking van de statuten’ opzij te zetten teneinde langs de weg van redelijkheid
en billijkheid het resultaat te bereiken dat de statuten wilden uitsluiten. Er
is sprake van nietigheid van de besluiten. Nu gedaagden geen gronden aanvoeren
waarom de rechtbank terug zou moeten komen op deze bindende eindbeslissing,
maar slechts met een beroep op redelijkheid en billijkheid betogen dat zij
liever een andere beslissing zouden zien, is er geen reden om op deze
eindbeslissing terug te komen.
2.7.
Eiseressen
stellen zich terecht op het standpunt dat de uitvoeringshandelingen van de nietige
besluiten geen rechtsgevolgen hebben. Terecht ook wijzen zij overigens, evenals
gedaagden, op het mogelijke beroep dat derden te goeder trouw op de regel van
art. 2:16 lid 2 BW kunnen doen.

Herleving van de statuten van 2005 (tussenvonnis 4.22)
2.8.
De conclusie
van eiseressen dat de statuten 2005 nog gelden en die van 2008 geacht moeten
worden niet tot stand te zijn gekomen, is juist.
2.9.
Dit betekent
inderdaad, zoals gedaagden stellen, dat er op dit moment geen bestuur aanwezig
is bij de stichtingen omdat het bestuur van de Afdeling Ede als zodanig niet
meer bestaat. Het betekent ook dat de bestuurs- en
vertegenwoordigingshandelingen van de besturen die waren aangetreden op grond
van de gewijzigde statuten, nu de besluiten tot statutenwijziging nietig zijn
gebleken, verricht zijn door een onbevoegd bestuur en onbevoegde bestuurders.
Dit speelt bij een aantal van de hierna te behandelen onderwerpen een rol. De
rechtbank zal het noemen van deze onbevoegdheid hierna niet steeds herhalen.
De complicaties die ontstaan doordat de statuten 2005 naar de niet meer
bestaande Afdeling Ede verwijzen (tussenvonnis onder 4.23)
2.10.
Wijziging van
de stichtingsstatuten is volgens de Stichting Steunfonds en de Asielstichting
noodzakelijk omdat de stichtingen geen bestuur meer hebben.
De functies van de
Afdeling Ede in de organisatie van de beide stichtingen zijn niet overgegaan
door de fusie.
2.11.
Gedaagden
verwijzen hier naar art. 2:294 BW. Die procedure lijkt aangewezen nu aangenomen
mag worden dat ongewijzigde handhaving van de statuten tot gevolgen leidt die
bij de oprichting van de stichtingen redelijkerwijs niet kunnen zijn gewild,
maar het is een verzoekschriftprocedure die niet in deze dagvaardingsprocedure
kan worden ingebouwd, zoals gedaagden in conventie als eisers in
voorwaardelijke reconventie bepleiten.
2.12.
De rechtbank
komt aan het einde van de overwegingen in conventie terug op deze problemen
rond de statutenwijziging.
De toelaatbaarheid van het onderbrengen/re-alloceren van kapitaal, mede
gelet op het verbod van belangenverstrengeling (4.26 van het tussenvonnis) en
het standpunt van gedaagden omtrent de in het tussenvonnis onder 4.30 bedoelde
materie, kort gezegd hun positie gelet op de aard van de stichting en de
vereniging
2.13.
De allocatie
van gelden, stellen gedaagden, heeft plaatsgevonden in de periode van 2004 tot
aan de statutenwijzigingen in 2008. [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 3] en
[gedaagde sub 5] waren toen bevoegd bestuurders van de Afdeling Ede. Op deze
periode heeft onder meer betrekking overweging 4.28 van het tussenvonnis.
2.14.
Indien en voor
zover gedaagden betogen dat de personele overlapping of zelfs het personeel
samenvallen van stichtingsbesturen betekent dat er geen sprake kan zijn van
belangenverstrengeling – in feite komt daar de rechtvaardiging van het handelen
van [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] op neer – berust hun
standpunt op een misvatting omtrent de taken van stichtingsbestuurders. Het
feit dat dezelfde personen in twee besturen zitten verandert niets aan het
gegeven dat er sprake is van twee rechtspersonen met eigen belangen die door
elk bestuur voor de door hem bestuurde rechtspersoon behartigd moeten worden.
2.15.
Wat betreft de
allocatie van gelden heeft de rechtbank in het tussenvonnis (4.27-4.30) een
aantal beslissingen genomen en standpunten neergelegd waarop gedaagden niet
hebben gereageerd. Zij hebben onder meer hun visie ten aanzien van de
interpretatie van de bedoeling van schenkers en erflaters, de kwestie van de
belangenverstrengeling en de concern-achtige opbouw van de stichtingen en de
Afdeling nader toegelicht en zijn daarbij gebleven. De ontoelaatbaarheid van
het handelen van de bestuurders zoals die volgt uit de overwegingen 4.27-4.30
van het tussenvonnis, waar de rechtbank bij blijft, staat vast.
De titel van overdracht van [onroerende zaak] en de reden waarom daarbij
de boekwaarde gehanteerd is (4.31 van het tussenvonnis)
2.16.
Gedaagden
merken ter toelichting op dat deze onroerende zaak aan de Stichting Steunfonds
is verkocht, niet geschonken, door de Afdeling Ede met om fiscale redenen
gebruikmaking van de interne reorganisatie-vrijstelling.
Dit laatste betekende
dat de waarde van de zaak gelijk moest blijven, zodat de boekwaarde de
koopprijs moest vormen. De koopprijs is voldaan door verrekening met een schuld
van de Afdeling Ede aan de Stichting Steunfonds.
2.17.
Van een
werkelijke reorganisatie – dus los van de fiscale definitie die hier een rol
speelt – zou sprake zijn als het verdelen van gelden zo kon plaatsvinden als
het standpunt van gedaagden over het wezen van de organisatie juist zou zijn
dat in het tussenvonnis onder 4.30 is verworpen. Van een werkelijke verkoop is,
gelet op de vaststelling van de verkoopprijs, evenmin sprake. De overheveling
van de zaak van de Afdeling naar de Stichting Steunfonds houdt een materiële
bevoordeling van laatstgenoemde in ten belope van het verschil tussen de waarde
in het economisch verkeer en de boekwaarde. Een titel voor die bevoordeling is
niet genoemd.
2.18.
Voorts blijkt
uit de nu gegeven toelichting dat de handeling onvoldoende in de stukken van de
Afdeling geadministreerd was.
Andere overboekingen
2.19.
Gedaagden geven
de volgende toelichting op enkele onderdelen.
·        
Het in 2005 ontvangen
legaat [X] ad € 200.199,00 (tussenvonnis 2.13) is op grond van een
bestuursbesluit door de Afdeling als gift verstrekt aan de Stichting
Steunfonds.
·        
In 2006 is
€ 575.000,00 als gift overgemaakt aan de Stichting Steunfonds door de
Afdeling Ede (tussenvonnis onder 2.14).
·        
De in het tussenvonnis
onder 2.16 genoemde bedragen zijn niet aan de Stichting Steunfonds maar aan de
Asielstichting overgemaakt. Dit gebeurde in het kader van de 75%-overeenkomst.
Het gaat dan om (in 2007) een legaat van € 22.689,00, collectes tot een
bedrag van € 11.852,00 en € 9.349,00 aan contributies alsmede (in
2008) een legaat van € 5.000,00, collectes tot een bedrag van
€ 8.851,00 en € 13.064,00 aan contributies.
2.20.
Bij deze
handelingen zal steeds vastgesteld moeten worden of het initiatief uitgegaan is
van de Afdeling en niet in wezen van een van beide stichtingen via hun invloed
op het Afdelingsbestuur. In het laatste geval kan namelijk niet geoordeeld
worden dat er sprake is geweest van vrijgevigheid bij de Afdeling (voor de twee
handelingen in 2005 en 2006) of van een overeenkomst waarbij
wilsovereenstemming bestond (voor de basis van de handelingen in 2007 en 2008).
Vooralsnog is het debat op dit onderdeel niet voltooid.
De schenking van € 60.000,00 die niet aan de Afdeling Ede maar aan
de Asielstichting gedaan zou zijn (4.32 van het tussenvonnis)
2.21.
Volgens
gedaagden is hier sprake van een misslag in het vonnis. Het bedrag van
€ 60.000,00 is in oktober 2010 door de Stichting Dierenzorg aan de
Asielstichting – niet aan de Afdeling – gedoneerd. Eiseressen hebben dit niet
weersproken. Daarmee behoeft dit onderwerp geen verdere behandeling meer. Van
onrechtmatig handelen of belangenverstrengeling is hier niet gebleken.
De grondslag van het verwijt van onrechtmatig handelen dat is gemaakt
aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] (4.33 van het
tussenvonnis)
2.22.
Eiseressen
geven aan dat de aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4]
gemaakte verwijten de volgende handelingen als Afdelingsbestuurders betreffen:
1.   medewerking aan
statutenwijziging in de wetenschap dat de benodigde goedkeuring van de Landelijke
Vereniging ontbrak,
2.   onttrekken van gelden aan
Afdelingen,
3.   behartigen van
tegenstrijdige belangen in strijd met de Afdelingsstatuten,
4.   wijzigen van bestemming van
legaten,
5.   het voeren van een
gebrekkige administratie,
6.   het toebrengen van schade
aan de belangen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling door de Landelijke
Vereniging en de Afdeling zeggenschap over het dierenasiel te ontnemen en
daarmee in strijd met het CBF-convenant te laten handelen, controle op de
besteding van middelen te ontnemen, toezicht op feitelijk actieve personen te
ontnemen en het re-alloceren van baten,
7.   handelen in strijd met art.
28 (15 oud) Handelsregisterbesluit zoals gebleken uit de controles van de
jaarrekeningen 2005 en 2006 van de Afdeling Ede (producties 24 en 25 van
eiseressen).
2.23.
Inmiddels is
komen vast te staan dat de hier onder 1, 2, 3, 4 en 5 gestelde feiten juist
zijn. Hetzelfde geldt, gelet op de daarbij genoemde producties, voor het onder
7 vermelde.
Ten aanzien van het onder 6 bedoelde toebrengen van schade staat
vooralsnog niet vast dat hier sprake is van een bepaald bedrag aan materiële
schade, maar wel dat de nietige statutenwijzigingen de Afdeling zeggenschap
over het dierenasiel heeft ontnomen, waardoor strijd met het CBF-convenant is
ontstaan, terwijl ook de controle op de besteding van middelen, toezicht op
feitelijk actieve personen en toezicht op het re-alloceren van baten niet meer
mogelijk is geweest.
2.24.
Uit het zojuist
overwogene volgt dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] als
Afdelingsbestuurders tekortgeschoten zijn in de behoorlijke uitoefening van hun
taak jegens de Afdeling. Zij zijn op grond van art. 2:9 BW hoofdelijk voor de gevolgen
hiervan aansprakelijk; van de disculpatiemogelijkheid genoemd aan het slot van
art. 2:9 BW is geen sprake.
2.25.
Eiseressen
geven aan dat de aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4]
gemaakte verwijten de volgende handelingen als stichtingsbestuurders betreffen:
·        
ongerechtvaardigde
verrijking ten koste van de Afdeling,
·        
weigering mee te werken aan
het herstel van de personele unie,
·        
weigering de Afdeling
financieel te compenseren,
·        
weigering van het afleggen
van rekening en verantwoording.
2.26.
Naar het
oordeel van de rechtbank is er geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking
van de stichtingsbestuurders. Daargelaten dat een aantal bevoordelingen van de
stichtingen om diverse redenen op losse schroeven staan, is niet gebleken dat
[gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] of een van hen daardoor
in persoon verrijkt is/zijn. Evenmin kan voorshands worden aangenomen dat (een
van) de stichtingen ongerechtvaardigd verrijkt is/zijn omdat de verrijkingen
die hier bedoeld zijn, niet zonder redelijke grond plaatsvonden. Er lagen
namelijk, moet worden aangenomen, overeenkomsten met de stichtingen aan ten
grondslag. Dat deze mogelijk aantastbaar zijn, leidt mogelijk tot een ongedaanmakingsverplichting,
niet tot een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
2.27.
De weigering
mee te werken aan het herstel van de personele unie moet, nu de
statutenwijzigingen nietig zijn gebleken, gelet op de omstandigheden van het
geval waaronder het gegeven dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde
sub 4] wisten althans, behoorden te begrijpen, dat de statutenwijzigingen
dubieus waren, als onrechtmatig jegens de Afdeling worden gezien van de
personen die beslissen over de inhoud van de stichtingsstatuten.
2.28.
De weigering de
Afdeling financieel te compenseren moet gezien worden als een weigering van de
stichtingen, de rechtspersonen. Er is onvoldoende gesteld en gebleken om hier
van persoonlijk onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en
[gedaagde sub 4] te kunnen spreken.
2.29.
De
verplichtingen tot het afleggen van rekening en verantwoording komen hierna aan
de orde.
De nadere onderbouwing van de vordering tot hoofdelijke veroordeling tot
betaling van € 500.000,00 gericht tot [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]
(4.34 van het tussenvonnis)
2.30.
Deze kwestie
verliest zijn belang omdat de rechtbank, zoals hierna zal blijken, aan de
tertiaire, oftewel meer subsidiaire vordering tot veroordeling van de
stichtingen, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tot betaling van
€ 500.000,00 niet toekomt.
De nadere onderbouwing van de vordering tot het afleggen van rekening en
verantwoording door de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub
3] en [gedaagde sub 4] tegenover de Landelijke Vereniging ten aanzien van alle
gelden die sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan de Stichting
Steunfonds en de Asielstichting in die zin dat wordt aangegeven in welke
hoedanigheid, over welke periode en op grond van welke regel de genoemde
gedaagden deze rekening en verantwoording moeten afleggen (4.35 van het
tussenvonnis)
2.31.
Dat [gedaagde
sub 3] en [gedaagde sub 4], zoals eiseressen aanvoeren, zich hebben schuldig
gemaakt aan onbehoorlijk bestuur, is al beslist. Dat zij zolang zij als
bestuurder in functie zijn, medewerking moeten verlenen aan een voor de
stichtingen minst schadelijke wijze van afrekening met de Afdeling, zoals
eiseressen stellen, is op zichzelf juist, maar zinledig nu [gedaagde sub 3] en
[gedaagde sub 4] geen bestuurder zijn. Zij dienen echter wel, aangenomen dat
zij in feite over de administratie van de stichtingen hebben beschikt en
beschikken, in overeenstemming met de zorgvuldigheid die, gezien het
voorgaande, van hen tegenover de stichtingen en de Afdeling gevergd wordt, mee
te werken aan die afrekening voor zover dat op hun weg ligt, en in dat verband
rekening en verantwoording van hun handelen af te leggen.
2.32.
Aansluitend bij
de vorige overweging moet thans worden vastgesteld dat [gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4], die in feite het beheer over de stichtingen
hebben gevoerd op grond van nietige statutenwijzigingen, verplicht zijn van dat
beheer rekening en verantwoording af te leggen aan de stichtingen, dus in feite
tegenover hun nieuwe besturen danwel, mogelijk in het kader van een
statutenwijzigingsprocedure, tegenover een tijdelijk bestuurder. De Landelijke
Vereniging en de Afdeling staan hier, behoudens de mogelijkheid waar partijen
zich nog niet over uitgelaten hebben, van een herleving van regels die gegolden
hebben voor de statutenwijzigingen van 2008, buiten.
2.33.
Eiseressen
betogen dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] als
ex-bestuurders van de Afdeling verantwoordelijk zijn voor de litigieuze
overboekingen waardoor de Afdeling is verarmd en de stichtingen
ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Zij moeten als stichtingsbestuurders inzicht
geven, terwijl zij en de stichtingen verantwoording moeten afleggen over – is
kennelijk bedoeld – dat wat vanuit de Afdeling ontvangen is. Naar het oordeel
van de rechtbank is dit te begrijpen onder de verplichting tot zorgvuldigheid
bedoeld in de overwegingen 2.31 en 2.32 hierboven en onder de zojuist besproken
verplichting tot rekening en verantwoording.
Slotoverwegingen
2.34.
In het
voorgaande is een aantal beslissingen genomen dat, vertaald naar de vorderingen
zoals die er nu liggen, het volgende oplevert.
a.   De vordering tot
veroordeling van de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3]
en [gedaagde sub 4] om mee te werken aan de statutenwijziging zoals vastgelegd
in de bij dagvaarding opgenomen conceptakte is, los van het probleem van de
onmogelijkheid voor de stichtingen om na te komen nu zij geen bestuur hebben,
niet toewijsbaar bij gebrek aan belang. De statuten van vóór 2008 zijn immers
van kracht gebleven in verband met de nietigheid van de wijzigingsbesluiten.
b.   Dit betekent dat de
subsidiaire vordering tot veroordeling van de Stichting Steunfonds, de
Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om mee te werken aan de
statutenwijziging zoals vastgelegd in de bij dagvaarding opgenomen conceptakte
en de meer subsidiaire vordering tot veroordeling van de stichtingen, [gedaagde
sub 3] en [gedaagde sub 4] tot betaling aan de Afdeling van € 500.000,00
althans een bedrag dat volgens de Landelijke Vereniging genoegzaam is, evenmin
toegewezen kunnen worden. Het feit dat de primaire vordering wordt afgewezen
bij gebrek aan belang, houdt immers in dat eiseressen in conventie al hebben
bereikt wat zij met hun primaire vordering wilden bereiken, te weten de
gevolgen van de nietigheid van de wijzigingsbesluiten.
c.   De vordering die erop is
gericht de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en
[gedaagde sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot het afleggen van rekening en
verantwoording aan de Landelijke Vereniging ten aanzien van alle gelden die
sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan de twee stichtingen onder
afgifte van complete en volledige afschriften van alle legaten, nalatenschappen
en bijbehorende bankafschriften op verbeurte van een dwangsom, is in beperkte
mate toewijsbaar, zoals is aangegeven onder 2.31-2.33 hierboven.
d.   De vordering om [gedaagde
sub 3] en [gedaagde sub 4] te veroordelen af te treden als bestuurders van de
Stichting Steunfonds en de Asielstichting is niet toewijsbaar bij gebrek aan
belang. De statuten van vóór 2008 zijn immers van kracht gebleven.
e.   De vordering [gedaagde sub
3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] te verbieden ter zake van hun
aansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende gevolgen een beroep te doen op
de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering is evenmin toewijsbaar bij gebrek
aan belang. Zij gelden immers op grond van de in stand gebleven statuten van
vóór de nietig verklaarde wijzigingen niet als bestuurders.
f.    Eiseressen vorderen een
verklaring voor recht dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub
4] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Vooralsnog is inderdaad gebleken
van ontoelaatbaar handelen van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en/of
[gedaagde sub 4], maar een algemeen geformuleerde kwalificatie daarvan is nog
niet te geven. Het is zelfs de vraag of het ontoelaatbaar geachte handelen
juridisch als enige vorm van laakbaar handelen te kwalificeren is. Het gaat in
enkele gevallen inderdaad om tekortschieten in de vervulling van de
bestuurstaak tegenover de Afdeling (bijvoorbeeld 2.15, 2.18, mogelijk 2.20 en
voorts 2.24 en 2.27). Deels echter gaat het kennelijk niet om onrechtmatig
handelen jegens (een van) eiseressen, maar om tekortschieten als bestuurders
van de stichtingen (bijvoorbeeld 2.24). Het is nu aan eiseressen, als zij
hierop willen doorprocederen (zie hieronder), te stellen in welke zin jegens
(een van) hen onrechtmatig gehandeld is en dat dit onrechtmatige handelen (een
van) hen schade heeft berokkend.
2.35.
Alles overziend
is de rechtbank van oordeel dat partijen, die handelen met gebruikmaking van in
het algemeen door willekeurige personen ten behoeve van de doeleinden van de
verenigingen en stichtingen beschikbaar gestelde gelden, aan het bovenstaande
voldoende houvast moeten hebben om in overleg tot een oplossing van hun
problemen en een probleemloze voortzetting van de activiteiten van die
rechtspersonen te komen. Daarbij dient hun eerste zorg te zijn de
statutenwijziging van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting, waartoe een
verzoekschriftprocedure voorshands geoordeeld, noodzakelijk lijkt te zijn.
2.36.
Welke
procedurele weg partijen verder kiezen, is aan hen. De rechtbank noemt twee
mogelijkheden:
1.   Het logische vervolg op dit
vonnis is een rolverwijzing, die dan ook gegeven zal worden, teneinde
eiseressen in de gelegenheid te stellen te reageren op onderdeel f van
overweging 2.34 en zich uit te laten over de onderwerpen bedoeld in de
overwegingen 2.11 en 2.20. Gedaagden zullen daarop bij akte kunnen reageren.
2.   De meest gerede partij –
dat kan het bestuur van de Landelijke Vereniging zijn – stelt de
verzoekschriftprocedure tot statutenwijziging in werking. In die procedure zal
een zitting worden bepaald. Partijen vragen ondertussen om een comparitie in de
nu voorliggende zaak die gelijktijdig met de behandeling van het rekest dient
te worden bepaald. Op alle onderdelen kan vervolgens ter zitting een – goed
voor te bereiden – vaststellingsovereenkomst worden gesloten en kan de gewenste
tekst van de statuten worden vastgesteld, waarop een en ander in een
proces-verbaal kan worden vastgelegd.
2.37.
Thans wordt
iedere verdere beslissing aangehouden.
In voorwaardelijke reconventie
2.38.
Eisers in
voorwaardelijke reconventie hebben hun eis gewijzigd in die zin dat zij thans
onder de voorwaarde dat de vorderingen van de Landelijke Vereniging en de
Afdeling geheel of gedeeltelijk afgewezen worden, vorderen
·        
de Landelijke Vereniging en
de Afdeling op straffe van een dwangsom te veroordelen om al datgene te doen
wat nodig is of mocht blijken te zijn om de statuten van de Stichting
Steunfonds en de Asielstichting zodanig te wijzigen dat de Stichting Steunfonds
wordt bestuurd door het bestuur van de Asielstichting en de Asielstichting
wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit drie of vijf leden, die allen
lid moeten zijn van de Afdeling, een en ander overeenkomstig de tekst van de
statuten zoals deze als productie 14a en b aan de dagvaarding is gehecht, en
met benoeming van H.A. [gedaagde sub 3], B.G.W. [gedaagde sub 4] en J.A.C.
Böhmer als bestuursleden,
·        
de Landelijke Vereniging op
verbeurte van een dwangsom te veroordelen aan eisers een kopie van het polisblad
te verstrekken van de door haar ten behoeve van hen afgesloten
bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en al datgene te doen wat nodig is om
een eventuele dekking onder die verzekering te bewerkstelligen,
·        
vermeerderd met kosten,
waaronder buitengerechtelijke en nakosten.
2.39.
Gedaagden
voeren verweer tegen de gewijzigde eis.
2.40.
De
reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen
van de Landelijke Vereniging en de Afdeling geheel of gedeeltelijk afgewezen
worden. Inmiddels is duidelijk dat de in dit verband meest wezenlijke
vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling zullen worden
afgewezen. Dit gebeurt echter niet omdat de Landelijke Vereniging en de
Afdeling in het ongelijk zijn gesteld, maar omdat zij geen belang hebben bij de
vorderingen. Met andere woorden: de situatie waarop de reconventionele
vordering ziet, dat is de situatie waarin de stellingen van de Landelijke
Vereniging en de Afdeling ten aanzien van de geldigheid van de statuten van de
stichtingen, verworpen zijn, doet zich niet voor.
2.41.
Nu de
voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, ontbreekt, komt
de rechtbank niet aan de behandeling ervan toe.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de
zaak weer op de rol zal komen van
 21 augustus 2013 voor het nemen van een akte
door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.36, waarna het schriftelijk
debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
3.2.
houdt iedere
verdere beslissing aan,
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
verstaat dat de
vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is
gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar
uitgesproken op 7 augustus 2013.