Verkoop vastgoed (Vereniging X)

Rechtbank Rotterdam 27 maart 2013 LJN BZ6308  (Vereniging X)

Zie ook Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318

Voorzitter, tevens enig bestuurder, laat de vereniging het pand verkopen aan bv van zoon. Voorzitter is hiertoe niet bevoegd, bestaan van volmacht van ALV kan niet worden aangetoond (twee verschillende versies van de notulen). Echter, situatie met twee besturen. “Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.”


Vonnis van 27 maart 2013

in de zaak van [eiseres] (de vereniging),
tegen 1. [gedaagde sub 1], -7. [gedaagde sub 7],

Eiseres zal hierna de vereniging genoemd worden.

1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
– het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
– de akte uitlaten 11 juli 2011 zijdens de vereniging
– de brief d.d. 29 augustus 2011 met producties zijdens de vereniging
– de brief d.d. 2 september 2011 met producties zijdens de vereniging
– het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 16 september 2011
– de akte uitlaten 13 juni 2012 zijdens de vereniging
– de akte uitlaten 25 juli 2012 zijdens de vereniging

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank overwogen dat een vereniging die een vordering instelt als de onderhavige, waarbij de geldigheid van de verkoop van een van haar vermogensbestanddelen ter discussie wordt gesteld, in beginsel ontvankelijk is in haar vordering, tenzij – zoals gedaagden gemotiveerd hebben gesteld – vast staat dat de personen die opdracht hebben gegeven tot het entameren van deze procedure toen daartoe niet bevoegd waren, dan wel dat, gegeven de ontwikkelingen nadien, (de bevoegde organen binnen) de vereniging deze procedure niet langer wenst (wensen) voort te zetten (in welk geval overigens afwijzing van de vordering meer voor de hand ligt dan niet ontvankelijk verklaring). Op gedaagden rust de bewijslast in deze.

2.2. Gedaagden hebben in dit kader ter comparitie van partijen op 16 september 2011 aangevoerd dat op een door Alladien bijeengeroepen vergadering is besloten om de procedure te beëindigen. Bij conclusie van dupliek zijn notulen van een ALV van 12 oktober 2008 overgelegd waarin is gesproken en beslist over het beëindigen van de huidige procedure.

2.3. De vereniging betwist dat de ALV van 12 oktober 2008 op rechtsgeldige wijze is bijeengeroepen. Volgens haar kunnen daarom aan eventuele besluiten die daar zijn genomen geen rechtsgevolgen worden verbonden. Zij legt daartoe over de voor deze ALV geldende oproeping met agenda, waar niet als agendapunt staat vermeld de huidige procedure te beëindigen. Voorts zijn volgens de vereniging de notulen van de ALV van 12 oktober 2008 achteraf door gedaagden gefabriceerd en blijkt dit uit het feit dat deze notulen pas een jaar na dato in het geding zijn gebracht, de notulen niet op een volgende ALV aan de leden ter goedkeuring zijn overgelegd en uit de notulen blijkt dat deze op dezelfde dag zijn opgemaakt en ondertekend.

2.4. De rechtbank acht op zichzelf hetgeen gedaagden hebben geproduceerd onvoldoende voor het bewijs. Daarbij is het volgende meegewogen. Op de agenda ten behoeve van de ALV van 12 oktober 2008 staat niet vermeld dat beëindiging van de huidige procedure zal worden behandeld, hetgeen wel had gemoeten krachtens artikel 12 lid 5 van de statuten. Partijen zijn het erover eens dat notulen van een ALV in het algemeen niet ter vergadering werden besproken en vastgesteld; de status van de overgelegde notulen van 12 oktober 2008 staat daarmee ter discussie. Tenslotte heeft de advocaat van de vereniging bij brief van 2 september 2011 nadrukkelijk betwist dat het bestuur/de leden van de vereniging de onderhavige procedure niet langer wenst/wensen.
Dat betekent dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat afwijking van het onder 2.1. bedoelde beginsel rechtvaardigt.

2.5. De rechtbank is evenwel ambtshalve bekend met het op 27 maart 2013 uitgesproken vonnis in de zaak met zaak- en rolnummer 339828 / HA ZA 09-2789, waarin de vordering om de besluiten van 22 juni 2008 en ook het besluit tot beëindiging van deze procedure nietig te verklaren is afgewezen. (Rb. Rotterdam 27 maart 2013 (blogpost) LJN BZ6318)

2.5.1. De in dat vonnis onder 2.2 genoemde, op 30 juni 2008 in het Handelsregister opgenomen, personen moeten geacht worden toen het wettig bestuur te hebben gevormd. Dit bestuur was bevoegd om de procedure te beëindigen. In die procedure is aangenomen dat een dergelijk besluit is genomen. Wat er ook van zij van de ALV op 12 oktober 2008, het bestuur moet blijkens de statuten (artikel 8 lid 2 jo artikel 9 lid 1 en 3) en bij gebreke van nadere regelingen geacht worden bevoegd te zijn tot het nemen van een dergelijk besluit. Als een dergelijk besluit is genomen, kan de vordering niet worden toegewezen.

2.5.2. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over (de consequentie van) dat vonnis, dat immers tussen andere partijen is gewezen en dan ook deze partijen niet bindt. Het komt de rechtbank, gelet op de materiële verbanden tussen de procedures, echter hoogst ongewenst voor als er met elkaar niet verenigbare beslissingen worden genomen. De zaak wordt dus naar de rol verwezen.

2.6. De rechtbank ziet aanleiding om voor het geval vorenstaand beletsel niet bestaat, het volgende ten aanzien van de geldigheid van de koopovereenkomsten en notariële leveringen op 7 september 2007 van het pand aan de [adres] vast te overwegen.

2.7. Volgens de transportakte heeft een persoon werkzaam op het notariskantoor “[gedaagde sub 7]” namens verkoper getekend. Hij handelde daarbij als schriftelijk gevolmachtigde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Deze personen handelden bij het geven van de volmacht “als gezamenlijk bevoegde bestuurders van de vereniging; als zodanig de vereniging bij het geven van de volmacht rechtsgeldig vertegenwoordigende”. De vraag is of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bij de verkoop van het pand als zodanig mochten optreden.

2.8. Volgens gedaagden is dat het geval. Zij hebben daartoe bij dupliek aangevoerd dat het bestuur op dat moment alleen nog bestond uit de voorzitter [gedaagde sub 3] die op grond van artikel 6 lid 4 van de statuten bevoegd was om de vereniging te vertegenwoordigen en op de ALV van 7 januari 2007 aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (conform artikel 9 lid 2 van de statuten) de machtiging is verstrekt tot verkoop van het pand aan een derde, dan wel als die transactie niet door zou gaan, aan [gedaagde sub 5].

2.9. De vereniging voert aan, onder overlegging van een versie van de notulen van de ALV van 7 januari 2007, die op cruciale punten afwijkt van de door gedaagden overgelegde notulen, dat op de ALV van 7 januari 2007 geen volmacht is verleend. Volgens de vereniging zijn de door de gedaagden overgelegde notulen van die datum achteraf en in strijd met de werkelijkheid opgesteld.

2.10. Partijen staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Er is geen concreet bewijsaanbod gedaan. Nu bovendien geen der partijen beschikt over de originele notulen van 7 januari 2007, kent de rechtbank aan de twee, onderling verschillende, in het geding gebrachte versies van de notulen van 7 januari 2007 geen bewijskracht toe. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de volmacht van de ALV als bedoeld in 2.8 niet rechtsgeldig was; gelet op het slot van artikel 9 lid 2 van de statuten werkt dit gebrek ook jegens derden. Voor de vraag of [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] de vereniging mochten vertegenwoordigen bij het geven van de volmacht aan de bij het notariskantoor werkzame persoon, dient derhalve te worden teruggegrepen op de statuten.

2.11. Artikel 9 lid 3 van de statuten bepaalt dat de vereniging in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door het gehele bestuur of de voorzitter en secretaris tezamen, dan wel de voorzitter of de secretaris tezamen met een van de andere bestuursleden. [gedaagde sub 4] was noch secretaris, noch bestuurslid van de vereniging. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde sub 3], die naar aangenomen moet worden nog wel voorzitter was van de vereniging, en [gedaagde sub 4] niet bevoegd waren om samen namens de vereniging het pand te verkopen en te leveren en evenmin om de bij het notariskantoor werkzame persoon een volmacht te geven om als verkoper op te treden bij de verkoop van het pand. Dit brengt in beginsel nietigheid van de eerste koopovereenkomst van 7 september 2007 met zich mee.

2.12. Anders dan gedaagden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1], de derde die het pand van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen, niet wordt beschermd door artikel 3:88 BW. [gedaagde sub 1] wordt gecontroleerd door [gedaagde sub 2], de zoon van [gedaagde sub 3]. In het vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er voorshands zulke sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de gehele situatie, dat gedaagden bij wijze van tegenbewijs zullen moeten aantonen dat [gedaagde sub 1] wel te goeder trouw was. Gedaagden zijn daar tot dusver niet in geslaagd. Zelfs de redelijke twijfel die voor tegenbewijs nodig is, is niet aanwezig. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.

2.13. Ter zitting van 16 september 2011 is zijdens gedaagden in dit verband verklaard dat er geen serieuze andere bieders waren voor het pand aan de [adres] en dat het afgesproken bedrag van de koopprijs niet zozeer op de taxatie was gebaseerd, maar op de lening, die [gedaagde sub 2] met [gedaagde sub 5] wilde afwikkelen. Nu gedaagden niet hebben betwist dat [gedaagde sub 2] van een en ander op de hoogte was, komt [gedaagde sub 1] geen bescherming toe op grond van artikel 3:88 BW, hetgeen in beginsel zou leiden tot nietigheid van de tweede koopovereenkomst.

2.14. Het verdere verloop van deze procedure is afhankelijk van de onder 2.5.2. bedoelde uitlatingen, zodat elke beslissing wordt aangehouden.

3. De beslissing
De rechtbank

alvorens verder te beslissen,

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 april 2013 voor het nemen van een conclusie, eerst door de vereniging, waarin partijen zich uitlaten als onder 2.5.2. bedoeld.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.
615/106?