VAHON

Rb. Den Haag 17-8-2010, LJN BN4145, VAHON
Hoger beroep: Gerechtshof Den Haag 20 januari 2015 (bevestigend)


Soms kunnen niet correct benoemde bestuurders blijven zitten, omdat dat in het belang van de vereniging is.

1.1. VAHON voert een basisschool die is opgericht en in stand wordt gehouden op liberaal Hindoelevensbeschouwelijke grondslag. De school heeft een eigen directie, bestaande uit twee directeuren.

1.2. [A] c.s. zijn bestuurslid (geweest) van VAHON. Binnen het bestuur van VAHON is onenigheid ontstaan die heeft geleid tot een tweedeling binnen het bestuur.

3.4. Kern van het geschil betreft de vraag of de uitschrijvingen van [A] c.s. uit het handelsregister en de inschrijvingen van de onder 1.4. genoemde personen als nieuwe bestuurders van VAHON in het handelsregister op rechtsgeldige wijze zijn geschied.

3.5. Vaststaat dat er al jarenlang bestuurlijke problemen (hebben) bestaan binnen VAHON en de school die door haar in stand wordt gehouden. Het door VAHON gepretendeerde bestuurheeft op eigen initiatief stappen ondernomen om de ontstane problemen te verhelpen. Dit heeft onder meer geleid tot inmenging van de Inspectie van het Onderwijs en het inschakelen van een extern bureau om onderzoek te verrichten naar de vraag hoe het bestuur van VAHON versterkt zou kunnen worden. Verder is op 8 april 2010 de onder 1.7. genoemde Commissie Van Driel opgericht die ten doel heeft het voeren van gesprekken met verschillende geledingen van de school en naar aanleiding daarvan aanbevelingen te doen aan het bestuur ter verbetering van de verhoudingen binnen het bestuur. Het gepretendeerde bestuur van VAHON heeft vervolgens getracht het ledenbestand in kaart te brengen, onder ouders van de leerlingen leden te werven en deze leden opgeroepen om deel te nemen aan de algemene ledenvergadering van 28 april 2010. Tijdens die algemene ledenvergadering zijn onder meer destatuten gewijzigd en zijn de onder 1.4. genoemde bestuursleden benoemd. Vaststaat dat [A] c.s. niet (actief) bij voornoemde ontwikkelingen betrokken zijn geweest.

3.6. Ingevolge de statuten geschiedt de benoeming van een bestuurslid voor een tijdvak van drie jaar, welke periode, steeds na goedkeuring door de algemene vergadering, twee maal kan worden verlengd. Vaststaat dat de maximale benoemingstermijn van [A] c.s. van in totaal negen jaar inmiddels verstreken is, zodat zij, gelijk VAHON betoogt, in beginsel geen aanspraak meer kunnen maken op een bestuursfunctie. In zoverre hebben zij geen belang bij de door hen ingestelde vordering tot ongedaanmaking van hun uitschrijving uit het handelsregister als bestuurder van VAHON en komen hun daarop gerichte vorderingen in beginsel reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking.

3.7. Het verstrijken van de hiervoor bedoelde benoemingstermijn geldt echter evenzeer voor drie van de zeven door VAHON gepretendeerde bestuursleden, die voorheen met [A] c.s. het bestuur van VAHON vormden. Daarbij komt dat de benoeming van de nieuwe bestuursleden ook niet is geschied conform de in de statuten opgenomen bepalingen. Daarin is immers bepaald dat het bestuur benoemd wordt uit de leden door de algemene vergadering op een nader in het huishoudelijk reglement aan te geven wijze. Aangenomen moet worden dat VAHON tot voor kort geen leden kende conform de in de statuten voorgeschreven wijze. Iedere ledenadministratie ontbrak. Benoeming van het bestuur op de voorgeschreven wijze was daardoor niet mogelijk. Hierdoor is een soort vacuüm ontstaan, waar vanuit het voor VAHON vrijwel onmogelijk werd op de voorgeschreven wijze (bestuurs)besluiten te nemen. VAHON heeft dit onderkend en heeft getracht daarin verandering te brengen op de in 3.5. genoemde wijze. Nog daargelaten de vraag of dit formeel gezien volledig op de juiste wijze door VAHON is opgepakt, ziet de voorzieningenrechter in de gegeven situatie geen aanleiding de door [A] c.s. gewenste ordemaatregelen op te leggen. Daarvoor is redengevend dat het belang van voortzetting van de vereniging zich hiertegen verzet. VAHON heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een vernieuwingsproces voorstaat dat het belang van de school dient, welk proces mede wordt ondersteund door de medezeggenschapsraad en de ouderraad van de school en waarbij toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs. Daarin thans in te grijpen acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden ongepast.