Wie is er lid? (3) (Buitenlust)

Hof Leeuwarden 7 augustus 2012 LJN BX3714 (Buitenlust)
Merkwaardige casus. Vader wil lid worden, maar vult lidmaatschapsformulier in op naam van dochter. Is de vader lid?

Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant], tegen
Recreatie Vereniging Buitenlust,


De beoordeling
De feiten
1. De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
1.1. Buitenlust stelt zich ten doel werkzaam te zijn ten behoeve van de verbetering en verruiming van de recreatieve mogelijkheden van haar leden en het daartoe creëren en instandhouden van recreatieve voorzieningen. Zij tracht dit doel te bereiken door onder meer het verwerven van grond en het in gebruik, erfpacht en/of eigendom geven daarvan aan de leden.
1.2. In de statuten van Buitenlust is omtrent het lidmaatschap onder meer het volgende bepaald:
‘Artikel 5.
1. Leden kunnen zijn zij die gerechtigd zijn tot een recreatieverblijf op een van de vereniging uitgaande voorziening en de leeftijd van één en twintig jaar hebben bereikt.
2. A. Degene die lid wenst te worden dient zich schriftelijk aan te melden bij de secretaris van de vereniging, onder opgave van naam, voornaam, adres en geboortedatum.
(…)
3. Het bestuur dient binnen dertig dagen na de ontvangst van deze aanmelding aan de betrokkene mee te delen of hij al dan niet als lid is aangenomen, zulks na advies te hebben ingewonnen bij de in artikel 18 lid 4 bedoelde commissie.
4. Heeft geen aanneming plaats dan dient bij de mededeling te worden opgegeven de reden(en) op grond waarvan de aanneming wordt geweigerd.
5. Ingeval van een weigering heeft de betrokkene recht van beroep op de algemene ledenvergadering. Dit beroep dient schriftelijk plaats te hebben binnen een maand na de in lid 3 bedoelde mededeling.
6. (…)
Artikel 6
1. Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging door het lid of door het bestuur;
b. ontzetting door de algemene ledenvergadering;
c. overlijden van het lid (…)’
1.3. In november 2000 heeft [appellant] een vakantiewoning gekocht op het terrein van Buitenlust. In 2002 heeft hij de vakantiewoning gesloopt en in 2003 is hij begonnen met de bouw van een nieuwe vakantiewoning op het perceel. In 2004 is de bouw afgerond.


1.4. Eind 2000 heeft [appellant] zich aangemeld als lid van Buitenlust. Twee leden van de lidmaatschapscommissie van Buitenlust, mevrouw [lid 1 lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie], hebben naar aanleiding daarvan een bezoek gebracht aan [appellant]. Tijdens dit bezoek heeft [appellant] de hierna weergegeven ‘Vragenlijst recreatiever. “Buitenlust” t.b.v. Nieuwe c.q. Buitengewone leden’ (hierna: de vragenlijst) ingevuld:
‘Geachte toekomstig lid, c.q. buitengewoon lid,
In verband met een zo breed mogelijke informatie verzoeken wij U onderstaande vragen correct te beantwoorden. Deze opgave wordt vertrouwelijk verwerkt en is niet voor derden beschikbaar.
STAANPLAATS NUMMER: [nummer]
Naam: [appellant] Woonplaats: [woonplaats]
postcode: [adres] tel. nr. [telefoonnummer]
geb.datum: [geboortedatum]
gehuwd ongehuwd gesch. wed. Samenwonend
X
naam echtgenote/partner: [partner van appellant]
samenstelling gezin: 2 volw. kinderen leeftijd:
beroep aspirant koper of buitengewoon lid:
werkgever: Dakdeker
bent u in het bezit van een auto: JA
hebt u thuiswonende kinderen in het bezit van een auto: NEE
wie is de eigenaar van het onderkomen dat U na toestemming van het bestuur gaat aanschaffen: [naam] huisnummer: [nummer] kamp: 5
Bent u reeds eerder eigenaar geweest van een kampeeronderkomen en zo ja, op welke camping(s) en wanneer: [naam camping] ± 13 JAAR
Om welke reden bent u weggegaan?: OM DE PRIJS
Getekend: 25-10 2000
Handtekening
De proeftijd bij “Buitenlust” is 2 jaar na datum aankoop en kan, als het bestuur dit nodig acht, eventueel met 1 jaar worden verlengd. Bovenstaande gegevens worden door de lidmaatschapscommissie behandeld, waarna deze advies zal uitbrengen aan het bestuur. Hierna ontvangt U z.s.m. bericht van de secretaris of U al dan niet als lid wordt ingeschreven. Na een positief advies dient U eerst aan al Uw financiële verplichtingen te voldoen, alvorens U het onderkomen mag bewonen.
Het bestuur’
1.5. [appellant] heeft op de vragenlijst niet zijn eigen naam, maar de naam en het adres van zijn dochter [dochter van appellant] ingevuld. [appellant] heeft de vragenlijst zelf getekend.
1.6. [appellant] is vervolgens met ingang van 2001 als lid van Buitenlust aanvaard. Hij heeft sindsdien de jaarlijkse contributie betaald. Daarnaast heeft hij aan vergaderingen van Buitenlust deelgenomen en is hij lid geweest van de kascommissie.
1.7. Bij brief van 8 mei 2006 (abusievelijk gedateerd: 2005) heeft Buitenlust onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
‘Onlangs heeft een controle plaatsgevonden van ons ledenbestand en in het bijzonder van leden die in aanmerking wensen te komen van erfpacht. Tot onze verbazing kwamen wij bij “Uw lidmaatschap” tot een opmerkelijke constatering. U staat n.l. al vanaf 01-01-2001 bij de vereniging ingeschreven als [appellant], terwijl U alle correspondentie, welke van U afkomstig is, ondertekend met [appellant] of soms met [appellant]. Aan de hand van deze “afwijking” in naam, hebben wij het inschrijfformulier uit 2000 uit ons archief gezocht. Bij een eerste controle blijkt dat de naam
[appellant] correct op onze ledenlijst staat vermeld. Er blijkt uit Uw inschrijving echter ook iets anders, n.l. de naam [appellant] als nieuw lid blijkt te behoren aan een [appellant], geboren 08-01-1976. Deze gegevens zijn door U zelf op het inschrijfformulier ingevuld en ook door U ondertekend. Gezien het bovenstaande verzoeken wij U vriendelijk doch dringend per omgaande contact op te nemen met ons secretariaat om o.a. met U door te nemen waarom U destijds niet U zelf maar een ander als lid hebt aangemeld.’
1.8. Op 8 mei 2006 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met [appellant]. Naar aanleiding daarvan heeft Buitenlust op 9 mei 2006 een brief naar [appellant] gestuurd waarin zij het verslag van het gesprek heeft vastgelegd. Buitenlust heeft [appellant] erop gewezen dat, door middel van de inschrijving, zijn dochter lid is geworden van de vereniging en dat de bevoegdheden die het lidmaatschap met zich brengen niet aan hem, maar aan zijn dochter toekomen. Bij brief van 8 juni 2006 heeft Buitenlust dit nogmaals bevestigd.
1.9. De dochter van [appellant], Daniëlla [appellant], heeft Buitenlust bij brief van 12 juni 2006 geschreven dat het nooit de bedoeling van haar of van haar vader kan zijn geweest dat zij lid van Buitenlust zou worden en voorts heeft zij verzocht het lidmaatschap aan haar vader over te dragen.
1.10. Bij brief van 30 juni 2006 heeft het bestuur van Buitenlust aan Daniëlla [appellant] bericht dat zij lid is geworden van Buitenlust.
1.11. Daniëlla [appellant] heeft bij brief van 17 juni 2006 haar vader als gevolmachtigde aangesteld. Buitenlust heeft daarop afwijzend gereageerd.
1.12. Bij vonnis van 19 november 2008 heeft de rechtbank Groningen geoordeeld dat ‘Daniella [appellant] niet als lid aangemerkt kan worden’ en haar daarop tegen Buitenlust gebaseerde vorderingen afgewezen.
1.13. Bij schriftelijke verklaring van 25 februari 2008 hebben mevrouw
[lid 1, lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie] het volgende verklaard:
‘Ondergetekenden, mevr. [lid 1, lidmaatschapscommissie] en den heer [lid 2lidmaatschapscommissie], delen beide mede als lid van de lidmaatschapscommissie van de recreatievereniging Buitenlust te Zuidlaren, d.d.
25 oktober 2000 een bezoek te hebben gebracht aan de fam. [appellant] te [woonplaats]. Dit bezoek was naar aanleiding van de aanmelding als lid van de recreatievereniging door den heer [appellant].
Tijdens dit bezoek heeft den heer [appellant] het aanmeldingsformulier ingevuld en deze ondertekend. Bovengenoemde commissieleden delen bij dezen mede dat er aan den heer [appellant] tijdens dit gesprek, nooit is medegedeeld of toegezegd dat op een later tijdstip hetlidmaatschap gewijzigd zou kunnen worden door hemzelf ([appellant]), als lid in te schrijven.
Het was de commissieleden toen namelijk niet bekend dat het aanvraagformulier op naam van de dochter [appellant] en haar vriend was ingevuld. Van enige toezegging tot wijziging kon dan ook geen sprake zijn omdat dan ook de inschrijving van de dochter op dat moment bekend moest zijn. Dit is zowel bij de commissie als het bestuur enige jaren later pas bekend geworden.’

De vorderingen en het geschil in eerste aanleg
2. [appellant] heeft in conventie gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij in 2000 lid is geworden van Buitenlust en dat het lidmaatschap nog altijd van kracht is. In reconventie heeft Buitenlust gevorderd, zakelijk weergegeven, dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] niet als lid van Buitenlust kan worden aangemerkt en voorts dat [appellant] wordt veroordeeld om het bij hem in gebruik zijnde stuk grond met de daarop staande recreatiewoning op straffe van verbeurte van een dwangsom te ontruimen.

3. Bij het bestreden tussenvonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank [appellant] belast met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [appellant] lid is geworden van Buitenlust per
1 januari 2001, terwijl de registratie van het lidmaatschap op naam van zijn dochter zou komen te staan. Na getuigen te hebben gehoord heeft de rechtbank bij het bestreden eindvonnis van 29 december 2010 [appellant] niet in het hem opgedragen bewijs van hetlidmaatschap van Buitenlust geslaagd geoordeeld, de vordering in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen, met dien verstande dat een ruimere ontruimingstermijn dan gevorderd is bepaald en dat de gevorderde dwangsom is afgewezen.

Wijziging van de grondslag van de eis?
4. Ter gelegenheid van de comparitie bij dit hof op 17 februari 2012 heeft [appellant] blijkens het proces-verbaal daarvan verklaard op de vraag of hij de bedoeling had om in eigen naam lid te worden, dan wel in naam van zijn dochter: ‘ik wilde zelf in eigen naam lid worden’. Tijdens het pleidooi heeft Buitenlust betoogd dat dit laatste een in dit stadium niet toegelaten wijziging van de (grondslag van de) eis meebrengt omdat [appellant] zelf herhaaldelijk heeft erkend dat het niet zijn bedoeling was om onder eigen naam lid te worden en dat hij er bewust voor heeft gekozen om zijn dochter lid te maken van Buitenlust. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat de door [appellant] in deze procedure ingestelde eis – een verklaring voor recht dat hij lid is geworden van Buitenlust en dat ook is gebleven – impliceert dat hij dat ook wilde. Van een wijziging van de grondslag van de eis is geen sprake.

De beoordeling van de grieven
5. Het gaat in deze zaak om de, door de grieven aan de orde gestelde, vraag of [appellant] lid is geworden van Buitenlust en of dit lidmaatschap nog steeds van kracht is. Bij de beantwoording van die vraag dient het volgende te worden voorop gesteld. De lidmaatschapsverhouding tussen een vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Dat betekent dat de bepalingen die zijn gewijd aan de rechtshandeling, in het bijzonder de artikelen 3:33 en 3:35 Burgerlijk Wetboek, op de onderhavige zaak van toepassing zijn.

6. De vordering van [appellant] berust naar de kern genomen op de stelling dat hij zelf lid is geworden (en is gebleven) van Buitenlust. Buitenlust daarentegen stelt zich (onder meer) op het standpunt dat sprake is van een schijnvertoning omdat medio 2005 is gebleken dat [appellant] in 2000 juist niet lid wilde worden van Buitenlust en daarom zijn dochter als nieuw lid in het onder 1.4. geciteerde formulier heeft ingevuld.

7. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, dan wel namens een derde, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het hof overweegt in verband daarmee als volgt.

8. Het staat vast dat [appellant], nadat hij in 2000 een vakantiewoning had gekocht op het terrein van Buitenlust, zichzelf eind 2000 heeft aangemeld als lid van Buitenlust. Of dat schriftelijk is gebeurd – zoals de statuten in artikel 5, lid 2 onder A. voorschrijven en zoals [appellant] stelt maar Buitenlust betwist – kan in het midden blijven omdat vast staat dat naar aanleiding van die aanmelding twee leden van de lidmaatschapscommissie van Buitenlust, mevrouw [lid 1, lidmaatschapscommissie] en de heer [lid 2 lidmaatschapscommissie], op 25 oktober 2000 een bezoek hebben gebracht aan [appellant]. Bij die gelegenheid heeft [appellant] de onder 1.4. geciteerde vragenlijst ingevuld en getekend. [appellant] is vervolgens met ingang van 2001 als lid van Buitenlust aanvaard, heeft jaarlijks de contributie betaald, heeft als lid aan vergaderingen van Buitenlust deelgenomen en is lid geweest van de kascommissie van Buitenlust.

9. De onder 8. weergeven feiten, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar ’s-hofs oordeel bij toepassing van de onder 7. tot uitgangspunt genomen maatstaf tot geen andere conclusie leiden dan dat [appellant] met ingang van 2001 zelf, in eigen naam, lid is geworden van Buitenlust, en dat ook Buitenlust daarvan is uitgegaan. Haar op de comparitie bij het hof afgelegde verklaring (‘Wij zijn er als vereniging begin 2001 vanuit gegaan dat de heer [appellant] zelf lid was van onze vereniging’) sluit daarbij aan.

10. Die conclusie wordt niet anders door de omstandigheid dat [appellant] in de onder 1.4. geciteerde vragenlijst de naam en het adres van zijn dochter [appellant] heeft ingevuld. Anders dan Buitenlust meent kwalificeert die vragenlijst niet als ‘inschrijfformulier’. De tekst van de vragenlijst biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Evenmin bieden de statuten grond voor de stelling van Buitenlust dat de vragenlijst ‘de vereiste schriftelijke aanmelding’ is. Kortom, in de statuten vindt de vragenlijst geen basis en uit de omstandigheid dat [appellant] in de vragenlijst de naam en het adres van zijn dochter heeft vermeld volgt daarom nog niet dat hij niet zichzelf, maar zijn dochter als lid van Buitenlust heeft willen aanmelden.

11. In het verlengde daarvan kan Buitenlust ook niet worden gevolgd in haar opvatting dat sinds mei 2006 is gebleken dat [appellant] in 2000 juist niet lid wilde worden van Buitenlust gelet op het feit dat hij de naam van zijn dochter op de vragenlijst heeft ingevuld zodat, zo begrijpt het hof het verweer, ‘wil’ en ‘verklaring’ (artikel 3:33 BW) niet met elkaar corresponderen. Daargelaten dat [appellant] stelt dat hij dat slechts heeft gedaan omdat hij liever zag dat het lidmaatschap niet op zijn naam zou worden geregistreerd om eventueel verhaal door schuldeisers te voorkomen, blijkt naar het oordeel van het hof uit de overige onder 8. vermelde feiten overtuigend dat [appellant] de wil had om zelf, in eigen naam, lid van Buitenlust te worden. Dat wordt niet anders door de enkele omstandigheid dat [appellant] in de vragenlijst, waaraan het hof niet de status toekent van ‘inschrijfformulier’ of ‘schriftelijke aanmelding’ (zie r.o. 10), op 25 oktober 2000 de naam van zijn dochter invulde, noch door het (door [appellant] overigens betwiste) verweer van Buitenlust dat hij in 2006 zou hebben erkend dat hij in 2000 niet zelf lid wilde worden, omdat dit moet worden gezien in de context van het voortschrijdende debat tussen partijen waarbij Buitenlust aanvankelijk stelde dat dedochter lid is en vervolgens dat noch [appellant] noch de dochter lid is.

12. Het moet er derhalve bij toepassing van de onder 7. genoemde (op de wils/vertrouwensleer gebaseerde) maatstaf voor worden gehouden dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust. Dat lidmaatschap is niet op een van de in artikel 6 lid 1 van de statuten genoemde wijzen geëindigd, zodat dat lidmaatschap nog van kracht is. Aan het bewijsaanbod van Buitenlust gaat het hof voorbij, omdat geen feiten zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat zowel het bestreden tussenvonnis, waarbij [appellant] is belast met het bewijs van, kort gezegd, zijn lidmaatschap per 1 januari 2001, als het bestreden eindvonnis, waarbij de rechtbank [appellant] in dat bewijs niet geslaagd achtte en vervolgens de vordering in conventie heeft afgewezen en de vorderingen in reconventie heeft toegewezen, zullen worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw recht doende, de vordering van [appellant] alsnog toewijzen met dien verstande dat voor recht zal worden verklaard dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust en de vorderingen van Buitenlust afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Buitenlust worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (geliquideerd salaris advocaat: in eerste aanleg in conventie: 3,5 punten in tarief II, in reconventie: de helft van 2 punten in tarief II, in hoger beroep 3 punten tarief II).

De beslissing
Het gerechtshof
vernietigt de beide in conventie en in reconventie gewezen vonnissen van de rechtbank Groningen van 24 maart 2010 en 29 december 2010 en opnieuw recht doende,
verklaart voor recht dat [appellant] begin 2001 lid is geworden van Buitenlust en dat hetlidmaatschap nog altijd van kracht is,