Volleybal

Rb. Utrecht, 19-4-2011, LJN BQ6467, Nieuwegeinse Volleybal Club




2.  De feiten 

2.1.  [eiser] is lid en trainer/coach van de Nieuwegeinse Volleybal Club. Op 4 april 2011 heeft het bestuur van de Nieuwegeinse Volleybal Club, hierna: “het bestuur”, een brief aan [eiser] ter hand gesteld waarin – samengevat en voor zover hier van belang – wordt weergegeven dat: 
1.  op 23 maart 2011 de ouders van een speler die door [eiser] getraind/gecoacht wordt, hierna: “de ouders” respectievelijk “betrokkene”, een klacht over [eiser] hebben ingediend; 
2.  het bestuur deze klacht heeft gekwalificeerd als een vermeende schending van het protocol ongewenst gedrag van de Nieuwegeinse Volleybal Club, hierna: “het protocol”; 
3.  het bestuur de klacht op advies van de vertrouwenspersoon van de Nieuwegeinse Volleybal Club, die weer advies heft ingewonnen bij de vertrouwenspersoon van het NOC*NSF, conform artikel 6.4 van het reglement ongewenst gedrag van de Nederlandse Volleybal Bond, hierna respectievelijk: “het reglement” en “de Nevobo”, heeft doorgestuurd naar de strafvervolgingscommissie, hierna ook: “de SVC”; 
4.  [eiser] op 25 maart 2011 hangende het onderzoek van de SVC door het bestuur is geschorst als trainer/coach en als lid voor in ieder geval de duur van het onderzoek en dat de Nieuwegeinse Volleybal Club [eiser] met onmiddellijke ingang voor de duur van de schorsing de toegang tot de accommodaties van de Nieuwegeinse Volleybal Club ontzegd en hem beveelt alle in zijn bezit zijnde eigendommen van de Nieuwegeinse Volleybal Club direct bij de voorzitter van het bestuur in te leveren. 




2.2.  De inhoud van de brief van het bestuur van 4 april 2011 (zie 2.1) is op diezelfde datum door de voorzitter en de secretaris van het bestuur met [eiser] besproken. De inhoud van het verslag van deze bespreking luidt –voor zover hier van belang – als volgt: 

“(…) 
[De voorzitter] heeft in grote lijnen uiteen gezet wat de reden is waarom [eiser] wordt geschorst. (…) [Eiser] begrijpt dat het bestuur van de vereniging daar niets over kan zeggen. Maar stelt dan zelf dat het wel heel erg moet zijn en heeft het dan over (seksueel) misbruik. Dit wordt door [A] [lees: de secretaris van het bestuur, toevoeging rechtbank] ontkracht door [eiser] voor te houden dat nu geen sprake is van een justitieel strafrechtelijk onderzoek. Dat is voor [eiser] dan weer duidelijk, maar blijft voor hem de vraag waarvan dan precies melding is gedaan. 
[B] geeft hem [lees: [eiser], toevoeging rechtbank] in overweging of hij zich misschien af moet vragen waarom het zover heeft moeten komen dat er een melding van ongewenst gedrag is gedaan. In antwoord hierop geeft [eiser] aan dat hij er niets van begrijpt en zich niet voor kan stellen dat hij ook maar iets verkeerd heeft gedaan. Zijn emoties komen op mij, [A] oprecht over.(…) 
(…)” 


2.3.  Op 4 april 2011 is tevens door het bestuur telefonisch contact opgenomen met de ouders van de door [eiser] gecoachte teams en zijn bij brief van gelijke datum de ouders van alle jeugdteams waar [eiser] training aan geeft en alle seniorenspelers waar [eiser] in het verleden training aan heeft gegeven, ingelicht over de schorsing van [eiser] en zijn zij uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst op 5 april 2011. Deze informatiebijeenkomst heeft ook op 5 april 2011 plaatsgevonden. 

2.4.  De Nieuwegeinse Volleybal Club heeft de schorsing van “een trainer” op haar website bekend gemaakt en ervoor gezorgd dat dit bericht twee maal vierentwintig uur “bovenaan” blijft staan. 

2.5.  De Nieuwegeinse Volleybal Club heeft een nieuwsbrief rondgestuurd met daarin de melding dat [eiser] geschorst is. 

2.6.  Op 11 april 2011 heeft het team Jongens A1 van de Nieuwegeinse Volleybal Club, dat door [eiser] wordt getraind en waarin ook betrokkene speelt, een brief aan het bestuur gezonden, waarvan de inhoud – voor zover hier van belang – luidt als volgt: 

“(…) 

(…) We hebben begrepen dat er bij de NeVoBo een klacht tegen [eiser] [lees: [eiser], toevoeging rechtbank] is ingediend, toen we dit hoorden waren we allemaal erg geschrokken. Toen het eenmaal was doorgedrongen bij iedereen snapte eigenlijk niemand er iets van. Er was niemand die ook maar één teken van iets dergelijks had gemerkt. 

(…)” 

2.7.  [eiser] geeft ook trainingen bij het Volleybal College Midden Nederland, hierna: “het VCMN”. Hij doet dit samen met betrokkene. Betrokkene heeft ervoor gekozen dit ook na de schorsing van [eiser] door de Nieuwegeinse Volleybal Club te blijven doen. Het VCMN heeft [eiser] niet geschorst. 

2.8.  Op 13 april 2011 sturen de ouders een mail aan de heer [X] van het VCNM, waarvan de inhoud – voor zover hier van belang – luidt als volgt: 

“(…) 

(…) Wij hebben een melding gedaan bij het bestuur [lees: het bestuur van de Nieuwegeinse Volleybal Club, toevoeging rechtbank] met het verzoek indringend met [eiser] [lees: [eiser], toevoeging rechtbank] te spreken. Het bestuur heeft kennelijk voldoende redenen gezien, wellicht ook aanvullende informatie verzameld, op basis waarvan het zelf een klacht heeft ingediend. (…) 

(…)[Y] [lees: betrokkene, toevoeging rechtbank] is volwassen. Hij zal zelf moeten bepalen of hij training wil geven met [eiser] in zijn nabijheid. (…) 

(…)” 

2.9.  [eiser] heeft op 13 april 2011 de Nieuwegeinse Volleybal Club gesommeerd om – kort gezegd – de schorsing op te heffen en om hem de documenten te verstrekken die noodzakelijk zijn om een (volledig) beeld van de klacht te verkrijgen. De Nieuwegeinse Volleybal Club heeft niet aan deze sommatie voldaan. 

2.10.  Op 14 april 2011 stuurt betrokkene een e-mail aan [eiser], waarvan de inhoud – voor zover hier van belang – luidt als volgt: 

“(…) 

Ik begrijp dat mijn ouders een melding hebben gedaan over jou, en dat het bestuur hierover een klacht heeft doorgestuurd naar de Nederlandse Volleybal Bond. (…) Ik ben het helemaal niet eens met de melding van mijn ouders, en al helemaal niet met het bestuur. 

(…) Zoals ik heb gelezen wordt je beschuldigd van ongewenst gedrag. Ik weet zeker dat dit nooit heeft plaatsgevonden en heb dit nooit ervaren. (…) 

(…)” 

3.  Het geschil 


4.  De beoordeling 

4.1.  In het onderstaande zal de voorzieningenrechter eerst het verweer van de Nieuwegeinse Volleybal Club met betrekking tot de ontvankelijkheid van [eiser] behandelen en daarna achtereenvolgens op de vorderingen van [eiser] ingaan. 

Ontvankelijkheid 
4.2.  De Nieuwegeinse Volleybal Club voert aan dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen tot buiten werking stelling van het schorsingsbesluit en tot toelating van [eiser] tot de accommodaties van de Nieuwegeinse Volleybal Club voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de hoedanigheid van [eiser] als lid, nu er een specifieke rechtsgang openstaat. Artikel 6 van de statuten van de Nieuwegeinse Volleybal Club bepaalt namelijk dat een lid tegen een schorsing (en het daarmee samenhangende verval van rechten, zoals het recht op toegang tot de accommodaties) in beroep kan komen bij de commissie van beroep van de Nieuwegeinse Volleybal Club. 
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter laat de omstandigheid dat [eiser], als lid, tegen het schorsingsbesluit in beroep kan komen bij de commissie van beroep onverlet dat [eiser], als lid, in kort geding tegen (onder meer) het schorsingsbesluit kan opkomen, nu er sprake is van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. Dit geldt te meer nu artikel 6 van de statuten van de Nieuwegeinse Volleybal Club geen exclusieve bevoegdheid aan de commissie van beroep toekent en de procedure bij de commissie van beroep een beperktere omvang heeft. In die procedure kan immers slechts tegen het schorsingsbesluit (en het daarmee samenhangende verval van rechten) worden opgekomen, terwijl in kort geding tevens ruimte is voor de vorderingen van [eiser] tot het verstrekken van stukken. 

Opheffen schorsing 
4.3.  [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat – onder andere – het schorsingsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in artikel 2:15 jo. 2:8 BW, en met artikel 6.4.1.1. jo. 6.4.1.6. van het reglement. 

4.4.  Artikel 2:15 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als genoemd in artikel 2:8 BW en/of wegens strijd met een reglement. Een besluit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien het beslissend orgaan bij afweging van álle bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. 
     
4.5.  De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het bestuur van de Nieuwegeinse Volleybal Club heeft naar aanleiding van de melding van de ouders het besluit genomen om een klachtprocedure te starten bij de Nevobo en om [eiser] te schorsen. Bij zulke vergaande maatregelen dienen in beginsel de zorgvuldigheidsnormen in acht te worden genomen, zoals het toepassen van hoor en wederhoor en terughoudendheid met (externe) communicatie. In onderhavig geval is dit niet gebeurd. In tegendeel, [eiser] is (net als de meerderjarige betrokkene) in weerwil van het protocol niet gehoord over de inhoud van de melding en de Nieuwegeinse Volleybal Club heeft het initiatief genomen om de schorsing van [eiser] (in ruime mate) in de openbaarheid te brengen. De melding op de (openbaar toegankelijke) website van de Nieuwegeinse Volleybal Club was weliswaar anoniem, maar de voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het in ieder geval voor een ieder binnen de vereniging duidelijk was dat het om [eiser] ging. Bovendien heeft het bestuur telefonisch contact opgenomen met de ouders van de spelers die [eiser] op dat moment coachte, een brief gezonden aan de ouders van alle jeugdteams waar [eiser] training aan geeft en aan alle seniorspelers waar [eiser] in het verleden trainingen aan heeft gegeven, een informatiebijeenkomst georganiseerd, een nieuwsbrief verzonden en het VCMN op de hoogte gesteld van de schorsing, waarbij [eiser] steeds met naam en toenaam is genoemd. Door zo te handelen als zij heeft gedaan heeft het bestuur grote onrust binnen de vereniging gecreëerd. Dit klemt te meer nu [eiser] niet over de melding van de ouders is gehoord en hij niet (precies) weet wat deze melding inhoudt. Er is aldus een disbalans ontstaan tussen de informatievoorziening naar – onder meer – de (ouders van) spelers van de Nieuwegeinse Volleybal Club en naar [eiser] toe. 
De Nieuwegeinse Volleybal Club heeft door de hierboven omschreven handelswijze in strijd gehandeld met de zorgvuldigheidsnormen die zij in beginsel in acht had moeten nemen. Doordat de Nieuwegeinse Volleybal Club zwijgt over de inhoud van de melding van de ouders, kan de voorzieningenrechter niet beoordelen of de bijzondere omstandigheden van dit geval met zich meebrengen dat het bestuur in dit geval de zorgvuldigheidsnormen niet onverkort hoefde toe te passen. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de Nieuwegeinse Volleybal Club bij afweging van álle bij het schorsingsbesluit betrokken belangen niet tot dit besluit had kunnen komen en dat het besluit dus in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. 
Hetgeen uit de wél genoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid over de aard van de beschuldigingen doet aan bovenstaande conclusie niet af. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het bestuur de schorsing van [eiser] (pas) 12 dagen na de melding van de ouders heeft geëffectueerd en dat zij in de tussenliggende tijd geen (andere) maatregelen heeft getroffen, dat het VCMN na het inwinnen van advies bij de NeVoBo en het NOC*NSF niet is overgegaan tot het schorsen van [eiser], dat betrokkene ervoor heeft gekozen om samen met [eiser] trainingen te blijven verzorgen bij het VCMN, dat betrokkene en zijn team de melding niet onderschrijven (zie 2.10 en 2.6), dat de ouders van betrokkene in een mail aan het VCMN hebben aangegeven dat zij het aan betrokkene over laten of hij al dan niet trainingen wil blijven verzorgen met [eiser] in zijn nabijheid (zie 2.8) en dat in het verslag van de bespreking waarin het schorsingsbesluit aan [eiser] is medegedeeld, wordt ontkracht dat sprake zou zijn van (seksueel) misbruik (zie 2.2). 
Op grond van het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] tot buiten werking stelling van het schorsingsbesluit en het toegangsverbod tot de accommodaties van de Nieuwegeinse Volleybal Club toe. 

4.6.  Nu het schorsingsbesluit reeds op grond van strijd met de redelijkheid en billijkheid buiten werking wordt gesteld, wordt niet meer toegekomen aan de beoordeling of dit besluit in strijd is met artikel 6.4.1.1. jo. 6.4.1.6. van het reglement. 

Verstrekken stukken 
4.7.  De Nieuwegeinse Volleybal Club voert aan dat zij niet gehouden is de klacht en begeleidende stukken bekend te maken aan één van haar leden en dat [eiser] hier ook geen belang bij heeft, omdat [eiser] deze stukken te zijner tijd via de SVC zal verkrijgen. Met [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voor het voeren van een goede verdediging onverwijld over de stukken dient te beschikken die aan het schorsingsbesluit ten grondslag liggen. Nu de stukken hoe dan ook (door de SVC) aan [eiser] bekend zullen worden gemaakt en de Nieuwegeinse Volleybal Club over deze stukken beschikt, heeft de Nieuwegeinse Volleybal Club naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen enkel belang bij het onthouden van de stukken aan [eiser]. De vorderingen van [eiser] met betrekking tot het verstrekken van stukken worden dan ook toegewezen.